Rb. Midden-Nederland, 02-04-2013, nr. 16-656640-12, nr. 16-610047-10 (tul) [P]
ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ6781
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
02-04-2013
- Zaaknummer
16-656640-12
16-610047-10 (tul) [P]
- LJN
BZ6781
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ6781, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 02‑04‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NJFS 2013/153
Uitspraak 02‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Veroordeling mishandeling; vrijspraak (poging) zware mishandeling. Enkele kaakfractuur is geen zwaar lichamelijk letsel, gelet op volledige genezing binnen zes weken. Dat het slachtoffer blijvend een metalen plaatje in zijn kaak zal houden, doet aan die volledige genezing niet af. Niet is gebleken of en op welke wijze het slachtoffer daarvan daadwerkelijk (blijvende) beperkingen ondervindt.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummers: 16-656640-12, 16-610047-10 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige strafkamer van 2 april 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1987] te [geboorteplaats]
wonende [adres], [woonplaats]
raadsman mr. K. Kasem, advocaat te Amsterdam
1. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 maart 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 29 december 2012 te Utrecht (primair) [slachtoffer] opzettelijk zwaar heeft mishandeld, door hem met gebalde vuist met kracht tegen de linkerkaak te slaan, dan wel (subsidiair) dat hij op die wijze heeft gepoogd [slachtoffer] opzettelijk zwaar te mishandelen, dan wel (meer subsidiair) dat hij hem opzettelijk heeft mishandeld.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Hij baseert zich hierbij op de verklaring van aangever [slachtoffer] en op de getuigenverklaringen van [getuige 2], [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4].
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, nu het letsel niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, dan wel nu verdachte geen opzet had op het toebrengen van dergelijk letsel.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, nu de verwondingen van het slachtoffer - een kaakfractuur - naar het oordeel van de rechtbank niet zijn aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Hiervoor is redengevend dat niet elk letsel van enige ernst of omvang zwaar lichamelijk letsel in juridische zin oplevert. De wetgever heeft in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) namelijk alleen de zwaarste categorie verwondingen op het oog gehad. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt, gelet op artikel 82 Sr, onder meer begrepen ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat of voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden. Aanwijzingen die duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel in deze zin zijn de aard en de ernst van het toegebrachte letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. In het onderhavige geval blijkt uit de medische verklaringen dat de kaakfractuur binnen zes weken geheel is genezen. Dat het slachtoffer blijvend een metalen plaatje in zijn kaak zal houden, doet aan die volledige genezing niet af. Niet is namelijk gebleken of en op welke wijze het slachtoffer daarvan daadwerkelijk (blijvende) beperkingen ondervindt. Hoewel de rechtbank hiermee niets wil afdoen aan de pijn en het ongemak dat het slachtoffer als gevolg van het letsel heeft ondervonden, kan dit letsel niet als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet worden aangemerkt. Van bijzondere bijkomende omstandigheden die zouden moeten leiden tot de conclusie dat de verwondingen wel dienen te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel is de rechtbank niet gebleken.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
4.3.2
Vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, nu niet is gebleken dat verdachte opzet had op het (pogen tot) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Zij overweegt hiertoe dat verdachte het slachtoffer eenmaal met de vuist in het gezicht heeft geslagen. Bij een dergelijke gedraging is, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm ervan, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel als gevolg van die gedraging. Dat verdachte het voornemen had om na deze enkele vuistslag nadere gewelddadige handelingen jegens het slachtoffer te verrichten, die tezamen tot zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen leiden, is evenmin gebleken.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte tevens vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.
4.3.3
Het bewijs ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank overweegt over het meer subsidiair ten laste gelegde feit het volgende .
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 29 december 2012 in Utrecht was met twee vrienden. Omstreeks 01.30 uur werden zij aangesproken door een groepje van vier personen. Een jongen uit dat groepje sloeg hem met zijn rechterhand met gebalde vuist op zijn linkerkaak. Op het moment dat aangever de klap kreeg, voelde hij direct pijn in zijn kaak. Hij moest zijn kaak vasthouden en de pijn werd steeds heviger.
Bij [slachtoffer] werd een gebroken onderkaak vastgesteld.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 29 december 2012 samen met [getuige 2] en [slachtoffer] in Utrecht was.. Op de Lange Janstraat kwamen zij in gesprek met een groepje van vier personen. Een man uit dat groepje gaf vanuit het niets met opzet en met kracht een vuistslag met zijn rechtervuist tegen de onderkant van de kaak van [slachtoffer].
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij en (onder meer) [slachtoffer] en [naam] op 28 december 2012 ’s avonds naar Utrecht zijn gegaan. Hij zag dat een jongen naar [slachtoffer] toeliep en hem sloeg. Hij zag dat de jongen [slachtoffer] raakte op zijn kaak. De jongen gaf [slachtoffer] één klap.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 28 op 29 december 2012 in Utrecht was met zijn vriendin en twee vrienden en dat hij op de Lange Jansstraat een jongen uit een groepje van drie dat hen aansprak een klap heeft gegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Meer subsidiair
op 29 december 2012 te Utrecht, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer] met gebalde vuist met kracht tegen de linkerkaak heeft geslagen, tengevolge waarvan deze [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: mishandeling.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden dat verdachte onder reclasseringstoezicht wordt gesteld en zo nodig meewerkt aan behandeling of trainingen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met eventueel daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [slachtoffer] met kracht een vuistslag in diens gezicht gegeven. Bij het slachtoffer is als gevolg hiervan een kaakfractuur ontstaan, waarvoor hij geopereerd diende te worden en ten gevolge waarvan hij blijvend een metalen plaatje in zijn kaak zal moeten behouden. Dat deze verwondingen niet zijn aan te merken als zwaar lichamelijk letsel neemt niet weg dat verdachte, gelet op dit letsel en het feit dat hij één vuistslag heeft gegeven, zeer hard moet hebben geslagen. Hiervoor was geen enkele aanleiding en de rechtbank acht dit een ernstig feit, dat zij verdachte aanrekent.
