HR 26 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8877; HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552 m.nt. Buruma; HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5982.
HR, 22-04-2014, nr. 13/00498
ECLI:NL:HR:2014:974
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2014
- Zaaknummer
13/00498
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:974, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑04‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:323, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:323, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑03‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:974, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑06‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/260 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0209
Uitspraak 22‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Wanneer de b.p. gebruik maakt van de haar in art. 334.3 Sv gegeven bevoegdheid tot toelichting van haar vordering, treedt zij niet op als getuige. De in dat verband afgelegde verklaring kan daarom door de rechter niet worden gebruikt voor het bewijs.
Partij(en)
22 april 2014
Strafkamer
nr. 13/00498
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 januari 2013, nummer 22/005125-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over het als feit 1 tenlastegelegde, de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte de door de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting op haar vordering tot het bewijs heeft gebezigd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 30 juli 2011 te Rotterdam aan een persoon genaamd [verbalisant 1], politieambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een gebroken rechter wijsvinger en verwondingen aan de rechter wijsvinger, heeft toegebracht, door opzettelijk met kracht in die wijsvinger te bijten."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"2. Een geschrift, zijnde een Medische Informatie/ Letselbeschrijving d.d. 2 augustus 2011 van Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond, opgemaakt en ondertekend door L.C. Los, forensisch arts. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Medische Informatie/Letselbeschrijving
[verbalisant 1], geboren op [geboortedatum] 1981
Letselbeschrijving en conclusie
Objectieve bevindingen:
Bijtwondjes aan de vingers; bijtwond aan de wijsvinger bij de nagel met bloeduitstorting onder de nagel en aan de middelvinger rechts met aan de binnenzijde een wond van 2 mm. Op aanvullend röntgenonderzoek werd een breuk aan de wijsvinger gezien.
Genezingsduur:
± 6 weken.
3. Een geschrift, zijnde een Medische Informatie/ Letselbeschrijving d.d. 5 september 2011 van Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond, opgemaakt en ondertekend door M.M. Mulders, forensisch arts. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Medische Informatie/Letselbeschrijving
[verbalisant 1], geboren op [geboortedatum] 1981
Objectieve bevindingen:
Er was sprake van enige bewegingsbeperking van de wijsvinger rechts. Tevens een doof gevoel in de topjes van wijs- en middelvinger rechts.
Genezingsduur:
De gevoelsstoornis zal waarschijnlijk binnen 3-6 maanden herstellen."
2.2.3.
Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof voorts nog het volgende overwogen:
"Met betrekking tot de vraag of het zwaar lichamelijk letsel, zoals onder 1 primair is ten laste gelegd, bewezen kan worden verklaard gaat het hof op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van het navolgende.
[verbalisant 1] is door de verdachte in de rechter wijs- en middelvinger gebeten, zodanig dat hij daardoor bijtwonden aan deze vingers heeft opgelopen en zijn rechterwijsvinger is gebroken.
Ter toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding heeft [verbalisant 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2012 onder meer verklaard dat hij door de bijtwonden en de vingerbreuk zes weken uit de roulatie is geweest, alsmede dat hij tot op heden nog steeds geen gevoel in het topje van zijn rechterwijsvinger heeft en dat dit ook niet meer zal terugkeren.
Het hof merkt op grond van het bovenstaande het letsel aan als zwaar lichamelijk letsel."
2.3.
Wanneer de benadeelde partij gebruik maakt van de haar in art. 334, derde lid, Sv gegeven bevoegdheid tot toelichting van haar vordering, treedt zij niet op als getuige. De door haar in dat verband - niet als getuige en evenmin onder ede - afgelegde verklaring kan daarom door de rechter niet worden gebruikt voor het bewijs van het aan de verdachte tenlastegelegde.
2.4.
Het middel klaagt terecht dat het Hof dit heeft miskend.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging (de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel daaronder begrepen), alsmede de beslissing op de vordering van de benadeelde partij;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014.
Conclusie 04‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Wanneer de b.p. gebruik maakt van de haar in art. 334.3 Sv gegeven bevoegdheid tot toelichting van haar vordering, treedt zij niet op als getuige. De in dat verband afgelegde verklaring kan daarom door de rechter niet worden gebruikt voor het bewijs.
Nr. 13/00498
Mr. Machielse
Zitting 4 maart 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof 's-Gravenhage heeft verdachte op 25 januari 2013 voor 1 primair en 2: De eendaadse samenloop van zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en wederspannigheid, en 3: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en tot een werkstraf van 120 uur. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest bepaald.
2. Mr. J.L.A.M le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel keert zich tegen de veroordeling voor de zware mishandeling van feit 1 primair, omdat het bewijs van het opzet en van het zwaar lichamelijk letsel niet aan de bewijsmiddelen kan worden ontleend.
