HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2096, rov. 3.
HR, 16-07-2021, nr. 21/00222
ECLI:NL:HR:2021:1162
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-07-2021
- Zaaknummer
21/00222
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1162, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑07‑2021; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:544, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:544, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1162, Gevolgd
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2021-0208
Uitspraak 16‑07‑2021
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/00222
Datum 16 juli 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats], thans verblijvende te Beilen,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
[verweerster], in haar hoedanigheid van geneesheer-directeur van GGZ ANTES behorend tot de PARNASSIA GROEP,kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de geneesheer-directeur,
advocaat: M.E. Bruning,
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/602589/FA RK 20-6284 van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het verzoekschrift is aan deze beschikking gehecht.
De geneesheer-directeur heeft een verweerschrift tot referte ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2020 en tot terugwijzing naar die rechtbank.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 30 juni 2020 is een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) ten aanzien van betrokkene verleend tot en met 30 december 2020.
(ii) Op grond van deze zorgmachtiging is betrokkene opgenomen in een accommodatie van Antes Zorg te Capelle aan den IJssel (locatie Poortmolen).
(iii) Op 7 juli 2020 heeft de zorgverantwoordelijke aan de geneesheer-directeur verzocht de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van de zorgmachtiging toe te wijzen aan een andere zorgaanbieder, namelijk aan GGZ Drenthe (locatie Beilen).
(iv) Op 8 juli 2020 heeft de geneesheer-directeur op de voet van art. 8:16 lid 1 Wvggz besloten de zorg toe te wijzen aan GGZ Drenthe.
(v) GGZ Drenthe heeft zich bereid verklaard tot het overnemen van de zorg.
(vi) Op 14 juli 2020 heeft betrokkene op de voet van art. 10:3, aanhef en onder l, Wvggz een klacht ingediend bij de klachtencommissie over de beslissing van de geneesheer-directeur tot toewijzing van de zorg aan GGZ Drenthe. In afwachting van de beslissing van de klachtencommissie is de uitvoering van de overplaatsing van betrokkene opgeschort.
(vii) Op 27 juli 2020 heeft de klachtencommissie de klacht wegens ontoereikende motivering gegrond verklaard en de beslissing van 8 juli 2020 vernietigd. De klachtencommissie heeft de geneesheer-directeur opdracht gegeven om binnen een week een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag van de zorgverantwoordelijke, met inachtneming van hetgeen de klachtencommissie had overwogen.
(viii) Op 30 juli 2020 heeft de geneesheer-directeur opnieuw op de voet van art. 8:16 lid 1 Wvggz besloten de zorg toe te wijzen aan GGZ Drenthe.
(ix) Op 6 augustus 2020 heeft betrokkene op de voet van art. 10:3, aanhef en onder l, Wvggz een klacht over de beslissing van 30 juli 2020 ingediend bij de klachtencommissie. In de klachtbrief vermeldt betrokkene, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Een overplaatsing naar Beilen heeft voor [mij] heel ingrijpende gevolgen, zeker als het een overplaatsing is die voor lange tijd is. [De geneesheer-directeur] zegt er overigens niet bij voor hoelang ik daar dan zal moeten zijn. Mijn relatie zal op de klippen lopen en ik zal daar vereenzamen. Ook het vele nuttige werk dat ik in mijn eigen buurt (…) doe, kan ik dan niet meer doen. Mijn maatschappelijke participatie wordt daarmee teniet gedaan. De ‘gestructureerde omgeving’ die ik nodig heb, vind ik juist in Rotterdam, bij mijn vriendin en in mijn eigen buurt. (…)”
(x) Op 17 augustus 2020 heeft de klachtencommissie deze klacht ongegrond verklaard.
2.2
Op 18 augustus 2020 heeft betrokkene op de voet van art. 10:7 lid 1 Wvggz een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank ter verkrijging van een beslissing over de klacht.
2.3
Op 19 augustus 2020 is betrokkene overgeplaatst naar de accommodatie van GGZ Drenthe te Beilen.
2.4
Op 9 september 2020 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“De advocaat van betrokkene bepleit conform het beroepschrift dat een doelmatige behandeling van betrokkene ook mogelijk zou moeten zijn in regio Rijnmond en omstreken. De kliniek waar betrokkene nu verblijft is niet de enige locatie waar betrokkene adequaat kan worden behandeld. Er is niet genoeg rekening gehouden met de voorkeuren van betrokkene. Betrokkene wil zo dicht mogelijk behandeld worden in de regio waar hij is opgegroeid en zijn contacten heeft en dus niet in Drenthe.
[De zorgverantwoordelijke] verklaart dat GGZ Drenthe gespecialiseerd is in het gericht behandelen van mensen met dezelfde problematiek als betrokkene. Er zou waarschijnlijk geen kliniek dichter in de buurt van Rotterdam zijn die zo goed aansluit bij de zorgbehoefte van betrokkene. Desondanks heeft [de zorgverantwoordelijke] ingestemd met het voorstel van de advocaat om te onderzoeken of betrokkene in een instelling kan worden behandeld die meer in de buurt is gelegen van Rotterdam. [De zorgverantwoordelijke] gaat onderzoeken of betrokkene in een kliniek voor langdurige opname kan worden behandeld – hetzij in Antes Poortugaal, hetzij in een andere gespecialiseerde kliniek in Den Haag of Amsterdam.
Partijen zijn onderling overeengekomen dat [de zorgverantwoordelijke] binnen uiterlijk één maand bericht of betrokkene in een kliniek kan worden behandeld die dichter in de buurt is gelegen van Rotterdam. De rechtbank houdt daarom de behandeling van het beroep aan tot de zitting op woensdag 7 oktober 2020 op een nader te bepalen tijdstip met bepaling dat betrokkene, zijn advocaat en [de zorgverantwoordelijke] voor die zitting opnieuw zullen worden opgeroepen.”
Op 7 oktober 2020 is de mondelinge behandeling voortgezet.
2.5
Bij beschikking van 22 oktober 2020 heeft de rechtbank de klacht tegen de beslissing van de klachtencommissie gegrond verklaard voor het gedeelte dat ziet op de motivering van de beslissing. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“2.11. Op 9 september 2020 is een zitting gehouden inzake de klacht. Ter zitting zijn partijen onderling overeengekomen dat de psychiater en tevens zorgverantwoordelijke van verzoeker binnen een maand bericht of verzoeker in een kliniek kan worden behandeld die dichter in de buurt ligt van Rotterdam dan Beilen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden tot 7 oktober 2020. De rechtbank heeft de gevraagde toelichting van de psychiater tot 7 oktober 2020 niet ontvangen.