De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij door zijn handelen tijdens een zaterdagavond in het centrum van Utrecht behalve het slachtoffer ook omstanders heeft geconfronteerd met een geweldsdelict, wat bijdraagt aan een gevoel van onveiligheid en onrust in de samenleving in het algemeen en bij de getuigen hiervan in het bijzonder. Dit weegt de rechtbank in strafverhogende zin mee.
De rechtbank heeft wat betreft de persoon van verdachte kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 februari 2013, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld voor mishandeling en dat ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde voor hem een proeftijd gold van een voorwaardelijke veroordeling, eveneens wegens mishandeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw een dergelijk strafbaar feit te plegen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij kennelijk steeds niet in staat blijkt zijn emoties onder controle te houden. Dat sprake is van recidivegedrag weegt de rechtbank eveneens in strafverhogende zin mee.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, ten aanzien van onder andere zijn woon- en werkmogelijkheden. Zij acht het van belang dat deze ontwikkelingen niet doorkruist worden door detentie. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het ter terechtzitting uiteengezette advies van Reclassering Nederland om verdachte opnieuw te verplichten tot onderzoek naar behandelmogelijkheden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 43 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals daarover door de reclassering ter terechtzitting is geadviseerd. De rechtbank is verder van oordeel dat naast deze grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf een werkstraf van 30 uur passend en geboden is.
7. De vorderingen tot tenuitvoerlegging
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 30 uur die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 25 juni 2010 ten uitvoer wordt gelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering geen verweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft
gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde van de
voorwaardelijke veroordeling heeft overtreden. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen.
8. 8 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.014,72, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit een gedeelte van € 514,72 aan materiële schade en een gedeelte van € 1.500,- aan immateriële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de vordering ten aanzien van de materiële schade voldoende is onderbouwd en dat deze dient te worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is hij van oordeel dat deze, gelet op vergelijkbare gevallen, dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1000,-. Verder dient te wettelijke rente te worden vergoed en dient te schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de toewijzing van de vordering voor wat betreft de immateriële schade dient te worden beperkt tot € 500,-, gelet op vergelijkbare gevallen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade stelt de rechtbank op basis van het verhandelde ter terechtzitting vast dat de schade als gevolg van het verlies van het eigen risico van de zorgverzekering van het slachtoffer in 2013 een verwachte toekomstige schade betreft, die thans nog niet is geleden. Ondanks het feit dat deze schade nog niet is geleden, acht de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat het slachtoffer het eigen risicobedrag van € 350,00 uiteindelijk kwijt zal zijn als een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Hiervoor is redengevend dat uit het schadeformulier blijkt dat het slachtoffer in 2013 al drie maal op controle is geweest bij het ziekenhuis, met alle kosten van dien. De rechtbank is van oordeel dat de overige gevorderde materiële schade (€ 164,72) ook een rechtstreeks gevolg is van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de vordering van € 514,72 daarom toewijzen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de gevorderde immateriële schade, gelet op het bewezen verklaarde feit en de aard daarvan, toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.000,-. Zij zal de vordering ook in zoverre toewijzen, en zal de vordering voor wat betreft het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal, voor zover de vordering wordt toegewezen, bepalen dat het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop de respectievelijke schadeposten zijn geleden. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
9. De wettelijke voorschriften
10
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
- -
spreekt verdachte vrij van het subsidiair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het meer subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert: mishandeling;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 43 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- -
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- -
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- -
omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- -
omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- -
omdat verdachte tijdens de proeftijd (een van) de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- -
stelt als bijzondere voorwaarden:
- -
dat verdachte zich binnen 5 dagen na onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet hij zich gedurende een door Reclassering Nederland te bepalen periode blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland dat noodzakelijk acht;
- -
dat verdachte meewerkt aan onderzoek naar behandelmogelijkheden en/of aan een behandeling bij forensische polikliniek De Waag of bij een soortgelijke ambulante forensische instelling, zulks ter beoordeling van Reclassering Nederland, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- -
draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- -
veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 30 uur;
- -
beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 dagen;
Voorlopige hechtenis
heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- -
gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 25 juni 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16-610047-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf voor de duur van 30 uur;
- -
beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 dagen;
Benadeelde partij
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.514,72, waarvan € 514,72 ter zake van materiële schade en € 1.000,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag dat de respectievelijke schadeposten zijn geleden tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij geldt dat de een schadebedrag van € 1.053,60 is geleden op 29 december 2012, € 34,16 op 4 januari 2013, € 34,16 op 11 januari 2013, € 42,80 op 29 januari 2013 en € 350,00 op het moment dat het eigen risico wordt voldaan;
- -
veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 1.514,72 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag dat de respectievelijke schadeposten zijn geleden tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. C.A.M. van Straalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. de Meulder, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 april 2013.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair:
hij op of omstreeks 29 december 2012 te Utrecht, aan een persoon (te weten [slachtoffer]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met gebalde vuist met kracht tegen de linker kaak, althans in het gezicht, van die [slachtoffer] te slaan;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 29 december 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [slachtoffer]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak), toe te brengen, met dat opzet met gebalde vuist met kracht tegen de linker kaak, althans in het gezicht, van die [slachtoffer] heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 december 2012 te Utrecht, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) met gebalde vuist met kracht tegen de linker kaak, althans in het gezicht, heeft geslagen, tengevolge waarvan deze [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.