Hoge Raad 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1969, rov. 2.3, NJ 2021/20.
HR, 17-05-2022, nr. 20/03437
ECLI:NL:HR:2022:571
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-05-2022
- Zaaknummer
20/03437
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:571, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑05‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:243
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2020:2923
ECLI:NL:PHR:2022:243, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 22‑03‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:571
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑09‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0099
JIN 2022/112 met annotatie van Oort, C. van
NJ 2022/317 met annotatie van H.D. Wolswijk
Uitspraak 17‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Zware mishandeling door ander tegen hoofd en gezicht te schoppen, art. 302.1 Sr. Bewijsklacht zwaar lichamelijk letsel. Kunnen breuk van oogkas en breuk van kaakholte worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2018:1051 m.b.t. algemene gezichtspunten voor beantwoording van vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is. Hof heeft vastgesteld dat slachtoffer naast ander (hoofd)letsel, breuken van oogkas en kaakholte heeft opgelopen en dat breuk van oogkas doorliep naar voorzijde van schedel, terwijl ook bloeding onder schedel optrad. Slachtoffer is in ziekenhuis onderzocht, genezingsduur werd geschat op ten minste 6 weken en medisch ingrijpen was noodzakelijk. ’s Hofs oordeel dat sprake is van ‘zwaar lichamelijk letsel’ a.b.i. art. 302 Sr geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03437
Datum 17 mei 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 oktober 2020, nummer 22-004725-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Gravenhage, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake was van ‘zwaar lichamelijk letsel’ als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, op 02 november 2016 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van de oogkas (doorlopend naar de voorzijde van de schedel) en een breuk van de kaakholte, heeft toegebracht door die [aangever] meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht te schoppen / trappen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van politie, eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2016357784-1 (pagina’s 3 t/m 7 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier PL1700-2016357784), inhoudende als verklaring van aangever [aangever]:
Ik ben op 2 november 2016 mishandeld door [verdachte]. Hij kwam met de auto achter mij aan. Zijn vriendin was erbij. [verdachte] haalde mij in. We kwamen elkaar op de [a-straat] tegen. Hij stapte uit de auto en sloeg mij in elkaar.
2. Een geschrift, bevattende medische informatie/letselbeschrijving betreffende [aangever] van 28 december 2016 opgemaakt door de arts [betrokkene 1] (pagina 10 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier PL1700-2016357784), inhoudende:
Letselbeschrijving en conclusie
S= vermelde gegevens, O= objectieve bevindingen, E= bijkomende gegevens, P= geschatte genezingsduur
Anamnese en onderzoek:
Datum | SOEP | Omschrijving |
28-12-2016 | S | Informatie ontvangen van neuroloog Albert Schweitzer ziekenhuis over behandeling aldaar op de spoedeisende hulp op 02-11-2016. |
O | Er was een grote bloeduitstorting rondom het rechter oog en op het voorhoofd naar rechts onder. Geen hersenvocht uit de oren. CT-scan van het hoofd toonde een bloeding onder de schedel links aan de voor- en zijkant. Tevens een breuk van de oogkas doorlopend naar de voorzijde van de schedel. Er was ook een breuk van de kaakholte rechts. | |
E | Opname op afdeling neurologie. Betrokkene kon op 04-11-2016 ontslagen worden en kreeg een controle afspraak. Is niet op controle verschenen. | |
P | Tenminste 6 weken. |
3. Het proces-verbaal van bevindingen van politie, eenheid Rotterdam, nummer PL17002016357784-3 (pagina's 43 t/m 45 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier PL1700-2016357784), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 2 november 2016 kregen wij het verzoek te gaan naar de [a-straat] te Dordrecht. Wij zagen ter plaatse de voor ons bekende [aangever] op de grond liggen. Bij het incident op de [a-straat] Boven zag ik vier mensen staan. Ik hoorde deze mensen zeggen dat zij getuigen zijn geweest van de mishandeling. Hierop hebben wij ieder 2 getuigen apart genomen en hun verhaal aangehoord.