(…)
4.2.3. (…)
Zowel uit de stukken als uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken is komen vast te staan dat er geen mogelijkheden zijn om verzoeker langdurig op te nemen en te behandelen in een Antes kliniek of elders in de regio Rotterdam, op een wijze die overeenkomt met de zorg die GGZ Drenthe in Beilen aan verzoeker biedt. In het verleden is gebleken dat een opname en daarna een vervolg van behandeling in de ambulante setting voor verzoeker niet het gewenste effect brengt. Zowel uit de stukken als uit de verklaring van de behandelaar blijkt dat verzoeker langdurige zorg nodig heeft in een gestructureerde omgeving om verzoeker te stabiliseren en een gezond leefpatroon aan te leren. In Rotterdam is die mogelijkheid er niet en valt verzoeker terug in drugsgebruik en zorgmijding. Dit is tijdens de mondelinge behandeling en in de beslissing waar de klacht zich op richt duidelijk gemotiveerd. De rechtbank volgt daarom niet het standpunt van verzoeker dat hij in de ambulante setting in Rotterdam even goed of wellicht beter kan worden behandeld; dit is niet effectief gebleken en er is geen alternatief voor behandeling door GGZ Drenthe.
4.2.4.
De beslissing om de uitvoering van verplichte zorg voor verzoeker over te dragen aan GGZ Drenthe is in de beslissing van de klachtencommissie en tijdens de mondelinge behandeling door de behandelaar uitgebreid gemotiveerd. Verzoeker heeft, zo overweegt ook de rechtbank, baat bij een langdurige opname in een gestructureerde omgeving waar hem intensieve zorg kan worden geboden die aansluit bij zijn zorgvraag.
4.2.5.
Tijdens de zitting van 9 september 2020 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep aangehouden omdat partijen onderling overeengekomen zijn dat de psychiater zou onderzoeken of verzoeker in een kliniek voor langdurige opname kan worden behandeld die meer in de buurt van Rotterdam is gelegen – hetzij bij Antes, hetzij in een andere gespecialiseerde kliniek in bijvoorbeeld Den Haag of Amsterdam. De rechtbank heeft, zoals eerder overwogen, van de psychiater geen bericht ontvangen met nadere motivatie waarom dit niet gelukt is. Gelet op de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling besproken is, is niettemin duidelijk gemotiveerd waarom het geen mogelijkheid is om verzoeker te laten verblijven in een Antes kliniek of elders in de regio Rotterdam. Zowel in de stukken als tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk gemotiveerd waarom de keuze is gevallen op de kliniek van GGZ Drenthe in Beilen.
4.2.6.
De rechtbank zal daarom de klacht gedeeltelijk gegrond verklaren voor het klachtonderdeel dat ziet op de motivering van de beslissing om verzoeker over te plaatsen naar GGZ Drenthe, en de bestreden verwijsbeslissing voor het gedeelte dat ziet op de motivering van deze keuze vernietigen. De rechtbank stelt wat betreft het overige vast dat ter zitting is komen vast te staan dat de verwijzingsbeslissing voldoet aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit, zodat (…) deze klachtonderdelen ongegrond zijn.”
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1
3.2
De klacht van betrokkene richt zich tegen een beslissing als bedoeld in art. 8:16 lid 1 Wvggz, die door de geneesheer-directeur is genomen. Blijkens art. 10:8 lid 1 Wvggz en art. 10:10 leden 4 en 6 Wvggz komt aan de geneesheer-directeur in hoedanigheid procesbevoegdheid toe in de procedure waarin deze klacht wordt behandeld.2.
4. Beoordeling van het middel
4.1
De onderdelen 1, 3.1 en 3.2 van het middel klagen in de kern dat het oordeel van de rechtbank dat er geen mogelijkheid is om betrokkene te laten verblijven in een andere accommodatie die meer in de buurt van Rotterdam is gelegen dan de accommodatie van GGZ Drenthe in Beilen, onbegrijpelijk is. Onderdeel 3.2 wijst in dit verband erop dat, anders dan was afgesproken tijdens de mondelinge behandeling op 9 september 2020, niet serieus naar alternatieven is gekeken, maar is ‘gefocust’ op de accommodatie van GGZ Drenthe in Beilen.
4.2
In een klachtprocedure over een beslissing van een geneesheer-directeur als bedoeld in art. 8:16 lid 1 Wvggz, kan worden geklaagd over de in hoofdstuk 2 van de Wvggz opgenomen algemene uitgangspunten, die bij de uitvoering van de wet steeds in acht moeten worden genomen.3.
4.3
In deze zaak heeft betrokkene een voorkeur geuit voor zorg in een accommodatie in de buurt van Rotterdam (zie hiervoor in 2.1 onder (ix)). Tijdens de mondelinge behandeling van 9 september 2020 is afgesproken dat de mogelijkheid van een accommodatie die meer in de buurt van Rotterdam is gelegen dan de accommodatie van GGZ Drenthe in Beilen, onderzocht zou worden en dat de zorgverantwoordelijke daarover zou berichten (zie hiervoor in 2.4). De rechtbank heeft in rov. 2.11 vastgesteld dat een bericht hierover niet is ontvangen, maar heeft in rov. 4.2.5 “niettemin” geoordeeld dat, gelet op de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling besproken is, duidelijk is gemotiveerd waarom de keuze is gevallen op de accommodatie van GGZ Drenthe in Beilen.
Dit oordeel is, in licht van de afspraak dat zou worden onderzocht of betrokkene zorg zou kunnen ontvangen in een accommodatie die meer in de buurt van Rotterdam is gelegen en de door betrokkene uitgesproken voorkeur voor zorg in een accommodatie in de buurt van Rotterdam, onbegrijpelijk. Dat ter zitting duidelijk is gemotiveerd “waarom de keuze is gevallen op de kliniek van GGZ Drenthe in Beilen”, brengt immers niet mee dat van het toegezegde onderzoek naar alternatieve mogelijkheden in de buurt van Rotterdam kon worden afgezien of dat van zodanig onderzoek geen resultaat te verwachten zou zijn. Gelet hierop slagen de hiervoor in 4.1 weergeven klachten. De klachten van onderdeel 1 behoeven voor het overige geen behandeling.
4.4
De klachten van de onderdelen 2 en 3.3 kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2020;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.J. Kroeze en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 16 juli 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑07‑2021
Vgl. HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, rov. 3.1.2.
Vgl. HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2096, rov. 4.1.3.
Conclusie 01‑06‑2021
Partij(en)
Zaaknr: 21/00222 F.F. Langemeijer
Zitting: 1 juni 2021 Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
1. [verweerster 1] , in haar hoedanigheid van geneesheer-directeur;
2. [verweerster 2] , in haar hoedanigheid van zorgverantwoordelijke.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij beschikking van 30 juni 2020 heeft de rechtbank Rotterdam ten aanzien van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) een zorgmachtiging verleend voor het tijdvak tot en met 30 december 2020.1.De rechtbank bepaalde dat als verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden genomen:
- het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- het beperken van de bewegingsvrijheid;
- het opnemen in een accommodatie.
1.2
Krachtens de zorgmachtiging is betrokkene opgenomen in een accommodatie van Antes Zorg te Capelle aan den IJssel (locatie Poortmolen).2.
