HR, 20-12-2022, nr. 21/01131
ECLI:NL:HR:2022:1901
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2022
- Zaaknummer
21/01131
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1901, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑12‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1105
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:1848
ECLI:NL:PHR:2022:1105, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 29‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1901
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed van alcohol, art. 8.2.a WVW 1994. Bloedonderzoek, strikte waarborgen van art. 6 Regeling bloed- en urineonderzoek (oud). Heeft hof verkort arrest of promis arrest gewezen? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01131
Datum 20 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 februari 2021, nummer 21-003579-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.D. Rijnsburger, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2022.
Conclusie 29‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Veroordeling voor rijden onder invloed. Onderzoek i.d.z.v. art. 8 WVW 1994. Het hof heeft volgens de AG niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd waarom ondanks de geconstateerde gebreken aan het door verdachte verzochte bloedonderzoek toch sprake is van een voldoende met waarborgen omkleed onderzoek. De AG adviseert de HR het cassatieberoep te verwerpen (art. 81 RO).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01131
Zitting 29 november 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 26 februari 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden wegens “overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (665 microgram)” veroordeeld tot een geldboete van € 850,-. Voorts heeft het hof de verdachte voorwaardelijk ontzegd de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zeven maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en M.D. Rijnsburger, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. Het middel behelst de klacht dat ’s hofs verwerping van het door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunt berust op feiten en omstandigheden die niet volgen uit de bewijsmiddelen, althans de verwerping van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt onbegrijpelijk is dan wel onvoldoende is gemotiveerd.
3.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“hij op 21 maart 2017 te Blessum, gemeente Menameradiel, als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 665 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn”
3.2
Deze bewezenverklaring heeft het hof doen steunen op de volgende (PROMIS)- bewijsvoering:
“Door de verdediging is ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat er gebreken zijn rond de afname en verwerking van het bloed van verdachte dat plaatsvond in het kader van een zogenoemd tegenonderzoek. Meer in het bijzonder is artikel 6 van de toentertijd geldende Regeling bloed- en urineonderzoek geschonden, op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat de strikte waarborgen waarmee het bloedonderzoek is omgeven zijn geschonden. Dit brengt mee dat de resultaten van dit bloedonderzoek moeten worden uitgesloten van het bewijs, zodat vrijspraak moet volgen.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 21 maart 2017 om 00.16 uur is verdachte rijdend in een personenauto, een Mercedes, aan de Buorren in Blessum staande gehouden. Vanwege het rijgedrag van verdachte en de ‘waarneming alcohol’, te weten: de adem rook naar alcohol, de ogen waren bloed doorlopen, verdachte sprak met dubbele tong en verdachte was onvast ter been, heeft verbalisant [verbalisant] om 00.17 uur zijn medewerking aan een ademtest gevorderd. Het resultaat van de ademtest was een ‘F’.1.
Verdachte is vervolgens overgebracht naar het politiebureau in Leeuwarden, waarna om 00.51 uur een ademanalyse is uitgevoerd door verbalisant [verbalisant] . Het resultaat van het voltooide ademonderzoek bedroeg 665 ug/l.2.Door verdachte is het onderzoeksresultaat uitdrukkelijk betwist.3.
Op verzoek van verdachte is vervolgens een tegenonderzoek uitgevoerd. Hiertoe heeft om 02.20 uur de opgeroepen GGD-arts, [betrokkene 1] , op het politiebureau in Leeuwarden in aanwezigheid van verbalisant [verbalisant] bij verdachte bloed afgenomen.4.Het bloed is opgestuurd naar het NFI voor toxicologisch onderzoek.
Uit het NFI-rapport Alcohol in het verkeer van 11 april 2017, opgemaakt door NFI-deskundige Forensische Toxicologie K.S. Kruseman, volgt dat het bloed op 22 maart 2017 per post is ontvangen. In het bloed is een ethanolconcentratie gemeten van 1,49 mg/ml (= promille).5.
In het onderhavige geval gaat het erom, dat bij ontvangst van het bloed door het NFI twee problemen zijn geconstateerd, namelijk: de SIN met RFID chip was niet aanwezig op de verpakking en de aanvraagformulieren waren niet voorzien van de juiste SIN.6.Dit is niet conform hetgeen bepaald is in (het destijds geldende) artikel 6, eerste lid, van de Regeling bloed- en urineonderzoek.
