Rb. Zwolle-Lelystad, 16-11-2011, nr. 573524 HA 11-223
ECLI:NL:RBZLY:2011:BU6431
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
16-11-2011
- Zaaknummer
573524 HA 11-223
- LJN
BU6431
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2011:BU6431, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 16‑11‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2011-0986
VAAN-AR-Updates.nl 2011-0986
Uitspraak 16‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Ontbinding op verzoek van werknemer zonder toekenning van een vergoeding omdat de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden geen slecht werkgeverschap opleveren (en wg. nog steeds bereid is het dienstverband voort te zetten).
Partij(en)
RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr. : 573524 HA VERZ 11-223
Datum : 16 november 2011
Beschikking in de zaak van:
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
verder te noemen [werknemer],
gemachtigde mr. W.M. Limberger,
tegen
de vereniging VERENIGING VOOR CHRISTELIJK HOGER ONDERWIJS, WETEN-SCHAPPELIJK ONDERZOEK EN PATIËNTENZORG,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
verder te noemen Windesheim,
gemachtigde mr. E.J.A. Vilé.
Verloop van de procedure
De volgende stukken bevinden zich in het dossier en daaruit blijkt het procesverloop:
- -
verzoekschrift
- -
verweerschrift
- -
producties
- -
pleitnotities van partijen en aantekeningen van de griffier van de mondelinge be-handeling op 2 november 2011.
Geschil
[werknemer] verzoekt, kort samengevat, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Windesheim op grond van gewichtige redenen bestaande in veranderingen in de omstandig-heden, onder toekenning van een vergoeding van € 300.330,16 bruto (factor C=2) en de ver-oordeling van Windesheim in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van het op 18 juli 2011 op zijn verzoek gehouden voorlopig getuigenverhoor.
Windesheim heeft zich verweerd en geconcludeerd tot volledige afwijzing van het verzoek dan wel afwijzing van het verzoek tot toekenning van een vergoeding.
Beoordeling
- 1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
[werknemer], geboren [datum], is op [datum] in loondienst van (de rechtsvoorganger van) Win-desheim getreden. Zijn functie is docent en zijn salaris bedraagt € 4.964,68 per maand exclusief 8% vakantiegeld en een dertiende maand. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO-HBO van toepassing.
Vanaf 2001 is [werknemer] intensief betrokken bij het project, later het lectoraat Duurzaam Ondernemen. Begin 2010 is de toenmalige lector, de heer [X], vertrokken. Windesheim heeft een sollicitatieprocedure gevolgd om tot de benoeming van een opvolger te komen. Per 1 janua-ri 2011 is de heer [Y] tot lector benoemd.
Na een onderzoeksperiode van zeven jaren is [werknemer] in de loop van 2009 gepromoveerd op het gebied van duurzaam ondernemen. Windesheim heeft het promotieonderzoek gefacili-teerd in die zin dat [werknemer] met behoud van zijn salaris twee dagen per week aan zijn on-derzoek mocht besteden.
[werknemer] heeft zich op 7 februari 2011 ziek gemeld en sedertdien geen werkzaamheden voor Windesheim meer verricht.
De standpunten van partijen worden, voor zover nodig, hierna vermeld.
- 2.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Het verzoek tot ontbinding kan worden toegewezen, omdat [werknemer] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij geen gesprek(ken) met Windesheim, al dan niet onder leiding van een onafhankelijke derde en gericht op de oplossing van het arbeidsconflict, wil voeren en dat hij het dienstverband met Windesheim onder geen beding wil voortzetten. Uit het standpunt van [werknemer] volgt dat hij het vertrouwen in Windesheim definitief heeft opgezegd en bij die stand van zaken heeft de voortzetting van de arbeidsovereenkomst geen enkele zin.
Voorts: een werknemer die de beëindiging van zijn dienstverband wenst kan die beëindiging door middel van een opzegging eenvoudig bewerkstelligen, zodat ook vanuit die optiek be-schouwd geen redelijk bezwaar kan bestaan tegen de toewijzing van het ontbindingsverzoek.
- 3.