1.3
Op 7 juli 2020 heeft de zorgverantwoordelijke, de psychiater [verweerster 2] , aan de geneesheer-directeur van Antes Zorg verzocht de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van de verleende zorgmachtiging toe te wijzen aan een andere zorgaanbieder, namelijk aan GGZ Drenthe (locatie Beilen).3.
1.4
1.5
Op 14 juli 2020 heeft betrokkene op de voet van art. 10:3, onder l, Wvggz bij de regionale klachtencommissie een klacht ingediend over de beslissing van de geneesheer-directeur tot toewijzing van de zorg aan GGZ Drenthe. In afwachting van de beslissing van de klachtencommissie werd de uitvoering van de overplaatsing opgeschort.
1.6
Op 27 juli 2020 heeft de Klachtencommissie patiënten Parnassia Groep (regio Rijnmond) de klacht gegrond verklaard – kort gezegd: wegens ontbrekende motivering − en de genoemde beslissing van 8 juli 2020 vernietigd.4.De klachtencommissie heeft de geneesheer-directeur opdracht gegeven om binnen een week een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag van de zorgverantwoordelijke, met inachtneming van hetgeen de klachtencommissie had overwogen.
1.7
Op 30 juli 2020 heeft de geneesheer-directeur van Antes Zorg opnieuw besloten om de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van de verleende zorgmachtiging toe te wijzen aan GGZ Drenthe.5.Ter motivering van deze beslissing is onder meer vermeld:
“(…) Er is bij u sprake van een ernstige psychiatrisch ziekte en van drugsmisbruik. U bent vaker gedwongen opgenomen geweest met daarna ambulante zorg. Dat heeft echter helaas niet het gewenste effect gehad.
De situatie herhaalt zich steeds. In de kliniek gaat het beter, maar wanneer u weer thuis bent stopt u met medicatie en valt u terug in drugsgebruik. U heeft in uw eigen omgeving makkelijk toegang tot drugs. U bent dan onbereikbaar voor de medewerkers van het FACT-team. Dan wordt u weer psychotisch en moet u weer worden opgenomen.
De verbeteringen van uw psychische situatie in de kliniek worden meteen weer teniet gedaan in uw sociale omgeving, wanneer u tijdelijk buiten de kliniek bent (al dan niet geoorloofd) en na ontslag.
Om te voorkomen dat zich dit blijft herhalen en om te zorgen dat het niet slechter met u gaat, is het nodig dat de negatieve spiraal doorbroken wordt. Ik ben van mening dat overplaatsing naar GGZ Drenthe noodzakelijk is om u de juiste zorg te geven.
Het is nodig dat u gedurende langere tijd de juiste medicatie krijgt, te beginnen in een kliniek. Daarvoor is Poortmolen niet geschikt en dat geldt ook voor andere klinieken in de regio Rotterdam.
In GGZ Drenthe kan dat wel. Daar kan men ook onderzoek doen naar de glutenallergie waarover u zich zorgen maakt.
Ook is het nodig dat u bij vrijheden en na ontslag in een heel andere (nieuwe) sociale omgeving komt, waar u een nieuwe start kunt maken met minder kans op terugval in drugsgebruik. Daar kan GGZ Drenthe u bij helpen.
Binnen GGZ Drenthe kan men vanuit de nieuwe start met u werken aan wat u nodig heeft om af te zien van drugsgebruik.
Ik ben al met al van mening dat de overplaatsing naar GGZ Drenthe nodig is om de negatieve spiraal te doorbreken.”
1.8
Op 6 augustus 2020 heeft betrokkene een klacht over deze beslissing ingediend bij de klachtencommissie.6.In de klachtbrief heeft betrokkene zijn bezwaren uiteengezet als volgt:
“(…) Een overplaatsing naar Beilen heeft voor [mij] heel ingrijpende gevolgen, zeker als het een overplaatsing is die voor lange tijd is. [De geneesheer-directeur] zegt er overigens niet bij voor hoelang ik daar dan zal moeten zijn. Mijn relatie zal op de klippen lopen en ik zal daar vereenzamen. Ook het vele nuttige werk dat ik in mijn eigen buurt […] doe, kan ik dan niet meer doen. Mijn maatschappelijke participatie wordt daarmee teniet gedaan. De ‘gestructureerde omgeving’ die ik nodig heb, vind ik juist in Rotterdam, bij mijn vriendin en in mijn eigen buurt. (…)”
1.9
Op 17 augustus 2020 heeft de klachtencommissie deze klacht ongegrond verklaard.7.De commissie overwoog daartoe onder meer het volgende:
- het persoonlijk belang van betrokkene om in zijn vertrouwde omgeving te kunnen verblijven weegt minder zwaar dan het belang van een doelmatige behandeling;
- een alternatief voor de overplaatsing is niet beschikbaar; ambulante behandeling is, zeker in de omgeving van Rotterdam, vooralsnog niet haalbaar en vormt juist een contra-indicatie voor een doelmatige behandeling; daarbij speelt het gebrek aan medewerking van betrokkene aan een ambulante behandeling een belangrijke rol;
- om te voorkomen dat het patroon van de afgelopen jaren zich blijft herhalen, is de beslissing tot het overdragen van zorg aan GGZ Drenthe gerechtvaardigd.
1.10
Op 18 augustus 2020 heeft betrokkene bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift ingediend als bedoeld in art. 10:7 lid 1 Wvggz, ter verkrijging van een beslissing over de klacht. Betrokkene heeft de rechtbank verzocht zijn klacht alsnog gegrond te verklaren en, zo mogelijk, te bepalen dat zijn behandelaar met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing zal nemen waarbij wordt afgezien van zijn overplaatsing naar Drenthe. Betrokkene heeft de rechtbank tevens verzocht de beslissing waartegen de klacht is gericht te schorsen (zie art. 10:9 Wvggz).
1.11
Op 19 augustus 2020 is betrokkene overgeplaatst naar een accommodatie van GGZ Drenthe te Beilen.
1.12
Op 9 september 2020 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld. De rechter heeft betrokkene en zijn advocaat en de zorgverantwoordelijke psychiater [verweerster 2] − op grond van art. 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid: telefonisch − gehoord. De advocaat heeft ter zitting aangevoerd dat de kliniek in Drenthe niet de enige plek is waar betrokkene adequaat kan worden behandeld: er is onvoldoende rekening gehouden met de voorkeur van betrokkene om behandeld te worden in, althans zo dicht mogelijk bij, de regio waarin hij is opgegroeid en waar hij zijn contacten heeft.8.