De maatregelen die er op betrekking hebben dat het bloed dat wordt onderzocht ook werkelijk het bloed is van deze verdachte, behoren tot het stelsel van strikte waarborgen rond het onderzoek naar het bloedalcoholgehalte.
Telkens wanneer inbreuk op zo'n maatregel de kans oplevert dat de identiteit van de verdachte en het opgestuurde bloed minder vaststaan dan wanneer de maatregel wel strikt was nageleefd, kan gezegd worden dat geen onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft plaatsgehad.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of door de geconstateerde gebreken de identiteit van verdachte en het opgestuurde bloed al dan niet minder vaststaan.
Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 20177.volgt dat verbalisant [verbalisant] aanwezig was bij de bloedafname door GGD-arts [betrokkene 1] . [verbalisant] heeft het formulier dat bij het bloedblok hoort ingevuld, hij heeft de naam ‘ [verdachte] ’ op de stickers geschreven en hij heeft de sticker (het hof begrijpt: stickers) op het buisje (het hof begrijpt: de buisjes) geplakt. Vervolgens heeft [verbalisant] het buisje (het hof begrijpt: de buisjes) in het bloedblok gedaan samen met het ingevulde formulier. Tot slot heeft [verbalisant] stickers op het bloedblok geplakt om het af te sluiten.
Bij de raadsheer-commissaris heeft verbalisant [verbalisant] , als getuige op 4 april 2019 gehoord, daarnaast nog verklaard8.dat het bloed (het hof begrijpt: het bij verdachte afgenomen bloed) is gebleven bij het blok dat [verbalisant] heeft opgestuurd. [verbalisant] is op enig moment even meegelopen met verdachte naar de taxi. Daarna is hij naar het hoofdbureau gegaan en hij is daar verder gegaan met stickeren. Pas na het stickeren en verzegelen is [verbalisant] er weer op uit gegaan vanwege een andere melding.
Verder volgt uit de verklaring van GGD-arts [betrokkene 1]9., op 4 april 2019 als deskundige gehoord bij de raadsheer-commissaris, dat hij van 20 maart 2017 om 17.00 uur tot 21 maart 2017 om 17.00 uur dienst had. Uit het door hem geraadpleegde systeem volgt dat hij in die 24 uur één bloedafname heeft gedaan. Uit dat systeem volgt ook dat in die periode geen achterwacht is ingeschakeld voor een bloedafname op het politiebureau in Leeuwarden. In de nacht van 20 op 21 maart 2017 is [betrokkene 1] de enige geweest die als GGD-arts actief is geweest. De GGD is de enige instantie die wordt ingeschakeld door de politie voor bloedproeven. Het systeem dat [betrokkene 1] raadpleegt is een decoratiesysteem en een elektronisch patiëntendossier. Op de vraag van de raadsheer-commissaris of we kunnen vaststellen dat de deskundige [betrokkene 1] die nacht niet een andere bloedproef heeft verricht en dat zijn collega’s die nacht niet actief zijn geweest antwoordt hij: ‘Dat klopt. Het systeem waaruit ik deze gegevens haal is compleet.’
Het hof heeft geconstateerd dat de door verbalisant [verbalisant] op 21 maart 2017 ingevulde 'Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed' die zich in het dossier bevindt10., onder meer de personalia van de verdachte, de datum (21 maart 2017) en het tijdstip van de staandehouding (00.16) vermeldt. Op deze aanvraag, die ondertekend is door arts [betrokkene 1] en verbalisant [verbalisant] , is één identiteitszegel aangebracht, te weten: de sticker met daarop ‘Tegen Onderzoek’ met barcode en SIN-nummer TAAM4818NL met daarbij naam: (handgeschreven) [verdachte] .
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof een door de advocaat-generaal overgelegd (geseald) bloedblok bekeken. Door het hof is geconstateerd dat dit bloedblok, zijnde een klein plastic koffertje, waarvan de onderkant blauw is en de klep semi-transparant, de volgende spullen bevat: een formulier ‘Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed', een gedrukt A4 met daarop aanwijzingen voor de politie en aanwijzingen voor de arts/verpleegkundige en een stickervel met daarop in totaal 14 zelfklevende SIN identiteitszegels, te weten: één hoofdsticker met chip en SIN-nummer, welke sticker is bestemd voor de binnenzijde van het bloedblok, vier stickers ‘Analyse’ met barcode, SINnummer en ‘naam:’ met erachter lege ruimte bestemd voor het handmatig invullen van de achternaam van de bloedgever, vier stickers ‘Tegen Onderzoek’ met barcode, SIN-nummer en ‘naam:’ met erachter lege ruimte bestemd voor het handmatig invullen van de achternaam van de bloedgever en vijfstickers met alleen een barcode en SIN-nummer. Verder bevat het bloedblok nog een injectienaald met injectiespuit, twee bloedbuisjes, een lekvrije sealbag, een alcoholdoekje, een gaaskompres en een pleister.
