Hof Arnhem-Leeuwarden, 26-02-2021, nr. 21-003579-17
ECLI:NL:GHARL:2021:1848
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
26-02-2021
- Zaaknummer
21-003579-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:1848, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 26‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1901
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed. Veroordeling ter zake van overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (665 microgram) tot een geldboete van € 850,-, subsidiair 17 dagen hechtenis. Voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zeven maanden. Verwerping verweer. Ondanks de vergissing van de verbalisant bij het stickeren van het bloedblok komt het hof tot de conclusie dat het ingeleverde en onderzochte bloed is te herleiden tot het van verdachte afgenomen bloed en dat daarover geen misverstand kan bestaan. Er is sprake van een voldoende met waarborgen omkleed onderzoek en dus kan het bestanddeel ‘onderzoek’ worden bewezenverklaard.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003579-17
Uitspraak d.d.: 26 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 juni 2017 met parketnummer 96-053583-17 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 september 2018 en 12 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een geldboete van € 850,-, subsidiair 17 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zeven maanden wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 juni 2017 vrijgesproken van de ten laste gelegde overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, te weten: rijden onder invloed van alcohol.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 21 maart 2017, te [plaats1] , gemeente [gemeente] , als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 665 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de verdediging is ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat er gebreken zijn rond de afname en verwerking van het bloed van verdachte dat plaatsvond in het kader van een zogenoemd tegenonderzoek. Meer in het bijzonder is artikel 6 van de toentertijd geldende Regeling bloed- en urineonderzoek geschonden, op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat de strikte waarborgen waarmee het bloedonderzoek is omgeven zijn geschonden. Dit brengt mee dat de resultaten van dit bloedonderzoek moeten worden uitgesloten van het bewijs, zodat vrijspraak moet volgen.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 21 maart 2017 om 00.16 uur is verdachte rijdend in een personenauto, een Mercedes, aan de [adres] in [plaats1] staande gehouden. Vanwege het rijgedrag van verdachte en de ‘waarneming alcohol’, te weten: de adem rook naar alcohol, de ogen waren bloed doorlopen, verdachte sprak met dubbele tong en verdachte was onvast ter been, heeft verbalisant[verbalisant] om 00.17 uur zijn medewerking aan een ademtest gevorderd. Het resultaat van de ademtest was een ‘F’.
Verdachte is vervolgens overgebracht naar het politiebureau in [plaats2] , waarna om 00.51 uur een ademanalyse is uitgevoerd door verbalisant [verbalisant] . Het resultaat van het voltooide ademonderzoek bedroeg 665 ug/l. Door verdachte is het onderzoeksresultaat uitdrukkelijk betwist.
Op verzoek van verdachte is vervolgens een tegenonderzoek uitgevoerd. Hiertoe heeft om 02.20 uur de opgeroepen GGD-arts, dhr. T.H. Tan, op het politiebureau in [plaats2] in aanwezigheid van verbalisant [verbalisant] bij verdachte bloed afgenomen. Het bloed is opgestuurd naar het NFI voor toxicologisch onderzoek.
Uit het NFI-rapport Alcohol in het verkeer van 11 april 2017, opgemaakt door NFI-deskundige Forensische Toxicologie K.S. Kruseman, volgt dat het bloed op 22 maart 2017 per post is ontvangen. In het bloed is een ethanolconcentratie gemeten van 1,49 mg/ml (= promille).
In het onderhavige geval gaat het erom, dat bij ontvangst van het bloed door het NFI twee problemen zijn geconstateerd, namelijk: de SIN met RFID chip was niet aanwezig op de verpakking en de aanvraagformulieren waren niet voorzien van de juiste SIN. Dit is niet conform hetgeen bepaald is in (het destijds geldende) artikel 6, eerste lid, van de Regeling bloed- en urineonderzoek.
De maatregelen die er op betrekking hebben dat het bloed dat wordt onderzocht ook werkelijk het bloed is van deze verdachte, behoren tot het stelsel van strikte waarborgen rond het onderzoek naar het bloedalcoholgehalte.
Telkens wanneer inbreuk op zo'n maatregel de kans oplevert dat de identiteit van de verdachte en het opgestuurde bloed minder vaststaan dan wanneer de maatregel wel strikt was nageleefd, kan gezegd worden dat geen onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft plaatsgehad.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of door de geconstateerde gebreken de identiteit van verdachte en het opgestuurde bloed al dan niet minder vaststaan.
Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2017 volgt dat verbalisant [verbalisant] aanwezig was bij de bloedafname door GGD-arts Tan. [verbalisant] heeft het formulier dat bij het bloedblok hoort ingevuld, hij heeft de naam ‘ [verdachte] ’ op de stickers geschreven en hij heeft de sticker (het hof begrijpt: stickers) op het buisje (het hof begrijpt: de buisjes) geplakt. Vervolgens heeft [verbalisant] het buisje (het hof begrijpt: de buisjes) in het bloedblok gedaan samen met het ingevulde formulier. Tot slot heeft [verbalisant] stickers op het bloedblok geplakt om het af te sluiten.
Bij de raadsheer-commissaris heeft verbalisant [verbalisant] , als getuige op 4 april 2019 gehoord, daarnaast nog verklaard dat het bloed (het hof begrijpt: het bij verdachte afgenomen bloed) is gebleven bij het blok dat [verbalisant] heeft opgestuurd. [verbalisant] is op enig moment even meegelopen met verdachte naar de taxi. Daarna is hij naar het hoofdbureau gegaan en hij is daar verder gegaan met stickeren. Pas na het stickeren en verzegelen is [verbalisant] er weer op uit gegaan vanwege een andere melding.
Verder volgt uit de verklaring van GGD-arts Tan, op 4 april 2019 als deskundige gehoord bij de raadsheer-commissaris, dat hij van 20 maart 2017 om 17.00 uur tot 21 maart 2017 om 17.00 uur dienst had. Uit het door hem geraadpleegde systeem volgt dat hij in die 24 uur één bloedafname heeft gedaan. Uit dat systeem volgt ook dat in die periode geen achterwacht is ingeschakeld voor een bloedafname op het politiebureau in [plaats2] . In de nacht van 20 op 21 maart 2017 is Tan de enige geweest die als GGD-arts actief is geweest. De GGD is de enige instantie die wordt ingeschakeld door de politie voor bloedproeven. Het systeem dat Tan raadpleegt is een declaratiesysteem en een elektronisch patiëntendossier. Op de vraag van de raadsheer-commissaris of we kunnen vaststellen dat de getuige Tan die nacht niet een andere bloedproef heeft verricht en dat zijn collega’s die nacht niet actief zijn geweest antwoordt hij: ‘Dat klopt. Het systeem waaruit ik deze gegevens haal is compleet.’
Het hof heeft geconstateerd dat de door verbalisant [verbalisant] op 21 maart 2019 ingevulde 'Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed' die zich in het dossier bevindt, onder meer de personalia van de verdachte, de datum (21 maart 2017) en het tijdstip van de staandehouding (00.16) vermeldt. Op deze aanvraag, die ondertekend is door arts Tan en verbalisant [verbalisant] , is één identiteitszegel aangebracht, te weten: de sticker met daarop ‘Tegen Onderzoek’ met barcode en SIN-nummer TAAM4818NL met daarbij naam: (handgeschreven) [verdachte] .
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof een door de advocaat-generaal overgelegd (geseald) bloedblok bekeken. Door het hof is geconstateerd dat dit bloedblok, zijnde een klein plastic koffertje, waarvan de onderkant blauw is en de klep semi-transparant, de volgende spullen bevat: een formulier ‘Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed', een gedrukt A4 met daarop aanwijzingen voor de politie en aanwijzingen voor de arts/verpleegkundige en een stickervel met daarop in totaal 14 zelfklevende SIN identiteitszegels, te weten: één hoofdsticker met chip en SIN-nummer, welke sticker is bestemd voor de binnenzijde van het bloedblok, vier stickers ‘Analyse’ met barcode, SIN-nummer en ‘naam:’ met erachter lege ruimte bestemd voor het handmatig invullen van de achternaam van de bloedgever, vier stickers ‘Tegen Onderzoek’ met barcode, SIN-nummer en ‘naam:’ met erachter lege ruimte bestemd voor het handmatig invullen van de achternaam van de bloedgever en vijf stickers met alleen een barcode en SIN-nummer. Verder bevat het bloedblok nog een injectienaald met injectiespuit, twee bloedbuisjes, een lekvrije sealbag, een alcoholdoekje, een gaaskompres en een pleister.
De memo ‘Melding SIN probleem alcohol/bloedblok’ behorend bij het NFI-rapport van 11 april 2017 bestaat uit een standaardformulier met aankruiszinnen en een korte uitleg ter verduidelijking. Op dit standaardformulier staat vermeld dat bij het NFI een bloedblok is ontvangen voorzien van zegel/SINnummer (tegenonderzoek) TAAM4818NL. Verder zijn op het formulier de volgende problemen aangekruist:
- -
De SIN met RFID chip was niet aanwezig op de verpakking
- -
De aanvraagformulieren waren niet voorzien van de juiste SIN.