1.13
De rechtbank heeft de behandeling van de klacht aangehouden tot 7 oktober 2020, omdat partijen ter zitting waren overeengekomen dat psychiater [verweerster 2] binnen uiterlijk één maand de rechtbank zou berichten of betrokkene kan worden behandeld in een kliniek die dichter in de buurt van Rotterdam ligt. Het proces-verbaal vermeldt daaromtrent:
“De psychiater verklaart dat GGZ Drenthe gespecialiseerd is in het gericht behandelen van mensen met dezelfde problematiek als betrokkene. Er zou waarschijnlijk geen kliniek dichter in de buurt van Rotterdam zijn die zo goed aansluit bij de zorgbehoefte van betrokkene. Desondanks heeft de psychiater ingestemd met het voorstel van de advocaat om te onderzoeken of betrokkene in een instelling kan worden behandeld die meer in de buurt is gelegen van Rotterdam. De psychiater gaat onderzoeken of betrokkene in een kliniek voor langdurige opname kan worden behandeld – hetzij in Antes Poortugaal, hetzij in een andere gespecialiseerde kliniek in Den Haag of Amsterdam.”
1.14
De mondelinge behandeling is voortgezet op 7 oktober 2020, ten overstaan van een andere rechter. De rechtbank heeft overeenkomstig art. 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding gehoord: betrokkene en zijn advocaat, de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige Maatjes (verbonden aan Antes Zorg) en de psychiater Tuk (verbonden aan GGZ Drenthe).
1.15
In het dictum van haar beschikking van 22 oktober 20209.heeft de rechtbank “de klacht tegen de beslissing van de klachtencommissie” gedeeltelijk gegrond verklaard, voor het gedeelte dat ziet op de motivering van de beslissing. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
1.16
De rechtbank constateerde in rov. 2.11 dat zij de (op 9 september 2020) gevraagde toelichting van psychiater [verweerster 2] niet heeft ontvangen. In rov. 4.1.1 heeft de rechtbank de klacht weergegeven als volgt: met de beslissing tot overplaatsing naar GGZ Drenthe is niet voldaan aan de criteria van verplichte zorg (in art. 3:3 Wvggz) en aan de algemene uitgangspunten van deze wet (in art. 2:1 Wvggz); bovendien is de beslissing niet deugdelijk gemotiveerd. Na de stellingen van partijen te hebben weergegeven in rov. 4.2.1 – 4.2.2, overwoog de rechtbank:
“4.2.3. (…) Zowel uit de stukken als uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken is komen vast te staan dat er geen mogelijkheden zijn om verzoeker langdurig op te nemen en te behandelen in een Antes kliniek of elders in de regio Rotterdam, op een wijze die overeenkomt met de zorg die GGZ Drenthe in Beilen aan verzoeker biedt. In het verleden is gebleken dat een opname en daarna een vervolg van behandeling in de ambulante setting voor verzoeker niet het gewenste effect brengt. Zowel uit de stukken als uit de verklaring van de behandelaar blijkt dat verzoeker langdurige zorg nodig heeft in een gestructureerde omgeving om verzoeker te stabiliseren en een gezond leefpatroon aan te leren. In Rotterdam is die mogelijkheid er niet en valt verzoeker terug in drugsgebruik en zorgmijding. Dit is tijdens de mondelinge behandeling en in de beslissing waar de klacht zich op richt duidelijk gemotiveerd. De rechtbank volgt daarom niet het standpunt van verzoeker dat hij in de ambulante setting in Rotterdam even goed of wellicht beter kan worden behandeld; dit is niet effectief gebleken en er is geen alternatief voor behandeling door GGZ Drenthe.
4.2.4.
De beslissing om de uitvoering van verplichte zorg voor verzoeker over te dragen aan GGZ Drenthe is in de beslissing van de klachtencommissie en tijdens de mondelinge behandeling door de behandelaar uitgebreid gemotiveerd. Verzoeker heeft, zo overweegt ook de rechtbank, baat bij een langdurige opname in een gestructureerde omgeving waar hem intensieve zorg kan worden geboden die aansluit bij zijn zorgvraag.
4.2.5.
Tijdens de zitting van 9 september 2020 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep aangehouden omdat partijen onderling overeengekomen zijn dat de psychiater zou onderzoeken of verzoeker in een kliniek voor langdurige opname kan worden behandeld die meer in de buurt van Rotterdam is gelegen - hetzij bij Antes, hetzij in een andere gespecialiseerde kliniek in bijvoorbeeld Den Haag of Amsterdam. De rechtbank heeft, zoals eerder overwogen, van de psychiater geen bericht ontvangen met nadere motivatie waarom dit niet gelukt is. Gelet op de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling besproken is, is niettemin duidelijk gemotiveerd waarom het geen mogelijkheid is om verzoeker te laten verblijven in een Antes kliniek of elders in de regio Rotterdam. Zowel in de stukken als tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk gemotiveerd waarom de keuze is gevallen op de kliniek van GGZ Drenthe in Beilen.
4.2.6.
De rechtbank zal daarom de klacht gedeeltelijk gegrond verklaren voor het klachtonderdeel dat ziet op de motivering van de beslissing om verzoeker over te plaatsen naar GGZ Drenthe, en de bestreden verwijsbeslissing voor het gedeelte dat ziet op de motivering van deze keuze vernietigen. De rechtbank stelt wat betreft het overige vast dat ter zitting is komen vast te staan dat de verwijzingsbeslissing voldoet aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit, zodat dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn.”
1.17
Namens betrokkene is op 22 januari 202110.− tijdig − beroep in cassatie ingesteld. Namens de geneesheer-directeur van Antes Zorg is in cassatie een verweerschrift ingediend, waarin wordt geconcludeerd tot referte.
2. De ontvankelijkheid van het cassatieberoep en andere formele vraagpunten
2.1
In HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2096, NJ 2021/97 m.nt. J. Legemaate,, werd overwogen dat tegen de beslissing van de rechtbank op een verzoek als bedoeld in art. 10:7 lid 1 Wvggz (geen hoger beroep, maar wel) cassatieberoep openstaat. Dat geldt ook voor deze zaak. De omstandigheid dat de geldigheidsduur van de op 30 juni 2020 verleende zorgmachtiging op 30 december 2020 was verstreken, brengt niet mee dat betrokkene rechtens geen belang meer heeft bij zijn cassatieberoep.11.
2.2
In een geval als dit kan de vraag worden gesteld of de zorgaanbieder (hier: de rechtspersoon Antes Zorg B.V.) dan wel de geneesheer-directeur tegen wiens beslissing de klacht is gericht dan wel de zorgverantwoordelijke die de beslissing van de geneesheer-directeur van Antes Zorg heeft uitgelokt (zie alinea 1.3 hiervoor) als belanghebbende in de klachtprocedure moet worden aangemerkt.
2.3
Voor de (interne) klachtbehandeling door de klachtencommissie bepaalt art. 10:4 lid 2 Wvggz dat in ieder geval worden gehoord: de klager en de persoon tegen wiens beslissing de klacht is gericht. De beslissing van de klachtencommissie wordt toegezonden aan de in art. 10:6 lid 6 Wvggz genoemde personen en instanties.
