Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/122
122 Ontbinding van de arbeidsovereenkomst; regeling; getuigenbewijs in de ontbindingsprocedure
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS454625:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
De behandeling vangt niet later aan dan in de vierde week na de indiening van het verzoekschrift (art. 7:685 lid 6 BW) en volgens de Aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters, vastgesteld op 30 oktober 2008, dient de tijd tussen de binnenkomst van het verzoekschrift en de verzending van de beschikking in beginsel niet langer te zijn dan acht weken (art. 1.1). Volgens de toelichting op dit laatste artikel is “snelle duidelijkheid één van de belangrijkste overwegingen voor partijen om te kiezen voor de ontbindingsprocedure”. Daarom is gekozen voor de korte (streef)termijn van acht weken, hoewel omstandigheden, zoals bijvoorbeeld het houden van een getuigenverhoor, kunnen leiden tot verlenging van de termijn.
De zogenaamde ‘geregelde’ ontbindingen blijven buiten beschouwing. Bij deze geregelde zaken zijn partijen het over de ontbinding en de vergoeding eens. De ontbindingsbeschikking van de kantonrechter is slechts een formaliteit om te voorkomen dat de werknemer zijn recht op een werkloosheidsuitkering verliest. Een voorlopig getuigenverhoor zal in dergelijke zaken niet in beeld komen.
Een vergoeding van het aantal gewogen dienstjaren maal de beloning maal een correctiefactor wordt toegekend aan de werknemer. Aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters, vastgesteld op 30 oktober 2008, art. 3.1-3.4.
Dit appelverbod is omstreden. Zie hierover Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesselingvan Gent 4 2012/22.
Zie bijvoorbeeld Rb. Utrecht (ktr) 19 juli 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3475, in welke zaak een voorlopig getuigenverhoor was verzocht tijdens de ontbindingsprocedure. De kantonrechter meende dat in de ontbindingsprocedure geen plaats was voor een met voldoende waarborgen omklede bewijslevering en wilde blijkbaar ook de uitkomst van het voorlopig getuigenverhoor niet afwachten. Vaste rechtspraak is dat de kantonrechter in ontbindingsprocedures niet is gebonden aan het wettelijke bewijsrecht (zie bijvoorbeeld HR 22 november 1996, ECLI:NL: HR:1996:ZC2208, NJ 1997, 205, m.nt. P.A. Stein (Boukacem/Martinair).
Dijk 1997, p. 10; Nieskens 1998, p. 27.
Westerbeek 2013/31. Zie ook M.S.A. Vegter in haar noot in JAR 2001, 76 onder Ktg. Amsterdam 6 maart 2001, ECLI:NL:KTGAMS:2001:AG2716. Naast de verschillende in deze paragraaf genoemde uitspraken waarin een voorlopig getuigenverhoor is toegelaten in het kader van de ontbindingsprocedure, blijkt ook uit de navolgende twee recente beslissingen op een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dat voorafgaand aan die procedure een voorlopig getuigenverhoor is gehouden: Rb. Arnhem (ktr) 17 mei 2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BQ5588; Rb. Zwolle-Lelystad (ktr) 16 november 2011, ECLI:NL:RBZLY:2011:BU6431.
Op grond van art. 7:685 BW kan een partij via een snelle procedure1 de rechtbank, kamer voor kantonzaken (hierna: de kantonrechter), verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Meestal dient de werkgever het ontbindingsverzoek in; in het hierna volgende ga ik van die situatie uit.2 Als de kantonrechter overgaat tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, kan hij onder bepaalde voorwaarden een vergoeding toekennen aan de werknemer (art. 7:685 lid 8 BW). Deze vergoeding kan behoorlijk oplopen, tot in de tonnen Euro’s. Hoe minder de werknemer de ontbinding aan zichzelf te wijten heeft, hoe hoger de vergoeding.3 In art. 7:685 lid 11 BW worden hoger beroep en cassatie tegen de beschikking van de kantonrechter uitgesloten.4
De angst voor het moeten betalen van een hoge vergoeding maakt dat een werkgever in een ontbindingsprocedure zoveel mogelijk bewijs van het laakbare gedrag van zijn werknemer wil overleggen. Vanwege de aard van de ontbindingsprocedure staat de kantonrechter het leveren van getuigenbewijs tijdens die procedure echter doorgaans niet toe.5 Zeker in zaken waarin (een groot deel van) het bewijs door middel van getuigen moet worden geleverd, vergroot het niet horen van getuigen tijdens de ontbindingsprocedure het risico op een minder zuivere uitkomst.6
Het is niet verwonderlijk dat de praktijk in het voorlopig getuigenverhoor een doeltreffend middel zag om tijdens een ontbindingsprocedure onder ede afgelegde getuigenverklaringen over te kunnen leggen. De rechter blijkt echter vaak niet – en naar mijn mening op verkeerde gronden – bereid een voorlopig getuigenverhoor toe te staan ten behoeve van een ontbindingsprocedure, hoewel Westerbeek constateert dat de rechter steeds vaker ruimte aan een voorlopig getuigenverhoor toekent.7 Hierna behandel ik de verschillende, uit de jurisprudentie blijkende redenen om een voorlopig getuigenverhoor ten behoeve van een ontbindingsprocedure te weigeren.