Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking)
Artikel 9 Bijna-energieneutrale gebouwen
Geldend
Geldend vanaf 24-12-2018
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2021.
- Bronpublicatie:
11-12-2018, PbEU 2018, L 328 (uitgifte: 21-12-2018, regelingnummer: 2018/1999)
- Inwerkingtreding
24-12-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2018, PbEU 2018, L 328 (uitgifte: 21-12-2018, regelingnummer: 2018/1999)
- Vakgebied(en)
Energierecht (V)
1.
De lidstaten zien toe op het volgende:
- a)
uiterlijk 31 december 2020 zijn alle nieuwe gebouwen bijna-energieneutrale gebouwen, en
- b)
na 31 december 2018 zijn nieuwe gebouwen waarin overheidsinstanties zijn gehuisvest die eigenaar zijn van deze gebouwen, bijna-energieneutrale gebouwen.
De lidstaten stellen nationale plannen op om te zorgen voor een toename van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen. Die nationale plannen kunnen voor verschillende categorieën gebouwen gedifferentieerde streefcijfers bevatten.
2.
In het verlengde van de door de publieke sector vervulde voortrekkersrol ontwikkelen de lidstaten voorts beleid en stellen zij maatregelen vast, zoals het bepalen van streefcijfers, om de transformatie van gebouwen die worden gerenoveerd tot bijna-energieneutrale gebouwen te stimuleren, en stellen zij de Commissie daarvan in kennis in hun in lid 1 bedoelde nationale plannen.
3.
De nationale plannen omvatten onder meer de volgende elementen:
- a)
de gedetailleerde door de lidstaten in de praktijk te hanteren definitie van bijna-energieneutrale gebouwen, waarin hun nationale, regionale of lokale omstandigheden in aanmerking worden genomen, en met inbegrip van een numerieke indicator van het primaire energieverbruik, uitgedrukt in kWh/m2 per jaar. Primaire energiefactoren die worden gebruikt om het primaire energieverbruik te bepalen, kunnen op nationale of regionale jaarlijkse gemiddelde waarden worden gebaseerd en kunnen relevante Europese normen in aanmerking nemen;
- b)
tussentijdse streefcijfers voor het verbeteren van de energieprestatie van nieuwe gebouwen tegen 2015, ter voorbereiding op de uitvoering van lid 1;
- c)
informatie over het in het kader van de leden 1 en 2 gevoerde beleid en de in datzelfde kader vastgestelde financiële of andere maatregelen ter bevordering van bijna-energieneutrale gebouwen, met inbegrip van nadere gegevens over nationale eisen en maatregelen in verband met het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in nieuwe gebouwen en in bestaande gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan, in het kader van artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2009/28/EG en van de artikelen 6 en 7 van de onderhavige richtlijn.
4.
De Commissie beoordeelt de in lid 1 bedoelde nationale plannen en gaat daarbij met name na of de door de lidstaten ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn overwogen maatregelen adequaat zijn. De Commissie kan met behoorlijke inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel om nadere specifieke informatie over de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde eisen verzoeken. In dat geval gaat de betrokken lidstaat binnen negen maanden na het verzoek van de Commissie over tot het verstrekken van de verlangde informatie of stelt hij wijzigingen voor. Na haar beoordeling kan de Commissie een aanbeveling doen.
5.
De Commissie brengt om de vier jaar verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad over de voortgang van de lidstaten bij het bevorderen van de toename van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen, als onderdeel van haar in artikel 35 van Verordening (EU) 2018/1999 vermelde verslag over de stand van de energie-unie. Op basis van dat verslag werkt zij, indien nodig, een actieplan uit en stelt aanbevelingen en maatregelen voor overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2018/1999 om het aantal van dergelijke gebouwen te doen toenemen en moedigt zij beste praktijken aan voor de kosteneffectieve transformatie van bestaande gebouwen tot bijna-energieneutrale gebouwen.
6.
De lidstaten kunnen besluiten niet aan de in lid 1, onder a) en b), vermelde eisen te voldoen in specifieke te rechtvaardigen gevallen waarin de kosten-batenanalyse over de economische levensduur van het betrokken gebouw negatief is. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de beginselen van de desbetreffende wettelijke regelingen.