3.2. Als feit 1 primair heeft het hof bewezenverklaard dat:
"hij op 30 juli 2011 te Rotterdam aan een persoon genaamd [verbalisant 1], politieambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel een gebroken rechter wijsvinger en verwondingen aan de rechter wijsvinger, heeft toegebracht, door opzettelijk met kracht in die wijsvinger te bijten".
3.3. Het hof heeft het bewijs van het tenlastegelegde doen berusten op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 31 juli 2011 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17DO 2011226844-5. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 30 juli 2011 afgelegde verklaring van [verbalisant 1]:
Op 30 juli 2011 was ik belast met de dienst Mobiele Eenheid op het zomercarnaval te Rotterdam. Ik zag dat een man, die ik verder dader zal noemen, agressief werd richting mijn collega's en ik sprak de dader aan. Ik zei tegen hem dat hij zich beter wat rustiger kon houden. De dader werd alleen nog maar agressiever naar mij en naar mijn collega's toe. Ik zag dat mijn collega's de dader beetpakten en naar het dienstmotorvoertuig begeleidden. Op het moment dat hij bij het dienstmotorvoertuig stond, zag ik dat de dader zich ging verzetten. Ik ben mijn collega's toen gaan assisteren met de aanhouding om de dader onder controle te krijgen. Ik zag dat de dader in de tegengestelde richting ging als waar de collega's hem wilden brengen. Ik besloot om achter de dader te gaan staan ten einde hem met een controlegreep bij zijn gezicht te pakken. Terwijl ik met mijn rechterhand richting de neus van de dader wilde gaan, zag ik dat hij met zijn hoofd omhoog keek en hapte naar mijn hand. Ik voelde direct een hele felle pijnscheut door mijn rechtervingers. Ik voelde dat de dader mijn rechtermiddelvinger en mijn rechterwijsvinger tussen zijn gebit had geklemd en hard doorbeet. Ik riep hard: "los". Ik denk dat ik minstens tien keer heb geroepen dat de collega's los moesten laten en dit riep ik ook direct naar de dader. Ik zag dat de collega's de dader los lieten. Ik voelde dat de kaak van de dader nog meer kracht zette, terwijl mijn vingers nog tussen zijn tanden zaten. Ik voelde dat de pijn steeds heviger werd en ik merkte dat ik geen gevoel meer had in deze vingers. Ik zag dat de collega's de kracht van de beet konden verminderen door de kaak van de dader in te drukken. Uiteindelijk heeft een van mijn collega's mijn pols gepakt en voelde ik dat mijn vingers uit de mond van de dader werden getrokken. Ik voelde mijn vingertoppen niet meer en ik zag dat de vingertoppen van mijn rechter middelvinger en wijsvinger op sommige stukken open lagen en ik zag dat mijn vingers hevig bloedden. Ik ben in het Erasmus Medisch Centrum geholpen aan mijn verwondingen. Mijn rechterwijsvinger was gebroken. Alles bij elkaar heeft het minimaal 45 seconden geduurd voordat mijn vingers uit de beet van de dader werden getrokken. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Een geschrift, zijnde een Medische Informatie/ Letselbeschrijving d.d. 2 augustus 2011 van Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond, opgemaakt en ondertekend door L.C. Los, forensisch arts. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Medische Informatie/Letselbeschrijving
[verbalisant 1], geboren op [geboortedatum] 1981
Letselbeschrijving en conclusie
Objectieve bevindingen:
Bijtwondjes aan de vingers; bijtwond aan de wijsvinger bij de nagel met bloeduitstorting onder de nagel en aan de middelvinger rechts met aan de binnenzijde een wond van 2 mm. Op aanvullend röntgenonderzoek werd een breuk aan de wijsvinger gezien.
Genezingsduur:
± 6 weken.
3. Een geschrift, zijnde een Medische Informatie/ Letselbeschrijving d.d. 5 september 2011 van Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond, opgemaakt en ondertekend door M.M. Mulders, forensisch arts. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Medische Informatie/Letselbeschrijving
[verbalisant 1], geboren op [geboortedatum] 1981
Objectieve bevindingen:
Er was sprake van enige bewegingsbeperking van de wijsvinger rechts. Tevens een doof gevoel in de topjes van wijs- en middelvinger rechts.
Genezingsduur: De gevoelsstoornis zal waarschijnlijk binnen 3-6 maanden herstellen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 juli 2011 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PLI 710 2011226844-7. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 30 juli 2011 waren wij werkzaam als leden van de Mobiele Eenheid op het zomercarnaval te Rotterdam.
Wij hoorden dat [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1968, tegen ons, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], riep: "kankerlijers". Doordat [verdachte] dit op luide toon riep, waren vele mensen getuigen van de belediging die hij naar ons riep. Hierdoor voelden wij ons in onze eer en goede naam aangetast.