Ik hoorde het verhaal aan van een man die op gaf te zijn [betrokkene 3]. Ik hoorde hem zeggen dat hij in zijn auto reed over de [a-straat] Beneden. Toen hij bij het viaduct van de Zwijndrechtse brug reed zag hij aan de linkerzijde op de dijk, [a-straat] Boven, een auto stoppen en dat er 2 personen uit de auto stapten. Ik hoorde [betrokkene 3] zeggen dat deze 2 personen een andere man op een fiets aanvielen. Dat aanvallen bestond uit slaan en schoppen tegen een andere persoon.
Ik hoorde een vrouw die opgaf te zijn [betrokkene 4]. Zij zag dat er een manspersoon werd aangevallen door 2 andere personen welke uit een auto kwamen. Deze auto stond op de [a-straat] Boven. Ik hoorde getuige zeggen dat de 2 personen als beesten op de andere man insloegen en schopten. Ook verklaarde zij dat de man die belaagd werd meerdere malen tegen zijn hoofd geschopt is.”
2.3
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van ‘zwaar lichamelijk letsel’ sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Een veelvoorkomende categorie letsel betreft (bot)fracturen. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Overigens kan relevant medisch ingrijpen ook bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen.De beantwoording van de vraag of letsel als ‘zwaar lichamelijk letsel’ moet worden aangemerkt, is in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel daarover kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Als echter uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie. (Vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.)
2.4
Het hof heeft onder meer vastgesteld dat het slachtoffer ten gevolge van de bewezenverklaarde geweldshandelingen - naast ander (hoofd)letsel - breuken van de oogkas en van de kaakholte heeft opgelopen, waarbij de breuk van de oogkas doorliep naar de voorzijde van de schedel, terwijl ook een bloeding onder de schedel optrad. Verder heeft het hof vastgesteld dat het slachtoffer na de mishandeling in een ziekenhuis is onderzocht, de genezingsduur toen werd geschat op ten minste zes weken, en medisch ingrijpen - te weten een opname gedurende twee dagen op de neurologieafdeling van het ziekenhuis - noodzakelijk was. Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat aan het slachtoffer ‘zwaar lichamelijk letsel’ als bedoeld in artikel 302 Sr is toegebracht, geeft in het licht van wat hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2022.
Conclusie 22‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen zware mishandeling met een gebroken oogkas en gebroken kaakholte tot gevolg. Gegronde klacht dat de bewezenverklaring van zwaar lichamelijk letsel in casu onvoldoende is gemotiveerd. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03437
Zitting 22 maart 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De verdachte is bij arrest van 20 oktober 2020 door het gerechtshof Den Haag wegens primair “medeplegen van zware mishandeling”, veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet behoorlijke verrichting te vervangen door 120 dagen hechtenis.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het door het hof bewezenverklaarde ‘zwaar lichamelijk letsel’ niet kan volgen uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“hij, op 02 november 2016 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van de oogkas (doorlopend naar de voorzijde van de schedel) en een breuk van de kaakholte, heeft toegebracht door die [aangever] meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht te schoppen/trappen”.
2.3.
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van politie, eenheid-Rotterdam, nummer PL1700-2016357784-1 (pagina's 3 t/m 7 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier PL1700-2016357784), inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
Ik ben op 2 november 2016 mishandeld door [verdachte] . Hij kwam met de auto achter mij aan.Zijn vriendin was erbij. [verdachte] haalde mij in. We kwamen elkaar op de [a-straat] tegen. Hij stapte uit de auto en sloeg mij in elkaar.
2. Een geschrift, bevattende medische informatie/letselbeschrijving betreffende [aangever] van 28 december 2016, opgemaakt door de arts [betrokkene 1] (pagina 10 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier PL1700-2016357784), inhoudende:
Letselbeschrijving en conclusie
S= vermelde gegevens, O= objectieve bevindingen, E= bijkomende gegevens, P= geschatte genezingsduur
Anamnese en onderzoek:
Datum SOEP Omschrijving
(cijfer onleesbaar door perforatie)8-12-2016 S Informatie ontvangen van neuroloog [betrokkene 2] ziekenhuis over behandeling aldaar op de spoedeisende hulp op 02-11-2016.