2.4
Anders dan onder de vroegere Wet Bopz, kunnen ook anderen dan de betrokken patiënt een verzoekschrift bij de rechtbank indienen om een (externe) beslissing over de klacht te verkrijgen, waaronder: de zorgaanbieder (de rechtspersoon, bedoeld in art. 1:1, lid 1 onder w, Wvggz). Art. 10:8 Wvggz bepaalt dat de rechter, voordat hij op het verzoekschrift beslist, in ieder geval de verzoeker, betrokkene, de vertegenwoordiger (als bedoeld in art. 1:3 Wvggz) en de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Art. 6:1, leden 2 – 8, Wvggz zijn overeenkomstig van toepassing verklaard. Zie ook de diverse afdoeningsmogelijkheden in art. 10:10 Wvggz. Dat in art. 10:8 lid 1 en in art. 10:10 lid 4 Wvggz alternatief – dus niet cumulatief – wordt gesproken over “de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke”, lijkt voort te komen uit de gedachte dat de in art. 10:3 Wvggz genoemde beslissingen (die in een klachtprocedure aan de orde kunnen komen) worden genomen hetzij door de zorgverantwoordelijke, hetzij door de geneesheer-directeur.
2.5
In rov. 3 van HR 18 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2096, reeds aangehaald) is onder meer uitgemaakt dat de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook bij een verzoek als bedoeld in art. 10:7 lid 1 Wvggz aanvullend van toepassing zijn. Op soortgelijke gronden als die, waarop aan de burgemeester in die hoedanigheid procesbevoegdheid toekomt in een procedure als bedoeld in art. 7:6 Wvggz12., kan mijns inziens worden gezegd dat (naast de zorgaanbieder-rechtspersoon) ook de zorgverantwoordelijke of geneesheer-directeur die de in de klachtprocedure bestreden beslissing heeft genomen, in hoedanigheid als partij kan optreden in de procedure bij de rechtbank en vervolgens (vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad) in de procedure in cassatie.13.
2.6
In deze zaak is de geneesheer-directeur in de klachtprocedure bij de rechtbank niet verschenen. In eerste aanleg is de zorgverantwoordelijke psychiater van Antes Zorg verschenen ter zitting van 9 september 2020.14.In cassatie heeft de geneesheer-directeur zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. De zorgverantwoordelijke en de zorgaanbieder zijn in cassatie niet verschenen.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel valt uiteen in drie onderdelen.
3.2
Onderdeel I is gericht tegen de rov. 4.2.5 en 4.2.6, hiervoor weergegeven. De klacht houdt in dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn, althans onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd, gelet op art. 2:1, leden 5 en 6, Wvggz in verbinding met art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM en met de artikelen 3 en 8 EVRM.
3.3
Volgens de toelichting op de klacht onder 1.1 (onder het kopje “Gedeeltelijke gegrondverklaring”) is onduidelijk wat de rechtbank met de beslissing in het dictum heeft bedoeld. Indien de rechtbank heeft bedoeld dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan, moet voor de motivering van de beslissing (tot overdracht van de zorg aan GGZ Drenthe) moeten worden gekeken naar de beschikking van de rechtbank zelf. De toelichting vermeldt dat in het beroepschrift (punt 3) werd verwezen naar art. 2:1, leden 5 en 6, Wvggz, en dat in dat verband namens betrokkene was aangevoerd dat het uitdrukkelijk zijn wens is, te worden behandeld in zijn eigen regio (d.w.z. in de regio Rotterdam of desnoods in de regio’s Den Haag of Amsterdam). In de beschikking van de rechtbank ontbreekt elke referentie aan genoemd wetsartikel. De rechtbank heeft niet – overeenkomstig dit wetsartikel − vastgesteld dat betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is; evenmin heeft de rechtbank vastgesteld dat acuut levensgevaar voor hem dreigt dan wel dat er een aanzienlijk risico is voor een ander. Tot zover de klacht.
3.4
Deze klacht is in zoverre gegrond dat de formulering van het dictum niet in overeenstemming is met de daaraan voorafgaande overwegingen. Op grond van art. 10:7, 10:9 en 10:10 Wvggz behoort de rechtbank een oordeel te geven over de klacht die (op de voet van art. 10:3 Wvggz) is ingediend bij de klachtencommissie, betreffende een beslissing van de geneesheer-directeur of van de zorgverantwoordelijke als genoemd in art. 10:3 Wvggz. Dit is vergelijkbaar met de systematiek van het klachtrecht overeenkomstig de Wet ombudsman en vergelijkbare klachtregelingen, waarin dezelfde klacht eerst intern en vervolgens extern wordt beoordeeld. De gegrondverklaring van de “klacht tegen de beslissing van de klachtencommissie” is daarom niet op haar plaats in het dictum.
3.5
Art. 10:10 lid 2 Wvggz bepaalt dat indien de rechter de klacht tegen een beslissing gegrond verklaart, hij de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk vernietigt. In rov. 4.2.6 overweegt de rechtbank inderdaad dat zij de beslissing van de geneesheer-directeur van 30 juli 2020 zal vernietigen voor het gedeelte dat ziet op de motivering van de keuze om betrokkene over te plaatsen naar GGZ Drenthe. Een zodanige vernietiging ontbreekt in het dictum. De rechtbank heeft geoordeeld dat de (uiteindelijk) door de geneesheer-directeur genomen beslissing voldoet aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de klachtonderdelen die daarop zien ongegrond zijn. Art. 10:10 lid 3 Wvggz bepaalt dat, indien de rechter de klacht gegrond verklaart, hij opdracht kan geven tot het nemen van een nieuwe beslissing of tot het verrichten van een andere handeling met inachtneming van zijn uitspraak. Zo’n opdracht heeft de rechtbank niet gegeven. Evenmin heeft de rechtbank haar beslissing uitdrukkelijk in de plaats gesteld van die van de geneesheer-directeur. Als gevolg van deze innerlijke tegenstrijdigheden lijdt de in cassatie bestreden beschikking van de rechtbank aan een motiveringsgebrek.
