De opvolgende regeling is de “Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 15 juni 2017, nr. 2086428, houdende bepalingen met betrekking tot onderzoek ter vaststelling van het gebruik van alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer)”. Zij is gepubliceerd in de Staatscourant van 26 juni 2017, nr. 35121. In Bijlage 1 wordt de methode beschreven voor het uitvoeren van een bloedonderzoek. De opvolgende Regeling is een nadere uitwerking van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (Stb. 2016, 529). Besluit en Regeling zijn op 1 juli 2017 in werking getreden (Stb. 2017, 234), gelijk met de Wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs (Stb. 2014, 353).
HR, 25-06-2019, nr. 17/04458
ECLI:NL:HR:2019:1013
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-06-2019
- Zaaknummer
17/04458
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1013, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑06‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:2717, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:463
ECLI:NL:PHR:2019:463, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑05‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1013
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed, art. 8.2.b WVW 1994. Bloedonderzoek. Dient uitslag bloedonderzoek van bewijs te worden uitgesloten wegens schending van art. 6 Regeling bloed- en urineonderzoek (oud), nu identiteitszegel ontbreekt op het tegen verdachte opgemaakte p-v, zodat strike waarborg van bloedonderzoek niet is nageleefd? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/04458
Datum 25 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 september 2017, nummer 22/003833-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2019.
Conclusie 14‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over het onderzoek als bedoeld in art. 8.2 WvW 1994 en de strikte waarborgen waarmee dat onderzoek dient te worden omkleed. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Nr. 17/04458 Zitting: 14 mei 2019 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 8 september 2017 door het gerechtshof Den Haag wegens “overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de verdachte de rijbevoegdheid ontzegd voor de duur van 18 maanden.
Namens de verdachte hebben mrs. R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de verwerping van het verweer dat een strikte waarborg ten aanzien van het bloedonderzoek niet is nageleefd, terwijl ook door verschil in weergegeven tijden dat onderzoek niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, zodat de resultaten van dat onderzoek van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 4 april 2016 te 's-Gravenhage, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 2,82 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.”
5. Het hof heeft naar aanleiding van het verweer onder meer het volgende overwogen:
“Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat door het ontbreken van de identiteitszegel op het proces-verbaal, artikel 6 van de Regeling bloed- en urineonderzoek is geschonden en derhalve een strikte waarborg van het bloedonderzoek niet is nageleefd.
De uitslag van het bloedonderzoek dient om die reden te worden uitgesloten van het bewijs en de verdachte behoort te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het tijdstip van de bloedafname in het proces-verbaal niet overeenkomt met het tijdstip vermeld in het aanvullend proces-verbaal en de processen-verbaal verschillen op het punt van degene die het bloedblok verpakt en verzegeld zou hebben. Ook hierom heeft het bloedonderzoek niet op de juiste wijze plaatsgevonden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal d.d. 5 april 2016 blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] aan de verdachte heeft gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een bloedonderzoek. Vervolgens werd op 4 april 2016 om 23.47 uur door een arts bloed afgenomen bij de verdachte en daarbij was verbalisant [verbalisant 2] aanwezig.
In het onderhavige geval gaat het erom, dat op het ten behoeve van de verdachte opgemaakte proces-verbaal niet een zegel, waarvan het nummer correspondeert met het zegel op de aanvraag van het bloedonderzoek (namelijk [nummer 1] en [nummer 2] ) is geplakt, maar handgeschreven een daarvan iets afwijkend nummer, namelijk [nummer 3] , is geschreven. Dit is niet conform hetgeen bepaald is in (het destijds geldende) artikel 6, eerste lid, van de Regeling bloed- en urineonderzoek.
De maatregelen die er op betrekking hebben dat het bloed, dat wordt onderzocht ook werkelijk het bloed is van deze verdachte, behoren tot het stelsel van strikte waarborgen rond het onderzoek naar het bloedalcoholgehalte.
Telkens wanneer inbreuk op zo'n maatregel de kans oplevert dat de identiteit van de verdachte en het opgestuurde bloed minder vaststaan dan wanneer de maatregel wel strikt was nageleefd, kan gezegd worden dat geen onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft plaatsgehad.