O Er was een grote bloeduitstorting rondom het rechter oog en op het voorhoofd naar rechts onder. Geen hersenvocht uit de oren. CT-scan van het hoofd toonde een bloeding onder de schedel links aan de voor- en zijkant. Tevens een breuk van de oogkas doorlopend naar de voorzijde van de schedel. Er was ook een breuk van de kaakholte rechts.
E Opname op afdeling neurologie. Betrokkene kon op 04-11-2016 ontslagen worden en kreeg een controle afspraak. Is niet op controle verschenen.
P Tenminste 6 weken.
3. Het proces-verbaal van bevindingen van politie, eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2016357784-3 (pagina's 43 t/m 45 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier PL1700-2016357784), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 2 november 2016 kregen wij het verzoek te gaan naar de [a-straat] te Dordrecht. Wij zagen ter plaatse de voor ons bekende [aangever] op de grond liggen.
Bij het incident op de [a-straat] Boven zag ik vier mensen staan. Ik hoorde deze mensen zeggen dat zij getuigen zijn geweest van de mishandeling. Hierop hebben wij ieder 2 getuigen apart genomen en hun verhaal aangehoord.
Ik hoorde het verhaal aan van een man die op gaf te zijn [betrokkene 3] . Ik hoorde hem zeggen dat hij in zijn auto reed over de [a-straat] Beneden. Toen hij bij het viaduct van de [brug] brug reed zag hij aan de linkerzijde op de dijk, [a-straat] Boven, een auto stoppen en dat er 2 personen uit de auto stapten. Ik hoorde [betrokkene 3] zeggen dat deze 2 personen een andere man op een fiets aanvielen. Dat aanvallen bestond uit slaan en schoppen tegen een andere persoon.
Ik hoorde een vrouw die opgaf te zijn [betrokkene 4] . Zij zag dat er een manspersoon werd aangevallen door 2 andere personen welke uit een auto kwamen. Deze auto stond op de [a-straat] Boven.Ik hoorde getuige zeggen dat de 2 personen als beesten op de andere man insloegen en schopten. Ook verklaarde zij dat de man die belaagd werd meerdere malen tegen zijn hoofd geschopt is.
4. Het proces-verbaal van politie, eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2016357784-2 (pagina’s 11 t/m 12 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier PL1700-2016357784), inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik stapte op 2 november 2016 de voordeur van mijn woning aan de [a-straat] uit. Ik had gezien dat de mij bekende (zwerver) man (en u zegt dat hij [aangever] heet) op de [a-straat] fietste. Ik zag een zwarte Ford oprijden, achter de u genoemde [aangever] aan.
5. Het proces-verbaal van politie, eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2016357784-16 (pagina's 13 t/m 21 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier PL1700- 201 6357784), inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Op 2 november 2016 was ik in mijn woning op de [b-straat 1] te Dordrecht. Ik was daar met [verdachte] .Op het moment dat we in de auto, een zwarte Ford Focus, waren gestapt en weg wilde rijden, verscheen [aangever] voor onze auto. Op dat moment gooide [aangever] zijn fiets op de motorkap van de auto van [verdachte] . [aangever] is op een gegeven moment keihard weg gefietst.[verdachte] wilde verhaal gaan halen. [verdachte] is achter [aangever] aangereden. Op de [a-straat] , onder aan de brug kwamen we [aangever] tegen. [verdachte] zette toen zijn auto aan de kant, stapte uit en vroeg aan [aangever] waarom hij dit allemaal deed. Ik ben ook uitgestapt om te kijken wat er aan de hand was. Er ontstond een worsteling. Het was duwen en trekken. Wel werd er geschopt.
