Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking)
Artikel 8 Technische bouwsystemen, elektromobiliteit en indicator van gereedheid voor slimme toepassingen (smart readiness indicator)
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2018
- Bronpublicatie:
30-05-2018, PbEU 2018, L 156 (uitgifte: 19-06-2018, regelingnummer: 2018/844)
- Inwerkingtreding
09-07-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-05-2018, PbEU 2018, L 156 (uitgifte: 19-06-2018, regelingnummer: 2018/844)
- Vakgebied(en)
Energierecht (V)
1.
Ten behoeve van een optimaal energiegebruik van technische bouwsystemen stellen de lidstaten systeemeisen vast in verband met de algehele energieprestatie, het adequaat installeren, dimensioneren, afstellen en controleren van de technische bouwsystemen die in bestaande gebouwen worden geïnstalleerd. De lidstaten kunnen die systeemeisen ook op nieuwe gebouwen toepassen.
Er worden systeemeisen vastgesteld voor nieuwe technische bouwsystemen en voor de vervanging of de verbetering van technische bouwsystemen, en die eisen worden toegepast voor zover zij technisch, economisch en functioneel haalbaar zijn.
De lidstaten schrijven voor dat nieuwe gebouwen, indien dat technisch en economisch haalbaar is, worden uitgerust met zelfregulerende apparatuur die de temperatuur in elke kamer apart regelt of, indien dat gerechtvaardigd is, in een aangewezen verwarmde zone van de gebouwunit. In bestaande gebouwen is de installatie van dergelijke zelfregulerende apparatuur vereist wanneer de warmtegeneratoren worden vervangen, indien dat technisch en economisch haalbaar is.
2.
Met betrekking tot nieuwe niet voor bewoning bestemde gebouwen en niet voor bewoning bestemde gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan, met meer dan tien parkeerplaatsen, zorgen de lidstaten voor de installatie van minstens één oplaadpunt in de zin van Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad (1), evenals infrastructuur voor leidingen, met name goten voor elektrische kabels, voor minstens één op de vijf parkeerplaatsen, om de installatie van oplaadpunten voor elektrische voertuigen in een later stadium mogelijk te maken, waar:
- a)
het parkeerterrein zich binnen het gebouw bevindt en, in het geval van ingrijpende renovaties, renovatiemaatregelen ook betrekking hebben op het parkeerterrein of de elektrische infrastructuur van het gebouw, of
- b)
het parkeerterrein zich naast het gebouw bevindt, en, in het geval van ingrijpende renovaties, renovatiemaatregelen ook betrekking hebben op het parkeerterrein of de elektrische infrastructuur van parkeerterrein.
De Commissie brengt uiterlijk op 1 januari 2023 verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad over hoe een gebouwenbeleid van de Unie kan bijdragen aan het bevorderen van de elektromobiliteit en stelt zo nodig maatregelen voor.
3.
Voor alle niet voor bewoning bestemde gebouwen met meer dan 20 parkeerplaatsen stellen de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2025 de voorschriften voor de installatie van een minimumaantal oplaadpunten vast.
4.
De lidstaten kunnen besluiten om de in de leden 2 en 3 bedoelde voorschriften niet vast te stellen of toe te passen op gebouwen die eigendom zijn van en worden gebruikt door kleine en middelgrote ondernemingen zoals omschreven in titel I van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (2).
5.
Met betrekking tot nieuwe voor bewoning bestemde gebouwen en voor bewoning bestemde gebouwen die ingrijpende renovaties ondergaan, met meer dan tien parkeerplaatsen, zorgen de lidstaten voor de installatie van infrastructuur voor leidingen, met name goten voor elektrische kabels, om de installatie van oplaadpunten voor elektrische voertuigen op elke parkeerplaats in een later stadium mogelijk te maken, waar:
- a)
het parkeerterrein zich binnen het gebouw bevindt en, in het geval van ingrijpende renovaties, de renovatiemaatregelen betrekking hebben op het parkeerterrein of de elektrische infrastructuur van het gebouw, of
- b)
het parkeerterrein zich naast het gebouw bevindt en, in het geval van ingrijpende renovaties, de renovatiemaatregelen betrekking hebben op het parkeerterrein of de elektrische infrastructuur van het parkeerterrein.
6.
De lidstaten kunnen besluiten de leden 2, 3 en 5 niet toe te passen op specifieke categorieën gebouwen wanneer:
- a)
bouwvergunningsaanvragen of gelijkwaardige aanvragen wat betreft de leden 2 en 5 zijn ingediend uiterlijk op 10 maart 2021;
- b)
de vereiste infrastructuur voor leidingen afhankelijk is van geïsoleerde microsystemen, of de gebouwen zich bevinden in de ultraperifere gebieden in de zin van artikel 349 VWEU indien dit tot aanzienlijke problemen voor het functioneren van het lokale energiesysteem en een gevaar voor de stabiliteit van het lokale net leidt;
- c)
de kosten van de oplaadinstallaties en leidingen meer bedragen dan 7 % van de totale kosten van de ingrijpende renovatie van het gebouw;
- d)
een openbaar gebouw overeenkomstig de omzetting van Richtlijn 2014/94/EU reeds onder vergelijkbare voorschriften valt.
7.
De lidstaten voorzien in maatregelen om de uitrol van oplaadpunten in nieuwe en bestaande al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen te vereenvoudigen en eventuele regelgevingsbelemmeringen, waaronder problemen inzake vergunnings- en goedkeuringsprocedures, weg te werken, onverminderd het eigendomsrecht en huurrecht van de lidstaten.
8.
De lidstaten nemen de behoefte aan een coherent beleid voor gebouwen, zachte en groene mobiliteit en stedelijke planning in overweging.
9.
De lidstaten zorgen ervoor dat, indien een technisch bouwsysteem wordt geïnstalleerd, vervangen of verbeterd, de algemene energieprestatie van het gewijzigde onderdeel en indien relevant, van het volledige gewijzigde systeem, wordt geëvalueerd. De resultaten worden gedocumenteerd en doorgegeven aan de eigenaar van het gebouw, zodat ze beschikbaar blijven en kunnen worden gebruikt voor de controle op de inachtneming van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel vastgestelde minimumeisen en voor de afgifte van energieprestatiecertificaten. Onverminderd artikel 12 bepalen de lidstaten of de afgifte van een nieuw energieprestatiecertificaat vereist is.
10.
Uiterlijk op 31 december 2019 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 23 een gedelegeerde handeling vast ter aanvulling van deze richtlijn door de vaststelling van een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen. De waardering wordt gebaseerd op een evaluatie van het vermogen van een gebouw of een gebouwunit om zijn werking aan te passen aan de behoeften van de gebruiker en aan het net, alsmede om de energie-efficiëntie en de algehele prestatie ervan te verbeteren.
Overeenkomstig bijlage Ia[lees: I bis] stelt de facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen:
- a)
de definitie voor de indicator van gereedheid voor slimme toepassingen vast, en
- b)
een berekeningsmethode daarvoor vast.
11.
Uiterlijk op 31 december 2019 en na raadpleging van de relevante belanghebbenden stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast met een nadere technische regeling van de effectieve uitvoering van de in lid 10 van dit artikel bedoelde regeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen, met een tijdschema voor een vrijblijvende testfase op nationaal niveau, en een toelichting over de complementariteit van de regeling met de in artikel 11 bedoelde energieprestatiecertificaten.
Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 26, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Voetnoten
Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1).
Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).