Het hof heeft geconstateerd dat de 'Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed' die zich in het dossier bevindt, onder meer de personalia van de verdachte vermeldt, en de datum (4 april 2016) en het tijdstip van de staandehouding (22:30). Op deze aanvraag, die ondertekend is door de arts en verbalisant [verbalisant 2] , zijn twee identiteitszegels aangebracht, die blijkens het NFI rapport overeenstemmen met de zegelnummers van het door het NFI onderzochte bloedmonster.
Het hof heeft bovendien gelet op het aanvullend proces-verbaal d.d. 27 september 2016 van de verbalisant [verbalisant 1] . Hij relateert hierin, dat het zegel bestemd voor het proces-verbaal in het bloedblok was achtergebleven. De verbalisant heeft het bloedbloknummer vervolgens met pen op het proces-verbaal genoteerd.
Dat dit nummer één cijfer lager ligt dan het onderzochte bloedmonster is, zo relateert hij, te verklaren aan de hand van het bijgevoegde voorbeeldstickervel van het NFI. Hieruit blijkt dat de twee bloedmonsters (onderzoek en tegenonderzoek) opeenvolgende nummers hebben. In het onderhavige geval is [nummer 3] het bloedbloknummer, [nummer 1] het bloedmonster bedoeld voor analyse en [nummer 2] het bloedmonster bedoeld voor tegenonderzoek. De laatste twee nummers worden genoemd in de uitslag van het NFI. Verbalisant heeft abusievelijk het nummer van het bloedblok opgeschreven in plaats van het nummer dat hoort bij de analyse, zo begrijpt het hof.
Uit het voorgaande volgt dat het bij de verdachte afgenomen bloed het bij het NFI ingeleverde en onderzochte bloed is. Er is geen vergissing mogelijk omtrent de herkomst van het bloed. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat het niet strikt naleven van één van de waarborgen rond het onderzoek naar het bloedalcoholgehalte in dit geval zonder gevolg kan blijven.
Voorts heeft het hof vastgesteld dat de bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1] met betrekking tot wie het bloedmonster heeft verpakt en verzegeld, niet onverenigbaar zijn met de bevindingen van de verbalisant [verbalisant 2] .
Ten slotte is het hof van oordeel dat in het aanvullend proces-verbaal sprake is van een kennelijke schrijffout, nu daarin staat vermeld dat een arts op 4 april 2016 om 23.37 uur bloed heeft afgenomen, terwijl uit het oorspronkelijke proces-verbaal van de politie blijkt dat bij de verdachte om 23.47 uur bloed is afgenomen.
Het hof verwerpt het verweer.”
6. Nu aan de belastende resultaten van een bloedonderzoek een hoge bewijswaarde pleegt te worden toegekend, verbaast het niet dat dit onderzoek met strikte waarborgen is omkleed. Art. 6 van de Regeling bloed- en urineonderzoek, die ten tijde van het tenlastegelegde feit nog gold en per 1 juli 2017 is vervallen,1.behelsde één van die waarborgen:
“1. De opsporingsambtenaar voorziet de van een verdachte verzamelde bloed- of urinemonsters van een genummerd en op naam gesteld identiteitszegel. De opsporingsambtenaar brengt op het formulier, bedoeld in artikel 10, en het tegen de verdachte opgemaakte proces-verbaal, een identiteitszegel aan dat correspondeert met het identiteitszegel, bedoeld in de eerste volzin.
2. Het Nederlands Forensisch Instituut stelt het identiteitszegel, bedoeld in het eerste lid, vast.”
7. Van een ‘onderzoek’ als bedoeld in art. 8, tweede lid aanhef en onder b, WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd.2.Het niet naleven van de strikte waarborgen te dezen, zal gemakkelijk tot gerechtvaardigde twijfel over de betrouwbaarheid van een belastende uitkomst van het onderzoek en derhalve tot bewijsuitsluiting van deze uitkomst kunnen leiden. Mijn ambtgenoot Knigge heeft evenwel al in zijn conclusie vóór HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7952, NJ 2008/247, m.nt. Buruma laten zien, met verwijzing naar enkele voorbeelden uit de rechtspraak van de Hoge Raad, dat bijzondere omstandigheden kunnen maken dat de niet-naleving van een voorschrift dat in het algemeen tot de strikte waarborgen moet worden gerekend, “in het concrete geval aan de strekking van dat voorschrift geen afbreuk heeft gedaan en dat op grond daarvan het bestanddeel ‘onderzoek’ ondanks het vormverzuim kan worden bewezenverklaard”. Zo kan ook indien het identiteitszegel in dit verband niet (of onjuist) is aangebracht, toch sprake zijn van een voldoende met waarborgen omkleed onderzoek.3.