De memo ‘Melding SIN probleem alcohol/bloedblok’11.behorend bij het NFI-rapport van 11 april 2017 bestaat uit een standaardformulier met aankruiszinnen en een korte uitleg ter verduidelijking. Op dit standaardformulier staat vermeld dat bij het NFI een bloedblok is ontvangen voorzien van zegel/SlNnummer (tegenonderzoek) TAAM4818NL. Verder zijn op het formulier de volgende problemen aangekruist:
- De SIN met RFID chip was niet aanwezig op de verpakking
- De aanvraagformulieren waren niet voorzien van de juiste SIN.
Ter verduidelijking is hieraan toegevoegd:
In deze memo wordt beschreven dat bij ontvangst van het bloed bleek dat de verpakking van dat bloed niet was voorzien van de juiste SIN-sticker en dat bovendien de formulieren niet juist waren gestickerd door de politie. Het NFI heeft daarom allebei de buisjes bloed voorzien van een nieuw SIN-nummer, te weten: TAAC9996NL en TAAC9997NL.
Op dit formulier is niet aangekruist de (voorgedrukte) optie: Probleem: Een van de/beide buisjes waren niet voorzien van de juiste SIN.
Het hof begrijpt dat abusievelijk in plaats van de hoofdsticker met SIN en RFID chip een andere sticker, namelijk de sticker ‘(tegenonderzoek) TAAM4818NL’, afkomstig van hetzelfde stickervel, op het bloedblok is geplakt en dat op het bijbehorende aanvraagformulier slechts één sticker (‘Tegenonderzoek’), eveneens met de codering TAAM4818NL, in plaats van twee stickers (‘Analyse’ en ‘Tegenonderzoek’) is geplakt. Uit het memo volgt ook dat beide bloedbuisjes wel waren voorzien van een sticker met een (juist) SIN-nummer. Het is het hof ambtshalve bekend (vide het arrest van 2 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8892) dat een nieuwe SIN alleen wordt toegekend als de afkomst van het materiaal bij binnenkomst bij het NFI onbetwist is.
Ondanks de vergissing van de verbalisant bij het stickeren van het bloedblok brengt al het voorgaande het hof tot de conclusie dat het ingeleverde en onderzochte bloed is te herleiden tot het van verdachte op 21 maart 2017 afgenomen bloed en dat daarover geen misverstand kan bestaan. Voor de suggestie van de raadsman dat op het politiebureau een verwisseling met andere bloedbuisjes heeft plaatsgevonden ziet het hof geen enkel concreet aanknopingspunt. Dit geldt temeer nu uit de verklaring van GGD-arts [betrokkene 1] volgt dat tijdens zijn dienst in de periode van 20 maart 2017 om 17.00 uur tot 21 maart 2017 om 17.00 uur door hem alleen de bloedafname van verdachte is gedaan en uit de verklaring van verbalisant [verbalisant] blijkt dat hij de bloedbuisjes gestickerd en samen met het aanvraagformulier (met de hierboven vermelde gegevens) in het bloedblok heeft gedaan.
Dit brengt mee dat ondanks de geconstateerde gebreken toch sprake is van een voldoende met waarborgen omkleed onderzoek en dat dus het bestanddeel ‘onderzoek’ kan worden bewezenverklaard.
Het verweer wordt verworpen.”
3.3
In de onderhavige zaak heeft het hof een verkort arrest gewezen en overwogen dat “het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen”. Het hof heeft echter vervolgens gekozen voor een PROMIS-werkwijze, zodat van een later op te maken “aanvulling” op het arrest in de zin van art. 365a Sv geen sprake meer kan zijn.12.Dat lijkt mij een kennelijke misslag te betreffen, nu het hof deze aanvulling niet heeft opgemaakt en daartoe gelet op art. 365a Sv niet was gehouden. Gelet hierop valt mijns inziens niet in te zien welk rechtens te respecteren belang de verdachte heeft bij een klacht over deze kennelijke misslag van het hof. Bovendien is namens de verdachte bij de rolraadsheer evenmin verzocht om deze aanvulling.