6. Het proces-verbaal van bevindingen van politie, eenheid Rotterdam, nummer PL 1700-2016357784-14 (pagina’s 55 t/m 56 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier PL1700-2016357784), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 24 november 2016 kreeg ik verdachte [verdachte] aan de telefoon. Ik hoorde hem zeggen dat [aangever] bij hem aan de deur was geweest en dat hij zich raar gedroeg.[verdachte] wilde hem niet binnen laten. Toen hij [aangever] de deur gewezen had, draaide [aangever] helemaal door. [aangever] begon met zijn fiets tegen de auto van zijn oom te slaan en te schoppen. Hij is achter [aangever] aangereden met de auto tot onder de brug. Zijn vriendin [getuige 2] was daarbij. Toen [aangever] op de grond lag zijn ze weggereden.”
2.4.
Het hof heeft in het bestreden arrest geen specifieke bewijsoverwegingen opgenomen met betrekking tot het zwaar lichamelijk letsel. Wel heeft het hof onder het kopje “Strafmotivering” het volgende overwogen over het letsel van het slachtoffer:
“De verdachte is in zijn auto achter het slachtoffer aangereden, nadat zij kort daarvoor onenigheid met elkaar hadden gehad. Hij heeft samen met iemand anders de confrontatie met het slachtoffer gezocht en daarbij grof fysiek geweld gebruikt, waarbij het slachtoffer, naast een grote bloeduitstorting rondom zijn rechter oog en op het voorhoofd, een gebroken oogkas, met een breuk doorlopend naar de voorzijde van de schedel, en een gebroken kaak heeft opgelopen. Uit de CT-scan van het hoofd bleek ook dat zich een bloeding onder de schedel bevond. Het slachtoffer is na deze enorme uitbarsting van geweld hulpeloos op straat achtergelaten. Door dit geweld is een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft ernstige verwondingen opgelopen, waarvoor hij in het ziekenhuis moest worden behandeld.”
2.5.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in art. 302 lid 1 Sr. Dit artikel luidt:
“1. Hij die aan een ander opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengt, wordt, als schuldig aan zware mishandeling, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.6.
De beantwoording van de vraag wat onder ‘zwaar lichamelijk letsel’ is te verstaan, wordt in beginsel overgelaten aan de rechtspraktijk. Het Wetboek van Strafrecht bevat geen definitie van zwaar lichamelijk letsel, maar art. 82 Sr bevat wel een niet-limitatieve opsomming van gevallen die in elk geval als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Daaronder worden in ieder geval begrepen: “ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw” en “storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft”.
2.7.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 december 20201.het volgende overwogen over de beantwoording van de vraag of buiten de gevallen die genoemd worden in art. 82 Sr sprake kan zijn van zwaar lichamelijk letsel:
“2.3. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Een veelvoorkomende categorie letsel betreft (bot)fracturen. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Overigens kan relevant medisch ingrijpen ook bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen. Indien uit de bewijsvoering niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie. (Vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.)”
2.8.
Verder heeft de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 3 juli 2018 over zwaar lichamelijk letsel2.onder meer het volgende overwogen:
“2.3. In lijn met de wetsgeschiedenis is in de rechtspraak van de Hoge Raad vooropgesteld dat art. 82 Sr de rechter de vrijheid laat om ook buiten de hiervoor onder 2.2 aangeduide gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Gelet op de uiteenlopende vormen waarin lichamelijk letsel zich kan voordoen, kan bezwaarlijk precies worden aangegeven wanneer dat letsel als zwaar lichamelijk letsel geldt. (…).
2.7. Een ander mogelijk gezichtspunt betreft het uitzicht op herstel. Daarbij geldt – ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden – dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, doch ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen. Daarom is bijvoorbeeld de enkele vaststelling dat sprake is van een (al dan niet zware) hersenschudding, niet toereikend voor de kwalificatie "zwaar lichamelijk letsel"; daarvoor zijn nadere vaststellingen noodzakelijk (vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:89).In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.
2.8. De beantwoording van de vraag of letsel als "zwaar lichamelijk letsel" moet worden aangemerkt, is buiten de hiervoor onder 2.2 aangeduide gevallen in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel dienaangaande kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Indien echter uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie.”
2.9.