3.6
In de toelichting op de klacht onder 1.2 wordt geklaagd dat de rechtbank ten onrechte vaststelt dat aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Ter uitwerking van deze klacht is samengevat het volgende aangevoerd:
- blijkens het proces-verbaal van de zitting van 9 september 2020 heeft de zorgverantwoordelijke psychiater [verweerster 2] ingestemd met het voorstel van de advocaat om te onderzoeken of betrokkene in een instelling kan worden behandeld die meer in de buurt van Rotterdam is gelegen (dan de door de geneesheer-directeur beoogde instelling in Drenthe);
- het proces-verbaal van die zitting vermeldt dat de psychiater zal onderzoeken of betrokkene in een kliniek voor langdurige opname kan worden behandeld, hetzij in Antes Poortugaal, hetzij in een andere gespecialiseerde kliniek in Den Haag of Amsterdam;
- met het oog daarop heeft de rechtbank de behandeling aangehouden;
- uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 oktober 2020 blijkt dat niet is voldaan aan hetgeen op 9 september 2020 overeengekomen is; er is slechts gesproken over de kliniek van Antes Zorg in Poortugaal, niet over andere locaties;
- indien niet wordt gekeken naar de 89 andere locaties van Antes Zorg en naar andere gespecialiseerde klinieken, ook in Den Haag of Amsterdam, is niet te begrijpen hoe de rechtbank tot de gevolgtrekking is gekomen dat is voldaan aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit, nu de wet uitdrukkelijk erin voorziet dat de wensen en voorkeuren van de betrokken patiënt ten aanzien van zijn zorg centraal worden gesteld;
- indien geen alternatieven worden bekeken in de regio Rotterdam, Den Haag of Amsterdam, hoewel dit was toegezegd, en op geen enkele manier rekening wordt gehouden met de wensen en voorkeuren van betrokkene, is niet duidelijk welke motivering de rechtbank in de plaats stelt van de motivering in de beslissing van de geneesheer-directeur;
- indien de psychiater de op 9 september 2020 gemaakte afspraak niet nakomt, zou dit moeten uitvallen in het voordeel van betrokkene.
3.7
Dit gedeelte van de klacht is kennelijk bedoeld voor het geval dat de Hoge Raad de beslissing van de rechtbank zo verstaat, dat de rechtbank haar beslissing in de plaats heeft gesteld van die van de geneesheer-directeur. Art. 2:1 Wvggz maakt deel uit van hoofdstuk 2 van de wet. Dit hoofdstuk (“Algemene uitgangspunten”) bevat geen dwingende en rechtens afdwingbare rechtsnormen, maar de uitgangspunten die bij de uitvoering van de wet in acht moeten worden genomen. Het gaat hier om ‘streefnormen’, waarop degenen die de wet uitvoeren, kunnen worden aangesproken. Zij zullen hun beslissingen aan de hand van deze uitgangspunten moeten motiveren.15.In art. 2:1 Wvggz zijn de algemene beginselen neergelegd. In de procedure bij de rechtbank is door betrokkene een beroep gedaan op de leden 5 en 6 van dit artikel. Deze luiden als volgt:
“5. Bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging worden de wensen en voorkeuren van betrokkene ten aanzien van de zorg vastgelegd.
6. De wensen en voorkeuren van betrokkene ten aanzien van de verplichte zorg worden gehonoreerd, tenzij:
a. betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, of
b. acuut levensgevaar voor betrokkene dreigt dan wel er een aanzienlijk risico voor een ander is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.”
3.8
Art. 2:1 lid 3 Wvggz bepaalt dat onder meer bij de uitvoering van een zorgmachtiging de proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede de doelmatigheid en de veiligheid van de zorg worden beoordeeld.
3.9
In HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2096 was − onder meer − aan de orde de vraag of in de klachtprocedure over de beslissing van de zorgverantwoordelijke op de voet van art. 8:9 Wvggz tot het verlenen van verplichte zorg16.kan worden geklaagd over de toepassing van de algemene beginselen neergelegd in hoofdstuk 2 van de Wvggz. De Hoge Raad beantwoordde deze vraag bevestigend:
“4.1.3 Art. 2:1 Wvggz maakt deel uit van hoofdstuk 2 van de wet. Dat hoofdstuk bevat algemene uitgangspunten, die bij de uitvoering van de wet steeds in acht moeten worden genomen. Dat volgt niet alleen uit de gelaagde structuur van de wet, maar ook uit de bewoordingen van diverse bepalingen. De betrokken uitgangspunten dienen dus tevens in acht te worden genomen bij een beslissing van de zorgverantwoordelijke op de voet van art. 8:9 lid 1 Wvggz, ter uitvoering van een crisismaatregel, een machtiging tot voortzetting daarvan of een zorgmachtiging, tot verlening van een vorm van verplichte zorg waarvoor die maatregel of machtiging (mede) is genomen, respectievelijk verleend. Bij een klacht over een beslissing op de voet van art. 8:9 Wvggz kan derhalve ook worden aangevoerd dat bij het nemen van die beslissing de uitgangspunten van hoofdstuk 2 niet in acht zijn genomen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, doet daaraan niet af dat hoofdstuk 2 van de wet niet wordt genoemd bij de klachtgronden van art. 10:3 Wvggz, noch dat in art. 8:9 Wvggz geen specifieke bepalingen uit dat hoofdstuk zijn vermeld.”
3.10
Uit de zo-even aangehaalde beschikking kan mijns inziens worden afgeleid dat deze algemene uitgangspunten óók in acht moeten worden genomen wanneer de geneesheer-directeur een beslissing neemt op grond van art. 8:16 Wvggz (toewijzing van de zorg aan een andere zorgaanbieder). Bij een klacht over die beslissing kan dan worden aangevoerd dat bij het nemen van de beslissing de uitgangspunten van hoofdstuk 2 niet in acht zijn genomen. De rechtbank heeft in rov. 4.1.1 vastgesteld dat betrokkene heeft aangevoerd dat bij de beslissing tot overplaatsing niet is voldaan aan de algemene uitgangspunten (art. 2:1 Wvggz). Zij heeft evenwel in rov. 4.2.6 het oordeel gegeven dat ter zitting is komen vast te staan dat de beslissing van de geneesheer-directeur voldoet aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Dat is, op zich, een toetsing aan de rechtens juiste maatstaf. Niettemin is de uitkomst van deze toetsing ontoereikend gemotiveerd, om de navolgende redenen.
3.11
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 september 2020 heeft de daarbij aanwezige zorgverantwoordelijke ingestemd met het namens betrokkene gedane voorstel om te onderzoeken of de voor betrokkene noodzakelijk geachte behandeling ook kan worden gegeven in een instelling (accommodatie) die dichter bij Rotterdam is gelegen dan de beoogde instelling in Beilen (Drenthe). Ter zitting is tussen partijen afgesproken dat de zorgverantwoordelijke psychiater zou onderzoeken of betrokkene in een kliniek voor langdurige opname kan worden behandeld, hetzij in Antes Poortugaal, hetzij in “een andere gespecialiseerde kliniek” in Den Haag of Amsterdam. Afgesproken werd dat de zorgverantwoordelijke psychiater de rechtbank hierover binnen één maand zal berichten. Een dergelijke afspraak impliceert dat, indien uit het in te stellen onderzoek blijkt dat voor betrokkene een geschikt alternatief kan worden gevonden in een kliniek dichter bij Rotterdam dan de accommodatie in Beilen, de mogelijkheid van een (nieuwe) beslissing tot overplaatsing (vanuit Beilen) naar die kliniek tot de mogelijkheden behoort.