3.4
Voorts klaagt de steller van het middel dat op basis van dit “verkorte” arrest van het hof feiten en omstandigheden niet kunnen worden onderscheiden van gevolgtrekkingen. De steller van het middel voert aan dat door de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 7 augustus 2017 waarnaar het hof verwijst niet letterlijk weer te geven, het niet mogelijk is om na te gaan of het hof het in de voetnoot benoemde proces-verbaal denatureert.
3.5
De steller van het middel lijkt hiermee te miskennen dat het hof gelet op de gekozen PROMIS-werkwijze niet gehouden was om dit proces-verbaal letterlijk weer te geven. Deze werkwijze kenmerkt zich immers door in een bewijsredenering te verwijzen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend. Bovendien zie ik niet in – en dat wordt ook door de steller van het middel niet nader betoogd – waarom het hof het betreffende proces-verbaal zou hebben gedenatureerd. Een verbeterde lezing door het hof van een misslag in het proces-verbaal van de politie kan niet als zodanig gelden.
3.6
Tot slot klaagt de steller van het middel dat de verwerping van een door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwd standpunt onbegrijpelijk althans ontoereikend is gemotiveerd.
3.7
De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat er gebreken zijn rond de afname en verwerking van het bloed van de verdachte dat plaatsvond in het kader van een zogenoemd tegenonderzoek. Meer in het bijzonder is aangevoerd dat art. 6 van de toentertijd geldende Regeling bloed- en urineonderzoek geschonden, hetgeen meebrengt dat de resultaten van dit bloedonderzoek moeten worden uitgesloten van het bewijs en vrijspraak dient te volgen.
3.8
Art. 6 van de Regeling bloed- en urineonderzoek, die ten tijde van het tenlastegelegde feit gold en per 1 juli 2017 is vervallen13., hield ten tijde van het bewezenverklaarde het volgende in:
“1. De opsporingsambtenaar voorziet de van een verdachte verzamelde bloed- of urinemonsters van een genummerd en op naam gesteld identiteitszegel. De opsporingsambtenaar brengt op het formulier, bedoeld in artikel 10, en het tegen de verdachte opgemaakte proces-verbaal, een identiteitszegel aan dat correspondeert met het identiteitszegel, bedoeld in de eerste volzin.
2. Het Nederlands Forensisch Instituut stelt het identiteitszegel, bedoeld in het eerste lid, vast.”
3.9
Van een onderzoek als bedoeld in art. 8 lid 2 onder a Wegenverkeerswet 1994 is slechts sprake indien de strikte waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Tot de strikte waarborgen behoort onder meer het recht van de verdachte op een tegenonderzoek.14.Als hoofdregel geldt dat indien deze strikte waarborgen niet worden nageleefd, het onderzoek niet kan gelden als een onderzoek in de zin van art. 8 lid 2 onder a WVW 1994 en in dat geval vrijspraak dient te volgen. Maar daarbij hoort een nuancering. Mijn voormalig ambtgenoot Knigge heeft er mijns inziens terecht op gewezen dat ook wanneer een als “strikte waarborg” aan te merken voorschrift niet is nageleefd, dit niet zonder meer tot de conclusie dwingt dat het bestanddeel “onderzoek” niet bewezenverklaard kan worden.15.Indien vaststaat dat niet-naleving niet heeft afgedaan aan de strekking van het voorschrift, hoeft een dergelijk verzuim er er niet toe te leiden dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezenverklaard.
3.10
Dit heeft ook te gelden voor de strikte waarborgen van het in art. 8 van de Regeling genormeerde bloed- en urineonderzoek, bijvoorbeeld wanneer een in de Regeling genoemd identiteitszegel16.of zegelnummer17.niet of onjuist is aangebracht. Dan kan toch sprake zijn van een voldoende met waarborgen omkleed onderzoek.
3.11
In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat zich bij de ontvangst van het bloed door het NFI twee problemen hebben voorgedaan: de SIN met de RFID chip was niet aanwezig op de verpakking en de aanvraagformulieren waren niet voorzien van de juiste SIN, hetgeen niet conform het destijds geldende art. 6 van de Regeling bloed- en urineonderzoek is. Het hof heeft voorts uitgebreid gemotiveerd vastgesteld dat – ondanks de vergissing van de verbalisant bij het stickeren van het bloedblok – het ingeleverde en onderzochte bloed is te herleiden tot het van de verdachte op 21 maart 2017 afgenomen bloed en dat daarover geen misverstand kan bestaan. Daartoe heeft het hof onder meer het volgende van belang geacht.