Uit de bovenstaande overwegingen blijkt dat de feitenrechter, buiten de in de wet genoemde gevallen, de mogelijkheid heeft om een letsel als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren als dat letsel voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bovendien kan het oordeel van de feitenrechter dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel slechts in beperkte mate worden getoetst. De cassatierechter zal slechts ingrijpen als uit de bestreden beslissing onvoldoende blijkt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
2.10.
Het hof heeft in onderhavige zaak vastgesteld dat het slachtoffer ten gevolge van het meermalen met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht schoppen/trappen een breuk in de oogkas (doorlopend naar de voorzijde van de schedel) en een breuk in de kaakholte heeft bekomen. Dergelijke fracturen leveren, in het licht van de hiervoor aangehaalde arresten, niet zonder meer zwaar lichamelijk letsel op. Ter vergelijking kan gewezen worden op Hoge Raad 18 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3454 en Hoge Raad 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1969. In het eerste arrest ging het om een breuk van het rechterjukbeen, een breuk in het bovenbot van de neus en drie afgebroken tanden alsmede een operatie. Cassatie volgde omdat de gebezigde bewijsmiddelen niets inhielden omtrent de aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. In het tweede arrest was sprake van botbreuken in het neusbeen en een botbreuk in een oogkas en een hechting van een wenkbrauw. Ook hier casseerde de Hoge Raad omdat ten aanzien van zowel de botbreuken in het neusbeen als de botbreuk in de oogkas nadere vaststellingen over de noodzaak en de aard van medisch, al dan niet operatief ingrijpen en het uitzicht op herstel ontbraken.
2.11.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen in onderhavige zaak kan niet worden afgeleid dat sprake is geweest van medisch (operatief of anderszins) ingrijpen. Uit de bewijsmiddelen volgt evenmin dat het slachtoffer restschade heeft. De geschatte genezingsduur van “tenminste zes weken” zegt onvoldoende over de mogelijkheid en de mate van (volledig) herstel.3.Verder blijkt uit de bewijsmiddelen niet wat de werkelijke herstelperiode is geweest en in hoeverre tijdens die periode sprake is geweest van pijn en/of fysieke beperkingen.
Al met al is het oordeel van het hof dat zwaar lichamelijk letsel is toegebracht ontoereikend gemotiveerd en de bewezenverklaring daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.12.
Het middel slaagt.
3. Conclusie
3.1.
Het middel slaagt.
3.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Gravenhage, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2022
Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, NJ 2020/200, m.nt. H.D. Wolswijk.
Uit de de feitenrechtspraak kan worden opgemaakt dat zwaar lichamelijk letsel niet zonder meer wordt aangenomen bij botbreuken waarvoor medisch ingrijpen al dan niet noodzakelijk is geweest en waarbij de (geschatte) herstelperiode (om en nabij) zes weken is geweest. Zie bijvoorbeeld rechtbank Haarlem 26 september 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BY0799, rechtbank Midden-Nederland 2 april 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ6781, rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 januari 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:185, rechtbank Rotterdam 10 december 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:11499 en gerechtshof Den Bosch 16 juli 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2459.
Beroepschrift 20‑09‑2021
CASSATIESCHRIFTUUR
Griffienummer: S 20/03437
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen:
[requirant],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum]1980,
requirant van cassatie (hierna te noemen: requirant),
voor deze aangelegenheid woonplaats kiezende te (6224 AH) Maastricht aan de Meerssenerweg 273A ten kantore van zijn raadsman, mr. H.M.W. Daamen, advocaat, die door hem bepaaldelijk is gemachtigd deze cassatieschriftuur te ondertekenen en in te dienen;
dat requirant ter zake een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Den Haag, uitgesproken op 20 oktober 2020 onder parketnummer 22-004725-18, het navolgende middel van cassatie voordraagt:
Middel 1 bewijs zwaar lichamelijk letsel
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften;
in het bijzonder zijn de artikelen 350 en 359 juncto 415 Wetboek van Strafvordering geschonden, doordat het bewezenverklaarde, in het bijzonder dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel, niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
Toelichting op het middel
1.1
In het bestreden arrest is ten laste van requirant bewezenverklaard dat:
‘hij, op 2 november 2016 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van de oogkas (doorlopend naar de voorzijde van de schedel) en een breuk van de kaakholte, heeft toegebracht door die [aangever] meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht te schoppen trappen.’ 1.