3.12
Blijkens de bestreden beschikking staat vast dat de zorgverantwoordelijke psychiater de rechtbank niet heeft geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek zoals dit afgesproken was. De sociaal-psychiatrisch verpleegkundige heeft ter zitting van 7 oktober 2020 verklaard dat zij heeft onderzocht of betrokkene op het Antesterrein in Poortugaal in een geschikte behandelsetting terecht kon. Die mogelijkheid bestond volgens haar informatie niet omdat voor de bekeken afdelingen een indicatie nodig is op grond van de Wet langdurige zorg (meer specifiek: voor de onder die wet vallende langdurige geestelijke gezondheidszorg). Daarvoor is vereist, zo heeft de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige verklaard, dat een patiënt gedurende minstens één jaar lang klinisch moet zijn behandeld. Betrokkene voldeed niet aan deze eis.
3.13
De rechtbank heeft in rov. 4.2.2 de stellingen van de zijde van Antes Zorg weergegeven als volgt:
- de behandelaars hebben onderzocht of het mogelijk is, betrokkene op te nemen en te behandelen in een kliniek van Antes, in een behandelsetting waarvan zij dachten dat het succesvol zou kunnen zijn voor betrokkene; ter zitting heeft de behandelaar (nl. de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige) verklaard dat gebleken is dat dat niet mogelijk is;
- voor plaatsing op die afdelingen is een indicatie vereist waarbij een patiënt al een jaar klinisch in zorg moet zijn; dat is bij betrokkene niet het geval;
- de behandelaars zien de afstand van Rotterdam die een overplaatsing naar GGZ Drenthe met zich brengt, juist als iets positiefs; zij hebben goede ervaringen met GGZ Drenthe in Beilen en zien het als een kwalitatief goede setting, die past bij betrokkene;
- de behandelaars achten het in het belang van betrokkene dat hij in een gestructureerde omgeving is waar de mogelijkheid om steeds naar Rotterdam te gaan niet aanwezig is;
- de kliniek in Beilen biedt een in Nederland zeldzame vorm van langdurige zorg met zowel zorg voor verslavingsproblematiek als psychiatrische problematiek, wat passend is voor betrokkene.
3.14
De rechtbank heeft in rov. 4.2.5 hieromtrent overwogen dat, gelet op de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, duidelijk is waarom er geen mogelijkheid is om betrokkene te laten verblijven “in een Antes kliniek of elders in de regio Rotterdam”.
3.15
Dit laatste sluit niet uit dat buiten Antes Zorg (respectievelijk buiten de Parnassiagroep) een zorgaanbieder bestaat, die in staat en bereid is om de uitvoering van de ten aanzien van betrokkene verleende zorgmachtiging over te nemen en wiens accommodatie in de Randstad ligt, althans dichter bij Rotterdam dan de accommodatie in Beilen. Dat ter zitting duidelijk is gemotiveerd “waarom de keuze is gevallen op de kliniek van GGZ Drenthe in Beilen”, zoals de rechtbank in rov. 4.2.5 overweegt, brengt niet mee dat van het toegezegde onderzoek naar alternatieve mogelijkheden buiten Antes (Parnassia) kon worden afgezien. Het bestreden oordeel dat de verwijzingsbeslissing aan die eisen voldoet, is in het licht van de op 9 september 2020 gemaakte afspraak dan ook onvoldoende gemotiveerd. De slotsom is dat onderdeel I slaagt en dat de beslissing van de rechtbank niet in stand kan blijven.
3.16
Volgens onderdeel II heeft de rechtbank verzuimd te beslissen op het in het beroepschrift gedane verzoek tot schorsing van de beslissing (op de voet van art. 10:9 Wvggz). De klacht houdt in dat dit verzuim, mede gelet op de vrijheidsbeneming en de schending van art. 8 EVRM die verbonden is aan de beslissing tot overplaatsing, in strijd is met art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM in verbinding met art. 6 lid 1 EVRM en met art. 8 EVRM.
3.17
Deze klacht mist mijns inziens feitelijke grondslag. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder 3 (“Het verzoek”) uitdrukkelijk onderkend dat betrokkene tevens heeft verzocht om, in afwachting van de beslissing van de rechtbank over de klacht, de uitvoering van de beslissing waartegen de klacht is gericht te schorsen. In het dictum (onder 5.2) heeft de rechtbank het meer of anders verzochte afgewezen. Daarin ligt ook de afwijzing van het schorsingsverzoek besloten. In het licht van het door de rechtbank gegeven oordeel dat de beslissing tot overdracht aan GGZ Drenthe voldoet aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit, behoefde de afwijzing van het schorsingsverzoek geen nadere motivering.
3.18
Ten overvloede merk ik hierover nog het volgende op. Art. 10:9 lid 2 Wvggz bepaalt dat de rechter binnen vier weken na de indiening van het verzoekschrift beslist. Dat is in deze zaak niet gebeurd. De reden daarvoor is dat de rechtbank de behandeling van het beroep ter zitting van 9 september 2020 – ruim drie weken na de indiening van het verzoekschrift – heeft aangehouden tot de zitting op 7 oktober 2020, omdat partijen onderling waren overeengekomen dat de psychiater binnen uiterlijk één maand aan de rechtbank zou berichten of betrokkene kan worden behandeld in een kliniek die dichter in de buurt van Rotterdam is gelegen. In het licht van deze afspraak lag het niet in de rede om de beslissing van de geneesheer-directeur te schorsen en betrokkene, die inmiddels was overgeplaatst naar de accommodatie te Beilen en daar de noodzakelijk geoordeelde verplichte zorg ontving, weer terug te plaatsen in de locatie van Antes Zorg te Capelle aan den IJssel.
3.19
Onderdeel III richt een rechts- en motiveringsklacht tegen de rechtsoverwegingen 4.2.3 en 4.2.4, hiervoor al weergegeven. In de toelichting op de klacht onder 3.1 neemt betrokkene tot uitgangspunt dat niet blijkt dat de psychiater, zoals op 9 september 2020 was afgesproken, heeft onderzocht of er alternatieve plaatsingsmogelijkheden zijn in de regio’s Rotterdam, Den Haag en Amsterdam. De klacht houdt in dat het oordeel in rov. 4.2.3, eerste volzin, dat is komen vast te staan dat er geen mogelijkheden zijn om betrokkene langdurig op te nemen en te behandelen in een Antes kliniek of elders in de regio Rotterdam, op een wijze die overeenkomt met de zorg die GGZ Drenthe in Beilen aan betrokkene biedt, onjuist is, althans onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. In de toelichting onder 3.2 wordt gesteld dat uit de uitlatingen van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige ter zitting van 7 oktober 2020 niet blijkt dat serieus naar alternatieven is gekeken: er is ‘gefocust’ op de accommodatie in Beilen.
3.20
Ter zitting van 9 september 2020 hebben partijen afgesproken dat het onderzoek van de zorgverantwoordelijke psychiater zich niet alleen uitstrekt over de mogelijkheden binnen Antes Zorg (met name de accommodatie te Poortugaal), maar ook over de mogelijkheden in een andere gespecialiseerde kliniek in de regio’s Den Haag of Amsterdam. Zoals gezegd heeft de rechtbank vastgesteld dat zij van de psychiater geen bericht heeft ontvangen over de uitkomst van dit onderzoek.