Ter verduidelijking is hieraan toegevoegd:
In deze memo wordt beschreven dat bij ontvangst van het bloed bleek dat de verpakking van dat bloed niet was voorzien van de juiste SIN-sticker en dat bovendien de formulieren niet juist waren gestickerd door de politie. Het NFI heeft daarom allebei de buisjes bloed voorzien van een nieuw SIN-nummer, te weten: TAAC9996NL en TAAC9997NL.
Op dit formulier is niet aangekruist de (voorgedrukte) optie: Probleem: Een van de/beide buisjes waren niet voorzien van de juiste SIN.
Het hof begrijpt dat abusievelijk in plaats van de hoofdsticker met SIN en RFID chip een andere sticker, namelijk de sticker ‘(tegenonderzoek) TAAM4818NL’, afkomstig van hetzelfde stickervel, op het bloedblok is geplakt en dat op het bijbehorende aanvraagformulier slechts één sticker (‘Tegenonderzoek’), eveneens met de codering TAAM4818NL, in plaats van twee stickers (‘Analyse’ en ‘Tegenonderzoek’) is geplakt. Uit het memo volgt ook dat beide bloedbuisjes wel waren voorzien van een sticker met een (juist) SIN-nummer. Het is het hof ambtshalve bekend (vide het arrest van 2 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8892) dat een nieuwe SIN alleen wordt toegekend als de afkomst van het materiaal bij binnenkomst bij het NFI onbetwist is.
Ondanks de vergissing van de verbalisant bij het stickeren van het bloedblok brengt al het voorgaande het hof tot de conclusie dat het ingeleverde en onderzochte bloed is te herleiden tot het van verdachte op 21 maart 2017 afgenomen bloed en dat daarover geen misverstand kan bestaan. Voor de suggestie van de raadsman dat op het politiebureau een verwisseling met andere bloedbuisjes heeft plaatsgevonden ziet het hof geen enkel concreet aanknopingspunt. Dit geldt temeer nu uit de verklaring van GGD-arts Tan volgt dat tijdens zijn dienst in de periode van 20 maart 2017 om 17.00 uur tot 21 maart 2017 om 17.00 uur door hem alleen de bloedafname van verdachte is gedaan en uit de verklaring van verbalisant [verbalisant] blijkt dat hij de bloedbuisjes gestickerd en samen met het aanvraagformulier (met de hierboven vermelde gegevens) in het bloedblok heeft gedaan.
Dit brengt mee dat ondanks de geconstateerde gebreken toch sprake is van een voldoende met waarborgen omkleed onderzoek en dat dus het bestanddeel ‘onderzoek’ kan worden bewezenverklaard.
Het verweer wordt verworpen.
Beslissing op het voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft verzocht om, in het geval het hof tot een veroordeling van verdachte zou komen, de zaak te heropenen om [naam1] en [naam2] als getuigen te horen.
Naar het oordeel van het hof bestaat geen aanleiding [naam1] en [naam2] alsnog als getuige te horen. In het licht van de thans voorhanden zijnde informatie in het dossier acht het hof zich voldoende omtrent het ten laste gelegde feit geïnformeerd. Het verzoek wordt dan ook, bij gebrek aan noodzakelijkheid, afgewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 maart 2017 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 665 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (665 microgram).
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 21 maart 2017 te [plaats1] een auto bestuurd, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol. Door toch te gaan rijden heeft verdachte een veiligheidsrisico in het leven geroepen, niet alleen voor zichzelf maar ook voor andere deelnemers aan het verkeer.
Uit het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 15 januari 2021 blijkt dat hij tweemaal eerder onherroepelijk ter zake van rijden onder invloed is veroordeeld tot geldboetes en (deels voorwaardelijke) rijontzeggingen. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw met alcohol op achter het stuur te stappen.
Het hof zal bij de strafoplegging ten gunste van de verdachte rekening houden met het feit dat de verdachte als gevolg van de onderhavige zaak opnieuw zijn rijbewijs zal moeten halen (artikel 123b WVW 1994).
Alles afwegende, ook gelet op het tijdsverloop, acht het hof oplegging van een geldboete van € 850,-, subsidiair 17 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zeven maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 (zeventien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. M.M.H.P. Houben en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 26 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.M.H.P. Houben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.