Thans moet de vraag onder ogen worden gezien of [werknemer], conform zijn verzoek, recht heeft op een vergoeding. Vooropgesteld wordt dat bij een ontbinding, uitgesproken op verzoek van een werknemer, geen vergoeding wordt toegekend, tenzij de feiten en omstandigheden die aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag liggen voldoende aannemelijk zijn gemaakt en herleid kunnen worden tot, kort gezegd, slecht werkgeverschap. In dat geval is sprake van ver-wijtbaarheid aan de kant van de werkgever en ligt de toekenning van een vergoeding in de rede.
- 4.1.1.
[werknemer] heeft in dit verband in de eerste plaats aangevoerd, kort samengevat, dat hij in oktober 2009 een gesprek met de voorzitter van het College van Bestuur van Windesheim, de heer [Z], heeft gevoerd ten einde van hem te vernemen of, en zo ja, onder welke condities, hij in aanmerking zou kunnen komen voor de functie van lector Duurzaam Ondernemen, nadat hij van zijn leidinggevende, de heer [A], had vernomen dat hij niet aan de gestelde functie-eisen voldeed. [Z] heeft tijdens dit gesprek gezegd, aldus [werknemer], dat wat hem betreft [werk-nemer], vanwege zijn leeftijd, niet in de gelegenheid had mogen worden gesteld te promoveren. [werknemer] heeft dit gesprek in zijn brief aan [A] van 17 december 2010 als ‘ontluisterend’ betiteld en had hem eerder al laten weten (email 29 maart 2010): ‘Ook gonst het gesprek met rt [Z]nog steeds in mijn hoofd’. En in zijn brief aan [A] van 17 december 2010 staat onder meer: ‘Hoe ontluisterend was het gesprek dat ik vorig jaar oktober met [Z] heb gehad. Dat gesprek galmt tot op vandaag na’.
- 4.1.2.
Windesheim heeft betwist dat [Z] tijdens bedoelde conversatie de gewraakte mededeling heeft gedaan.
- 4.1.3.
De kantonrechter is van oordeel dat, gegeven de betwisting en het ontbreken van enig bewijs op dit onderdeel, niet vaststaat dat bedoelde mededeling inderdaad is gedaan. Maar zelfs al zou de mededeling zijn gedaan, dan valt niet goed in te zien waarom die mededeling thans, twee jaren later, nog moet leiden tot de toekenning van een vergoeding. [Z] kan niet het recht worden ont-zegd bedoelde opvatting te hebben en, in het door [werknemer] zelf geïnitieerde gesprek, te uiten. Vaststaat dat het promotie-onderzoek Windesheim een fors bedrag heeft gekost omdat tegenover de loonbetaling gedeeltelijk geen arbeidsprestatie stond. Daar komt bij, dat [werkne-mer] in oktober 2009 het promotietraject al had afgerond, zodat de mededeling van [Z] er in zoverre niet meer toe deed.
- 4.2.
[werknemer] heeft voorts gesteld dat hij wel aan de functie-eisen van lector voldeed (sub 13 verzoekschrift), maar dit standpunt staat haaks op de inhoud van zijn email aan [A] van 29 maart 2010 waarin [werknemer] zich heeft beklaagd over de uitnodiging van een sollicitant ‘die net als ik niet aan de eisen voldoet’. Ook heeft [werknemer] tijdens de zitting beklemtoond dat zijn verzoek tot ontbinding geen verband houdt met het feit dat hij niet tot lector is benoemd en dat hij daardoor niet is gegriefd.
De stelling van [werknemer] in het verzoekschrift dat hij wel aan de functie-eisen voldeed kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
4.3
De stelling van [werknemer] dat [A] zich niet heeft gehouden aan de in april 2010 gemaakte afspraken inzake zijn ([werknemers]) inzet voor het lectoraat, is niet nader onderbouwd en toe-gelicht, en door Windesheim bestreden. In de brief van [werknemer] van 17 december 2010 waarin hij motiveert waarom hij zich uit het lectoraat terugtrekt, staat hierover ook niets. De kantonrechter laat ook dit punt verder buiten beschouwing.
4.4.1
[werknemer] valt erover dat Windesheim hem heeft verzocht in de sollicitatiecommissie voor de vacature van lector plaats te nemen, terwijl hij zelf had gesolliciteerd.