3.12
Het door de verdachte verzochte bloedonderzoek is op het politiebureau in aanwezigheid van verbalisant [verbalisant] verricht door GGD-arts [betrokkene 1] . [verbalisant] heeft het formulier dat bij het bloedblok hoort ingevuld, de naam van de verdachte op de stickers geschreven en de stickers op de buisjes geplakt. Vervolgens heeft hij de buisjes in het bloedblok gedaan samen met het ingevulde formulier en de stickers op het bloedblok geplakt om het af te sluiten. Bij de raadsheer-commissaris heeft [verbalisant] verklaard dat het bij de verdachte afgenomen bloed is gebleven bij het blok dat hij heeft opgestuurd. Uit de verklaring van GGD-arts [betrokkene 1] – die hij als deskundige heeft afgelegd bij de raadsheer-commissaris – volgt dat hij van 20 maart 2017 om 17.00 uur tot 21 maart 2017 om 17.00 uur dienst had. Uit het door hem geraadpleegde systeem volgt dat hij in die 24 uur één bloedafname heeft gedaan en hij de enige is geweest die als GGD-arts actief is geweest. De GGD is de enige instantie die wordt ingeschakeld door de politie voor bloedproeven.
3.13
Voorts heeft het hof geconstateerd dat de door verbalisant [verbalisant] op 21 maart 2017 ingevulde ‘Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed’ onder meer de personalia van de verdachte, de datum en het tijdstip van de staandehouding vermeldt. Op deze aanvraag, die is ondertekend door GGD-arts [betrokkene 1] en verbalisant [verbalisant] , is één identiteitszegel aangebracht, namelijk de sticker met daarop ‘Tegen Onderzoek’ met barcode en SIN-nummer TAAM4818NL met daarbij handgeschreven de naam ‘ [verdachte] ’. Bij ontvangst van het bloed door het NFI is een rapport opgesteld met daarbij behorend een memo ‘Melding SIN probleem alcohol/bloedblok’. Deze memo bestaat uit een standaardformulier waarop stond vermeld dat bij het NFI een bloedblok is ontvangen voorzien van zegel/SIN (tegenonderzoek) TAAM4818NL.
3.14
Ik meen, gelet op deze door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, dat ’s hofs oordeel dat ondanks de geconstateerde gebreken toch sprake is van een voldoende met waarborgen omkleed onderzoek en aldus het bestanddeel ‘onderzoek’ in de zin van art. 8 WVW 1994 kan worden bewezenverklaard, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en dit oordeel evenmin ontoereikend is gemotiveerd.
3.15
Het middel faalt en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2022
Een geschrift, zijnde de uitdraai van het ademonderzoek (opgenomen in het in noot 1 genoemde dossier).
Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2017 (opgenomen in het zaaksdossier), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] .
Een geschrift, zijnde een Rapport Alcohol in het verkeer d.d. 11 april 2017, opgemaakt door NFI-deskundige K.S. Kruseman (opgenomen in het zaaksdossier)
Een geschrift, zijnde een Memo Melding SIN probleem alcohol/bloedblok d.d. 14 juni 2017, opgemaakt door L. Voorn, afdeling Toxicologie NFI (opgenomen in het zaaksdossier).
Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2017 (opgenomen in het zaaksdossier).
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant] bij de raadsheer-commissaris d.d. 4 april 2019 (opgenomen in de RHC-map).
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor deskundige [betrokkene 1] bij de raadsheer-commissaris d.d. 4 april 2019 (opgenomen in de RHC-map).
Een geschrift, zijnde aan 'Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed', ontvangen op 22 maart 2017 door het NFI (als bijlage bijgevoegd bij de Memo Melding S[N probleem alcohol/bloedblok d.d. 14 juni 2017).
Een geschrift, zijnde een Memo Melding SIN probleem alcohol/bloedblok d.d. 14 juni 2017, opgemaakt door L. Voorn, afdeling Toxicologie NFI (opgenomen in het zaaksdossier).
HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/387, m.nt. Buruma, rov. 5.5.2.
HR 27 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6304 en meer recentelijk ECLI:NL:HR:2020:569 en ECLI:NK:HR:2022:567.
Zie de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge voorafgaand aan HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7952, NJ 2008/247, m.nt. Buruma.
Zie HR 17 juni 1986, ECLI:NL:HR:1986:AD6962, NJ 1987/152.
HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1013 (door de Hoge Raad afgedaan met art. 81 RO).