Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking)
Artikel 2 Definities
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2018
- Bronpublicatie:
30-05-2018, PbEU 2018, L 156 (uitgifte: 19-06-2018, regelingnummer: 2018/844)
- Inwerkingtreding
09-07-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-05-2018, PbEU 2018, L 156 (uitgifte: 19-06-2018, regelingnummer: 2018/844)
- Vakgebied(en)
Energierecht (V)
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
- 1.
‘gebouw’: een overdekte constructie met muren waarvoor energie gebruikt wordt om het binnenklimaat te regelen;
- 2.
‘bijna-energieneutraal gebouw’: gebouw met een zeer hoge energieprestatie, zoals vastgesteld volgens bijlage I. De dichtbij nul liggende of zeer lage hoeveelheid energie die is vereist, dient in zeer aanzienlijke mate te worden geleverd uit hernieuwbare bronnen, en dient energie die ter plaatse of dichtbij uit hernieuwbare bronnen wordt geproduceerd te bevatten;
- 3.
‘technisch bouwsysteem’: technische uitrusting voor ruimteverwarming, ruimtekoeling, ventilatie, warm water voor huishoudelijke doeleinden, ingebouwde verlichting, gebouwautomatisering en -controle, elektriciteitsopwekking ter plaatse, of een combinatie daarvan, met inbegrip van systemen die gebruikmaken van energie uit hernieuwbare bronnen, van een gebouw of gebouwunit;
- 3 bis.
‘systeem voor gebouwautomatisering en -controle’: een systeem dat alle producten, software en technische diensten omvat die het energie-efficiënt, zuinig en veilig functioneren van technische bouwsystemen kunnen ondersteunen door middel van automatische controles en het vergemakkelijken van het handmatig beheer van die technische bouwsystemen;
- 4.
‘energieprestatie van een gebouw’: de berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van het gebouw, waaronder energie die wordt gebruikt voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening en verlichting;
- 5.
‘primaire energie’: energie uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen die geen omzetting of transformatie heeft ondergaan;
- 6.
‘energie uit hernieuwbare bronnen’: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische en hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;
- 7.
‘bouwschil’: de geïntegreerde onderdelen die de binnenruimte van een gebouw scheiden van de buitenwereld;
- 8.
‘gebouwunit’: gedeelte, verdieping of appartement in een gebouw dat is ontworpen of gewijzigd om afzonderlijk te worden gebruikt;
- 9.
‘onderdeel van een gebouw’: technisch bouwsysteem of een onderdeel van de bouwschil;
- 10.
‘ingrijpende renovatie’: de renovatie van een gebouw, waarbij
- a)
de totale kosten van de renovatie met betrekking tot de bouwschil of de technische bouwsystemen hoger zijn dan 25 % van de waarde van het gebouw, exclusief de grond, of
- b)
meer dan 25 % van de oppervlakte van de bouwschil een renovatie ondergaat.
De lidstaten kunnen ervoor opteren mogelijkheid a) of b) toe te passen;
- 11.
‘Europese norm’: een door het Europees Comité voor normalisatie, het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie of het Europees Instituut voor telecommunicatienormen goedgekeurde en voor publiek gebruik ter beschikking gestelde norm;
- 12.
‘energieprestatiecertificaat’: een door een lidstaat, of door een door deze lidstaat aangewezen rechtspersoon erkend certificaat waarin het resultaat van de berekening van de energieprestatie van een gebouw of gebouwunit is opgenomen, welke is berekend volgens een overeenkomstig artikel 3 goedgekeurde methodologie;
- 13.
‘warmtekrachtkoppeling’: gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie;
- 14.
‘kostenoptimaal niveau’: het energieprestatieniveau dat gedurende de geraamde economische levensduur de laagste kosten met zich meebrengt, waarbij:
- a)
de laagste kosten worden bepaald aan de hand van de energiegerelateerde investeringskosten, de onderhouds- en bedrijfskosten (met inbegrip van energiekosten en -besparingen, de betrokken gebouwencategorie, inkomsten van geproduceerde energie), waar van toepassing en verwijderingskosten, waar van toepassing; en
- b)
de geraamde economische levensduur door elke lidstaat wordt bepaald. Daarmee wordt gedoeld op de resterende geraamde economische levensduur van een gebouw, waarbij de energieprestatie-eisen voor het gebouw in zijn geheel worden vastgesteld, hetzij op de geraamde economische levensduur van een onderdeel van een gebouw, waarbij de energieprestatie-eisen voor afzonderlijke onderdelen van gebouwen worden vastgesteld.
Het kostenoptimale niveau ligt binnen het scala van prestatieniveaus waar de berekende kosten-batenanalyse over de geraamde economische levensduur positief is;
- 15.
‘airconditioningsysteem’: een combinatie van de bestanddelen die nodig zijn voor een vorm van inpandige luchtbehandeling, waardoor de temperatuur wordt geregeld of kan worden verlaagd;
- 15 bis.
‘verwarmingssysteem’: een combinatie van de bestanddelen die nodig zijn voor een vorm van inpandige luchtbehandeling, waardoor de temperatuur wordt verhoogd;
- 15 ter.
‘warmtegenerator’: het onderdeel van een verwarmingssysteem dat nuttige warmte genereert via één of meerdere van de volgende processen:
- a)
de verbranding van brandstof in bijvoorbeeld een cv-ketel;
- b)
het joule-effect, dat plaatsvindt in de verwarmingselementen van een verwarmingssysteem met elektrische weerstand;
- c)
het opvangen van warmte uit de lucht, ventilatieafvoerlucht, of een water- of aardwarmtebron) met behulp van een warmtepomp;
- 15 quater.
‘energieprestatiecontract’: een energieprestatiecontract zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 27, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (1);
- 16.
‘cv-ketel’: het geheel van ketellichaam en brander dat de verbrandingswarmte op vloeistoffen overbrengt;
- 17.
‘nominaal vermogen’: het maximale verwarmingsvermogen, uitgedrukt in kW, dat door de fabrikant voor continu gebruik is aangegeven en gegarandeerd, waarbij het door hem aangegeven nuttig rendement wordt gehaald;
- 18.
‘warmtepomp’: een machine, toestel of installatie dat/die warmte uit de natuurlijke omgeving, zoals de lucht, het water of de bodem overdraagt aan gebouwen of industriële installaties door de natuurlijke warmtestroming om te keren van een lagere naar een hogere temperatuur. Bij omkeerbare warmtepompen kan de warmtestroming ook van het gebouw naar de natuurlijke omgeving plaatsvinden;
- 19.
‘stadsverwarming of -koeling’: de distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen of locaties, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen;
- 20.
‘geïsoleerd microsysteem’: een geïsoleerd microsysteem zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 27, van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad (2).
Voetnoten
Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie- efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55).