8. Het hof heeft vastgesteld dat het, met de hand geschreven, nummer op het proces-verbaal iets afwijkt van het zegelnummer op de aanvraag bloedonderzoek; het eerstgenoemde nummer ligt (aan het slot) één cijfer lager en betreft het bloedbloknummer. Voorts heeft het hof gemotiveerd vastgesteld dat het ingeleverde en onderzochte bloed overeenkomt met het afgenomen bloed en dat daarover geen misverstand kan bestaan. Dat de verbalisant zich wat betreft het nummer had vergist, blijkt uit bewijsmiddel 5:
“[…] als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 4 april 2016 heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , de verdachte […] aangehouden terzake rijden onder invloed. Op 4 april 2016 te 23:37 (het hof begrijpt: 23.47) uur heeft een arts bloed afgenomen, zoals vermeld in het proces-verbaal rijden onder invloed. Dit bloed is middels een zogenoemd bloedblok afgeleverd bij het NFI te 's-Gravenhage. Na het sluiten en verzegelen van dit bloedblok, bleek dat het zegel bestemd voor het proces-verbaal, in het bloedblok was achtergebleven. Hierop werd besloten om het zegelnummer met pen op het proces-verbaal te vermelden.
Ik heb abusievelijk het verkeerde zegelnummer vermeld op het proces-verbaal. Ik heb op het proces-verbaal zegelnummer [nummer 3] vermeld. Het juiste zegelnummer moet zijn: [nummer 1] .
Ik kan met zekerheid zeggen dat ik aanwezig ben geweest bij de aanhouding van de verdachte, dat ik het niet voltooide ademanalyse onderzoek heb afgenomen en dat ik het bloedblok in de nacht van 4 april 2016 op 5 april 2016 naar het NFI te 's-Gravenhage heb gebracht. Ik kan ook met zekerheid zeggen dat hoofdagent van politie [verbalisant 2] aanwezig is geweest bij de afname van het bloed door de arts.
Ondanks dat ik abusievelijk het verkeerde zegelnummer heb vermeld op het proces-verbaal, kan ik met zekerheid zeggen dat het afgenomen bloed en het ingeleverde bloed bij het NFI, beide hetzelfde zijn en beide afkomstig zijn van de verdachte […]. Ik kan u tevens met zekerheid vertellen dat het zegelnummer van het bloedblok [nummer 1] betrof.
Hierdoor kan ik met zekerheid, zeggen dat het bloed, onderzocht met zegelnummer [nummer 1] , afkomstig is van de verdachte […].
9. Derhalve acht ik het aan de verwerping van het verweer ten grondslag gelegde oordeel van het hof dat het niet strikt naleven van één van de waarborgen rond het onderzoek naar het bloedalcoholgehalte in dit geval zonder gevolg kan blijven, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd en meen ik voorts dat de bewezenverklaring voldoende met redenen is omkleed. Ondanks de vergissing van de verbalisant zijn immers alle relevante nummers in deze zaak te herleiden tot het op 4 april 2016 bij de verdachte afgenomen bloed. Dat (ook) sprake is van een kennelijke verschrijving in het tijdstip – 23:47 uur in plaats 23:37 uur – maakt dat niet anders.
10. Het middel faalt.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑05‑2019
Zie onder meer HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3043, NJ 2011/486 en HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6202, NJ 2012/350 (tot die waarborgen behoort onder meer dat het afgenomen bloedmonster zonder uitstel wordt toegezonden aan het laboratorium dat met het onderzoek daarvan is belast).
HR 17 juni 1986, ECLI:NL:HR:1986:AD6962, NJ 1987/152.