3.21
De rechtbank verwijst naar het verhandelde ter zitting van 7 oktober 2020. Blijkens het proces-verbaal van die mondelinge behandeling (blz. 3) heeft psychiater Tuk, verbonden aan GGZ Drenthe, ter zitting het volgende verklaard:
“Wij zijn een setting die redelijk uniek is in Nederland. Er zijn weinig plekken waar mensen langdurig opgenomen kunnen worden én met verslavingsproblematiek én psychiatrische problematiek. Die combinatie aan zorg is in Nederland zeldzaam. In die zin snap ik de keuze wel.
Op uw vraag of het algemeen bekend is dat wij een unieke positie in Nederland aanbieden gelet op het combineren van zorgvragen antwoord ik dus ja, en het is ook zo dat we langdurig zorg kunnen bieden. Tegenwoordig bieden bijna alle klinieken maximaal drie of zes weken. Bij ons kan men langdurig verblijven en gestabiliseerd en getraind worden om op den duur terug te keren in de samenleving.”
3.22
Deze verklaring ondersteunt weliswaar de keuze van de geneesheer-directeur van Antes Zorg voor toewijzing van de zorg voor betrokkene aan GGZ Drenthe, maar zij sluit niet uit dat, naast GGZ Drenthe, een andere zorgaanbieder bestaat die dezelfde of een gelijkwaardige zorgmogelijkheid biedt en dichter bij Rotterdam is gelegen. Uit de motivering van de rechtbank blijkt niet dat dit alternatief is onderzocht door de psychiater van Antes Zorg die op 9 september 2020 had toegezegd dit geopperde alternatief te gaan onderzoeken. De rechtbank stelt vast dat zij de gevraagde toelichting niet heeft ontvangen.17.Ik meen dat de rechtbank in deze situatie niet een beslissing over de klacht kon nemen zonder het bericht van deze psychiater over de uitkomst van dat onderzoek af te wachten. De rechtbank had de bevoegdheid om, zo nodig, de psychiater te verplichten om voor haar te verschijnen.18.De slotsom is dat het oordeel aan het slot van rov. 4.2.3 “dat er geen alternatief is voor behandeling door GGZ Drenthe”, bij gebreke van het resultaat van het toegezegde (nader) onderzoek niet in stand kan blijven: de motiveringsklacht onder 3.1 en 3.2 slaagt.
3.23
In de toelichting op de klacht onder 3.3 wordt gesteld dat betrokkene in zijn klacht van 6 augustus 2020 met betrekking tot onder meer de medicatie had aangevoerd dat, mocht hij de motivatie voor medicatiegebruik dreigen kwijt te raken, er “een nieuwe wet” is die hem op het goede spoor kan houden. De klacht in cassatie houdt in dat uit de beschikking niet blijkt dat de rechtbank in haar beoordeling heeft betrokken de mogelijkheden die de Wvggz biedt voor een ambulante behandeling. In dat kader wordt gewezen op de volgende stelling in het beroepschrift:
“Verzoeker is echter ook bereid om zelf door te stromen naar bijvoorbeeld een eigen begeleide of beschermde woonvorm in de regio als hij in de kliniek eveneens hier in de regio is gestabiliseerd. Daarna is hij bereid tot ambulante behandeling. Doordat in de nieuwe wet ook veel meer ambulante dwang mogelijk is, is Beilen geen ultimum remedium te noemen.” (vetgedrukt origineel)
3.24
Deze klacht faalt. In het kader van de klacht over de beslissing tot overdracht van de zorg aan GGZ Drenthe, behoefde de rechtbank niet in te gaan op de stelling waarnaar de klacht verwijst. Vaststaat immers dat betrokkene op het moment waarop de geneesheer-directeur die beslissing nam, reeds gedwongen was opgenomen in een accommodatie; ambulante behandeling was in elk geval op dat moment niet aan de orde.
3.25
Na vernietiging van de bestreden beschikking van de rechtbank zal de klacht over de beslissing van de geneesheer-directeur opnieuw moeten worden onderzocht.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2020 en tot terugwijzing naar die rechtbank.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G i.b.d.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑06‑2021
De zorgmachtiging is verleend aansluitend op een op 28 mei 2020 verleende machtiging voortzetting crisismaatregel (art. 7:11 Wvggz). Tegen de beschikking van 30 juni 2020 is cassatieberoep ingesteld. Dit beroep is verworpen in HR 22 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:107, NJ 2021/138 m.nt. J. Legemaate.
Antes Zorg B.V. behoort tot de Parnassiagroep B.V., aan het hoofd waarvan de stichting Parnassia staat.
Zie het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 september 2020, overgelegd als prod. 4 bij het verzoekschrift tot cassatie.
Bovenaan de bladzijden 2 – 5 van de beschikking staat telkens: “Datum uitspraak: 16 oktober 2020”. Op blz. 1 van de beschikking staat echter “Beschikking van 22 oktober 2020” en aan het slot op blz. 5 wordt uitdrukkelijk vermeld dat de beschikking is gegeven op 22 oktober 2020. Ik ga ervan uit dat de beschikking is gegeven op laatstgenoemde datum.
Per fax. Het originele cassatierekest is op 25 januari 2021 ter griffie ingekomen.
Hiervoor geldt hetzelfde als bij het beroep in cassatie tegen een beschikking waarbij een zorgmachtiging of een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling is verleend waarvan de geldigheidsduur inmiddels is verstreken; zie voor vindplaatsen: ECLI:NL:PHR:2019:600, alinea 2.5.
Vgl. HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1807 (rov. 3.2), NJ 2021/74 m.nt. J. Legemaate; HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, NJ 2021/73 m.nt. J. Legemaate.
Zie over deze wettelijke bepalingen: Commentaar gedwongen zorg, SDU, Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, artikelen 10:7 – 10:10 (C.A. Grezel en C.C. van Velzen); R.B.M. Keurentjes, De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Handleiding voor de praktijk, Den Haag: SDU 2021, blz. 140 – 143. Zie onder art. 41a (oud) Wet Bopz onder meer: HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1277, NJ 2020/9 m.nt. J. Legemaate.
Ter zitting van 7 oktober 2020 verscheen een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige van Antes Zorg. Ter zitting is toen ook een psychiater van GGZ Drenthe door de rechter gehoord, kennelijk als informant.
Zie: SDU Commentaar Gedwongen zorg, art. 2:1 Wvggz (E. Plomp), en T&C Personen en Familierecht 2020, commentaar op hoofdstuk 2 Wvggz, Inleidende opmerkingen (Vlaardingerbroek).
In die zaak had de zorgverantwoordelijke besloten tot het toedienen van depotmedicatie.
Dit betekent dat de rechtbank de verklaring van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige ter zitting niet heeft opgevat als een namens de psychiater [verweerster 2] aan de rechtbank overgebracht verslag van diens onderzoek.