1.2
Het hof heeft geen nadere overwegingen gewijd aan de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
1.3
Bewijsmiddel 2 is het enige bewijsmiddel waarin het letsel aan de orde komt:
‘Letselbeschrijving en conclusie
S= vermelde gegevens, 0= objectieve bevindingen, E= bijkomende gegevens, P= geschatte genezingsduur
Anamnese en onderzoek:
Datum SOEP Omschrijving
[cijfer onleesbaar door perforatie]8-12-2016 S Informatie ontvangen van neuroloog [betrokkene 2] ziekenhuis over behandeling aldaar op de spoedeisende hulp op 02-11-2016.
O Er was een grote bloeduitstorting rondom het rechter oog en op hét voorhoofd naar rechts onder. Geen hersenvocht uit de oren CT-scan van het hoofd toonde een bloeding onder de schedel links aan de voor- en zijkant. Tevens een breuk van de oogkas doorlopend naar de voorzijde van de schedel. Er was ook een breuk van de kaakholte rechts.
E Opname op afdeling neurologie. Betrokkene kon op 04-11-2016 ontslagen worden en kreeg een controle afspraak. Is niet op controle verschenen.
P Tenminste 6 weken.’
1.4
Het, uitsluitend op dit bewijsmiddel gebaseerde, oordeel van het hof dat zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, is niet toereikend gemotiveerd, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
1.5
Van de in bewijsmiddel 2 benoemde letsels zouden — blijkens de bewezenverklaring — de breuk van de oogkas (doorlopend naar de voorzijde van de schedel) en de breuk van de kaakholte het zwaar lichamelijk letsel opleveren.
1.6
Deze letsels leveren niet zonder meer één van de gevallen benoemd in art. 82 Sr op. Aldus zijn van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (ECLI:NL:HR:2018:1051, alinea 2.4).
1.7
Ten aanzien van de aard van het letsel (twee fracturen) is van belang dat een fractuur niet zonder meer zwaar lichamelijk letsel oplevert (ECLI:NL:HR:2018:1051, alinea 2.6). Nadere vaststellingen dienaangaande ontbreken echter. Hoe groot / ernstig waren de fracturen, in hoeverre hebben deze het leven van de aangever nadelig beïnvloed?
1.8
Voorts ontbreken nadere vaststellingen omtrent de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen. Is aangever in het ziekenhuis niet alleen onderzocht en gemonitord, maar ook behandeld en, zo ja, welke behandeling(en) betrof het? Was operatief ingrijpen vereist?
1.9
Het bewijsmiddel behelst omtrent het uitzicht op herstel niet meer dan een prognose van ‘Tenminste 6 weken’. Daarmee is niets gezegd over de mogelijkheid en mate van herstel. Het betreft bovendien een prognose van de dag van het incident, terwijl de letselbeschrijving 2 maanden later is opgemaakt en er geen informatie is opgenomen van de situatie op dat moment. Wel houdt bewijsmiddel 2 als 's hofs vaststelling in dat aangever niet op de controle is verschenen, kennelijk waren de klachten op dat moment voldoende afgenomen om het letsel nog door een arts te laten beoordelen. In dit verband is ook een blik over de papieren muur relevant. Immers, op 4 november 2016, twee dagen na het incident en op de dag dat hij blijkens bewijsmiddel 2 uit het ziekenhuis is ontslagen, is aangever zelfstandig op het politiebureau verschenen. Op de vraag hoe hij zich nu voelde, antwoordde aangever niet meer dan ‘Ik heb een beetje pijn aan mijn hoofd’.2. Aan het slot van de aangifte vermeldt hij wel dat hij nog medicijnen gebruikt, maar hij weet niet welke.3. Dat die medicatie in relatie zou staan tot het letsel dat bij de bewezenverklaarde mishandeling is ontstaan, blijkt in elk geval niet.
Reden waarom het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
Maastricht, 20 september 2021
mr. H.M.W. Daamen