Hof Amsterdam, 21-09-2021, nr. 23-000014-20
ECLI:NL:GHAMS:2021:2750
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-09-2021
- Zaaknummer
23-000014-20
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:2750, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑09‑2021; (Hoger beroep)
Herziening: ECLI:NL:HR:2023:1030
Uitspraak 21‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Mishandeling. Herkenning op basis van camerabeelden die voldoende scherp en duidelijk zijn.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000014-20
datum uitspraak: 21 september 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-227794-19 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 20 juni 2019 te Hoorn, [benadeelde] heeft mishandeld door deze een of meermalen tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. De verdachte is door verbalisanten aan de hand van camerabeelden herkend, maar aan deze herkenningen kan onvoldoende bewijswaarde worden toegedicht. De herkenningen zijn immers onvoldoende concreet en onduidelijk is op basis van welke camerabeelden de herkenningen zijn gedaan. In het licht van het voorgaande is de aangifte onvoldoende om tot overtuigend bewijs te komen en dient aan de aanvullende verklaring van aangever geen waarde te worden gehecht, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de aangever meerdere keren tegen zijn hoofd is geslagen, terwijl hij aan het werk was in een schoenenwinkel, waardoor hij letsel heeft opgelopen. Na aanvankelijk te hebben verklaard degene die hem zou hebben geslagen niet te kennen, heeft de aangever naderhand verklaard dat het de verdachte is geweest die hem tijdens zijn werk heeft mishandeld. Vanwege een onderliggend conflict zou de aangever dat niet direct hebben verklaard. Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet het hof geen aanleiding de (aanvullende) verklaring van de aangever niet betrouwbaar te achten. Nu deze heeft verklaard de verdachte te kennen, is er ook geen aanleiding om aan zijn herkenning te twijfelen. De ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camerabeelden zijn voorts voldoende scherp en gedetailleerd om daar een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren. Het hof gaat er gelet op de inhoud van het dossier van uit dat de ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camerabeelden dezelfde camerabeelden betreffen als de beelden op basis waarvan verbalisant [verbalisant] de verdachte heeft herkend. Het hof gebruikt de herkenning gedaan door verbalisant [verbalisant] dan ook voor het bewijs.
Daarom verwerpt het hof het verweer en acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever heeft mishandeld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 juni 2019 te Hoorn [benadeelde] heeft mishandeld door deze meermalen tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van het tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair te vervangen door 25 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – een geheel onvoorwaardelijke geldboete op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zonder kennelijke aanleiding een medewerker van een schoenenwinkel meermalen op zijn hoofd geslagen ten overstaan van klanten van die winkel. Door zijn handelen heeft de verdachte pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt en diens lichamelijke integriteit aangetast, waardoor er bij het slachtoffer een litteken in het gezicht is ontstaan. Misdrijven als het onderhavige veroorzaken bovendien in de samenleving gevoelens van onbehagen en onveiligheid. Het hof acht dit kwalijk. Hoewel de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld acht het hof een geldboete, zoals bepleit door de raadsman, geen passende straf. Het feit is daarvoor te ernstig. Daarbij komt dat de verdachte geen enkel inzicht heeft verschaft in de reden waarom hij tot dit geweld is overgegaan.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.837,69, bestaande uit € 1.587,69 aan materiële schade en
€ 1.250,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. Hij heeft verzocht de materiële schade voor wat betreft de schade aan de kleding (€ 499,33) en de inkomstenderving (€ 342,04) primair af te wijzen en subsidiair niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering op deze punten onvoldoende is onderbouwd. Tevens heeft de raadsman verzocht de toewijzing van de immateriële schade te matigen tot € 625,00.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de materiële schade overweegt het hof als volgt.
Ten aanzien van de trui die volgens de benadeelde partij onherstelbaar is beschadigd, is onvoldoende komen vast te staan dat gestelde schade door het bewezenverklaarde is ontstaan en dat de trui waarover in de vordering wordt gesproken dezelfde trui is als die de benadeelde partij droeg ten tijde van het bewezenverklaarde. Met betrekking tot de schoenen is eveneens onduidelijk of er sprake is van onherstelbare schade en of er een causaal verband tussen de gestelde schade en het bewezenverklaarde bestaat.
Met betrekking tot de gederfde inkomsten is op basis van de overgelegde stukken voor het hof onduidelijk gebleven of de gestelde schade – het niet in staat zijn te werken in de periode van twee weken na 20 juni 2019 – daadwerkelijk is geleden, nu de overgelegde salarisstroken zien op de periode vanaf 1 augustus 2019. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering met betrekking tot de schade aan de trui, de schoenen en de inkomstenderving nadere bewijsvoering vergt, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor de overige materiële schade (eigen risico ten aanzien van de kosten van het ziekenhuis ten bedrage van € 746,32) is het rechtstreeks verband voldoende gebleken. De verdachte is gehouden tot vergoeding van die schade zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels voor stelplicht en bewijslast van het civiele recht. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 800,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard van de inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de agressieve wijze waarop dit is gebeurd en de gevolgen die de benadeelde partij daarvan heeft ondervonden, onder meer bestaande uit een litteken in het gezicht, boven de wenkbrauw, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot dat bedrag gehouden tot vergoeding van de schade. Het hof zal de vordering voor immateriële schadevergoeding voor het meerdere afwijzen.
Het hof zal het te vergoeden schadebedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum waarop die schade is ingetreden. Tevens zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.546,32 (duizend vijfhonderdzesenveertig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 746,32 (zevenhonderdzesenveertig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 450,00 (vierhonderdvijftig euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.546,32 (duizend vijfhonderdzesenveertig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 746,32 (zevenhonderdzesenveertig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 augustus 2019 en de immateriële schade op 20 juni 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M.L.M. van der Voet en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 september 2021.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]