4.4.2
Windesheim heeft gesteld dat het verzoek is gedaan omdat [werknemer] ten nauwste was be-trokken bij het lectoraat Duurzaam Ondernemen en hij langs die weg invloed kon uitoefenen op de te benoemen lector. Ook wist [werknemer] reeds dat hij niet aan de functie-eisen voldeed, aldus Windesheim.
4.4.3
De kantonrechter is van oordeel dat bedoeld verwijt niet kan bijdragen tot toekenning van een vergoeding, omdat [werknemer] heeft erkend niet aan de functie-eisen te voldoen en hij op grond van de mededelingen van eerst [A] en later [Z] wist, dat hij niet voor een benoeming tot lector in aanmerking zou komen. De betrokkenheid van [werknemer] bij de aan het lectoraat verbonden werkzaamheden was intussen intensief. Bezien tegen deze achtergrond is de vraag aan [werknemer] in de sollicitatiecommissie plaats te nemen te billijken. Niet valt in te zien, maar dat terzijde, om welke reden [werknemer] heeft gesolliciteerd, hoewel hij wist dat hij niet benoemd zou (kunnen) worden.
4.5.1
[werknemer] klaagt voorts over het feit dat de functie-eisen tijdens de sollicitatieprocedure zijn aangepast, omdat een sollicitante, mevrouw [S], voor een gesprek was uitgenodigd die, net als hij, niet aan de functie-eisen voldeed, en [werknemer] niet voor een sollicitatiegesprek is uitge-nodigd.
4.5.2
Windesheim heeft in dit verband gesteld dat zij de gestelde functie-eisen tijdens de procedure volledig heeft gehandhaafd, dat [S] op korte termijn zou promoveren en daarna voor de vacature in aanmerking zou kunnen komen. [S] is niet benoemd.
4.5.3
Gegeven de toelichting van Windesheim, die niet is weersproken, is de klacht van [werknemer] niet terecht, nog afgezien van de omstandigheid dat het Windesheim als werkgever vrijstaat een sollicitant voor een gesprek al dan niet uit te nodigen. Een gesprek betekent nog geen benoe-ming. Dat geen gesprek met [werknemer] heeft plaatsgevonden is begrijpelijk, nu [werknemer] reeds bij Windesheim werkte, dus bekend was, en vaststond dat hij niet aan de functie-eisen voldeed.
4.6.1
[werknemer] neemt het de benoemde lector [Y] kwalijk, dat hij, kort samengevat, een bijeen-komst met de zogeheten Raad van Advies van het lectoraat, welke bijeenkomst op 15 december 2010 was gepland en door [werknemer] was georganiseerd, heeft uitgesteld.
4.6.2
Windesheim heeft in dit verband aangevoerd, dat [Y] zich vanaf eind november 2010 heeft ingewerkt, [Y] zelf niet bij de bijeenkomst aanwezig kon zijn en hij, als nieuwe lector, met de Raad van Advies zou moeten werken. Ook had [Y] zich nog niet kunnen verdiepen in de visie van [werknemer], die met de Raad op 15 december zou worden besproken.
4.6.3
De kantonrechter is van oordeel dat het uitstellen van de bijeenkomst in het licht van de door Windesheim aangevoerde, niet bestreden feiten en omstandigheden, is te billijken. Gesteld noch gebleken is dat de door [werknemer] door het uitstel verwachte ‘reputatieschade’ en andere schade, zoals het verlaten van de Raad door sommige leden (aldus [werknemer] in zijn brief aan [Y] van 3 december 2010) daadwerkelijk is geleden. Integendeel, Windesheim heeft onweer-sproken gesteld dat zij ‘regelmatige en goede contacten met leden van de Raad van Advies’ heeft.
Ook dit voorval kan niet leiden tot toekenning van een vergoeding.
4.7.1
Vaststaat dat [werknemer] op 26 januari 2011 met de heer [M], lid van het College van Bestuur van Windesheim, een gesprek heeft gevoerd, nadat zijn echtgenote zich bij [M] in een brief van 13 december 2010 had beklaagd over de ontstane situatie, die in de brief onder meer als volgt is beschreven: ‘Keer op keer geconfronteerd met minachting, tegenwerking en het ontnemen van arbeidsvreugde ging [werknemer] toch door met zijn werk en kwamen er mooie resultaten’.
