Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking)
Artikel 11 Energieprestatiecertificaten
Geldend
Geldend vanaf 08-07-2010
- Bronpublicatie:
19-05-2010, PbEU 2010, L 153 (uitgifte: 18-06-2010, regelingnummer: 2010/31/EU)
- Inwerkingtreding
08-07-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-05-2010, PbEU 2010, L 153 (uitgifte: 18-06-2010, regelingnummer: 2010/31/EU)
- Vakgebied(en)
Energierecht (V)
1.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om een systeem van energieprestatiecertificaten voor gebouwen op te zetten. Het energieprestatiecertificaat bevat naast de energieprestatie van een gebouw ook referentiewaarden, zoals minimumeisen inzake energieprestatie, zodat de eigenaars of huurders van het gebouw of van een gebouwunit de energieprestatie ervan kunnen vergelijken en beoordelen. Het energieprestatiecertificaat kan extra informatie bevatten zoals het jaarlijks energieverbruik voor niet voor bewoning bestemde gebouwen en het percentage energie uit hernieuwbare bronnen in het totale energieverbruik.
2.
Het energieprestatiecertificaat bevat aanbevelingen voor de kostenoptimale of kostenefficiënte verbetering van de energie prestatie van een gebouw of een gebouwunit, tenzij er voor een dergelijke verbetering geen redelijk potentieel is ten opzichte van de geldende energieprestatie-eisen.
De in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen omvatten:
- a)
maatregelen uitgevoerd in verband met een ingrijpende renovatie van de bouwschil of technische bouwsystemen; en
- b)
maatregelen voor individuele onderdelen van een gebouw, losstaand van een ingrijpende renovatie van de bouwschil of technische bouwsystemen.
3.
De in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen moeten technisch haalbaar zijn voor het gebouw in kwestie en kunnen een raming bieden van de terugverdientijden of de kostenvoordelen gedurende de economische levensduur ervan.
4.
Het energieprestatiecertificaat geeft aan waar de eigenaar of huurder meer informatie kan verkrijgen, mede over de kostenefficiëntie van de in het energieprestatiecertificaat gedane aanbevelingen. De beoordeling van de kostenefficiëntie is gebaseerd op een reeks standaardvoorwaarden, bijvoorbeeld de beoordeling van energiebesparing en onderliggende energieprijzen en een voorlopige kostenraming. Daarnaast bevat zij informatie over de stappen die moeten worden ondernomen om de aanbevelingen ten uitvoer te leggen. Aan de eigenaar of huurder kan ook andere informatie worden verstrekt over aanverwante onderwerpen als energieaudits of prikkels van financiële of andere aard en financieringsmogelijkheden.
5.
Onverminderd de nationale regelgeving, stimuleren de lidstaten overheidsinstanties om rekening te houden met de voortrekkersrol die zij op het gebied van energieprestatie van gebouwen dienen te vervullen, onder meer door binnen de geldigheidsperiode van het energieprestatiecertificaat dat is afgegeven voor gebouwen waarvan zij eigenaar zijn, de daarin opgenomen aanbevelingen op te volgen.
6.
De certificering van gebouwunits is mogelijk op basis van:
- a)
een gemeenschappelijke certificering voor het gehele gebouw; of
- b)
de keuring van een andere representatieve gebouwunit met dezelfde energierelevante kenmerken in hetzelfde gebouw.
7.
De certificering van eengezinswoningen mag gebaseerd zijn op de beoordeling van een ander representatief gebouw met een soortgelijk ontwerp, soortgelijke omvang en soortgelijke feitelijke energieprestatie, indien dergelijke overeenstemming kan worden gegarandeerd door de deskundige die het energieprestatiecertificaat afgeeft.
8.
Het energieprestatiecertificaat is niet langer dan tien jaar geldig.
9.
De Commissie stelt uiterlijk in 2011, in overleg met de betrokken sectoren, een vrijwillige gemeenschappelijke regeling voor Europese Uniecertificering van de energieprestatie van niet voor bewoning bestemde gebouwen vast. Deze maatregel wordt vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. De lidstaten worden aangemoedigd om die regeling te erkennen of te gebruiken, of een gedeelte ervan te gebruiken door haar aan te passen aan de nationale omstandigheden.