Volgens [werknemer] heeft [M] tijdens dit gesprek toegezegd dat hem een (financiële) vertrek-regeling zal worden aangeboden, welke toezegging vervolgens niet is nagekomen. Eenmaal geconfronteerd met de financiële gevolgen van die regeling, zo schat [werknemer] in, heeft Windesheim haar standpunt gewijzigd en gesteld dat [werknemer] gewoon weer aan het werk kan gaan.
4.7.2
Windesheim heeft, kort gezegd, betwist dat de toezegging is gedaan en bestreden dat zij haar standpunt in de door [werknemer] bedoelde zin heeft gewijzigd.
4.7.3
De kantonrechter overweegt als volgt. Op 18 juli 2011 heeft op verzoek van [werknemer] met name over dit geschilpunt een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. [werknemer] heeft als getuige onder meer verklaard dat [M] hem een vertrekregeling heeft aangeboden. [M] heeft als getuige echter verklaard dat hij op 26 januari 2011 geen vertrekregeling heeft toegezegd. Hij heeft [werknemer] in verband met de ontstane situatie verwezen naar mevrouw [B] van de afde-ling P&O, en [A] over het gesprek met [werknemer] ingelicht. [B] heeft als getuige onder meer verklaard dat [M] kort na 26 januari 2011 op haar desbetreffende vraag heeft geantwoord dat hij [werknemer] geen vertrekregeling had aangeboden. Het getuigenverhoor levert, gegeven deze stand van zaken, geen aanknopingspunten op voor de stelling van [werknemer] dat hem op 26 januari 2011 een vertrekregeling is aangeboden.
Overigens blijkt dat aanbod ook niet uit de email van 3 februari 2011 die [B] naar aanleiding van het gesprek met [werknemer] op 2 februari 2011 aan hem heeft geschreven: ‘[naam] nodigt je volgende week uit voor een oriënterend gesprek om je mogelijkheden binnen en buiten Win-desheim te verkennen’. [naam] heeft je doorverwezen naar mij om de verschillende mogelijkhe-den te verkennen; besluitvorming en definitieve keuzes zijn aan jou cq. [A]/[naam]. Ik stel voor dat ik de berekeningen zoals afgesproken (kantonrechtersformule) laat maken. Het lijkt me goed dat wij volgende week nog een gesprek hebben, om je verschillende mogelijkheden te verkennen zodat je vervolgens in gesprek met [naam]of [A]kan gaan over je verdere stappen.’ [naam] is de aan Windesheim verbonden recruiter. Ook deze email blijkt, dat het om meerdere mogelijkhe-den/keuzes ging en niet uitsluitend om een vertrekregeling op basis van de kantonrechtersfor-mule, laat staan een toegezegde regeling.
- 5.
[werknemer] voelt zich door het gesprek met [Z] eind 2009 en de selectie van de nieuwe lector ‘buitengewoon teleurgesteld, verbitterd en gekrenkt’, aldus zijn email aan [A] van 29 maart 2010. De door [werknemer] gewraakte voorvallen na deze datum hebben deze negatieve gevoe-lens versterkt, waardoor er voor [werknemer] in zijn visie geen weg terug meer is. Dit moge zo zijn, maar voor toekenning van een vergoeding bestaat, zoals uit het vorenstaande blijkt, geen goede grond. De stellingen van [werknemer] zijn deels niet aannemelijk gemaakt en voor zover dat wel het geval is, leggen de besproken voorvallen, gemeten naar objectieve maatstaven, on-voldoende gewicht in de schaal. Van aannemelijk gemaakt slecht werkgeverschap is daarom geen sprake.
- 6.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst ingaande 1 december 2011 ontbinden en [werk-nemer] in de gelegenheid stellen zijn verzoek in te trekken.
De kantonrechter zal [werknemer] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de pro-ceskosten veroordelen.
De beslissing
De kantonrechter:
- 1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2012, tenzij [werknemer] zijn verzoek uiterlijk 30 november 2011 intrekt door middel van een aan de griffier van de sector kanton gerichte brief die de griffier uiterlijk die dag om 12.00 uur moet hebben bereikt;
- 2.
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af;
- 3.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, aan de kant van Windesheim begroot op € 400,00 wegens salaris gemachtigde.
Gegeven door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het bijzijn van de griffier uitgesproken in de openbare terechtzitting van 16 november 2011.