Hierop hielden wij [verdachte] aan ter zake van belediging. Wij pakten beiden een arm van [verdachte] en trachtten hem te boeien. Wij zagen en voelden dat [verdachte] zich hevig verzette en voelde dat hij zich trachtte te bewegen in de tegengestelde richting als waarin wij hem wilden brengen. Wij zagen dat collega [verbalisant 1] ons assisteerde bij de aanhouding van [verdachte] en zagen dat hij het hoofd van [verdachte] beetpakte teneinde hem onder controle te brengen.
Wij hoorden [verbalisant 1] meerdere malen luidkeels roepen: "Los, laat los". Wij zagen dat [verdachte] in de vingers van [verbalisant 1] beet. Vervolgens gaven wij [verdachte] klappen teneinde hem te bewegen collega [verbalisant 1] los te laten. Wij zagen dat het enige tijd duurde voordat [verdachte] uiteindelijk losliet.
5. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2012 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Op 30 juli 2011 ben ik naar het zomercarnaval te Rotterdam geweest en ben ik, nadat aan mij een bekeuring was uitgeschreven voor wildplassen, bij de politieagenten verhaal gaan halen omdat ik het daar niet mee eens was. Vervolgens is het tussen mij en de politieagenten geëscaleerd en werd er over en weer geduwd en getrokken. Tijdens het duw- en trekwerk hoorde ik iets in de trant van: "au, au " en bleek dat ik iets in mijn mond had."
3.4. De advocaat van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het bewijs voor het opzet op zwaar lichamelijk letsel ontbreekt en dat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen niet als zwaar lichamelijk letsel is te kwalificeren. De pleitnota verwijst naar rechtspraak waarin is beslist dat een fractuur van een duim, van een kaak en van twee vingers niet zomaar als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Het hof heeft in zijn arrest op deze verweren aldus gereageerd:
"Zwaar lichamelijk letsel
Met betrekking tot de vraag of het zwaar lichamelijk letsel, zoals onder 1 primair is ten laste gelegd, bewezen kan worden verklaard gaat het hof op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van het navolgende.
[verbalisant 1] is door de verdachte in de rechter wijs- en middelvinger gebeten, zodanig dat hij daardoor bijtwonden aan deze vingers heeft opgelopen en zijn rechterwijsvinger is gebroken.
Ter toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding heeft [verbalisant 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2012 onder meer verklaard dat hij door de bijtwonden en de vingerbreuk zes weken uit de roulatie is geweest, alsmede dat hij tot op heden nog steeds geen gevoel in het topje van zijn rechterwijsvinger heeft en dat dit ook niet meer zal terugkeren.
Het hof merkt op grond van het bovenstaande het letsel aan als zwaar lichamelijk letsel.
Aanwezigheid van opzet
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
De raadsman heeft bepleit dat het opzet van de verdachte niet was gericht op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, aangezien verdachte niet wist dat er vingers in zijn mond zaten, noch zich daarvan bewust was en zonder gelegenheid te hebben gehad erover te denken in een reflex heeft gereageerd.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat de verdachte tijdens het verzet tegen zijn aanhouding de verbalisant [verbalisant 1] in twee vingers heeft gebeten.
Verdachte hapte naar de hand, hield de vingers tussen zijn gebit geklemd en beet hard door. Tegen verdachte is geroepen los te laten, maar hij liet niet los. Gelet op de aard van deze gedraging van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze gedraging is verricht, is het hof van oordeel dat er sprake is van een naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk te achten kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar het oordeel van het hof dient de gedraging van de verdachte voorts naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zo zeer gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat de verdachte door zo te handelen de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn bewezen verklaarde gedraging zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en is het opzet van de verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
Dat de verdachte zich niet bewust was dat de vingers in zijn mond zaten, zoals hij stelt, acht het hof niet aannemelijk en ongeloofwaardig."
3.5. De steller van het middel haalt rechtspraak aan waaruit is af te leiden dat aan de bewezenverklaring van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bepaaldelijk eisen worden gesteld. Dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel moet kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. Dat is, aldus de schriftuur, in de onderhavige zaak niet mogelijk. Het hof heeft zich wel beroepen op een verklaring die het slachtoffer ter terechtzitting heeft afgelegd, maar zo een verklaring kan niet dienen ter ondersteuning van de bewezenverklaring. Voorts voert de steller van het middel aan dat noch naar algemene ervaringsregels, noch naar uiterlijke verschijningsvorm het enkele bijten in de vingers van een ander tot het aannemen van de voorwaardelijk opzet kan leiden.
3.6. Om met het laatste te beginnen: het hof heeft de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat hij de vingers van één der verbalisanten in zijn mond had als ongeloofwaardig terzijde gesteld. Volgens het hof heeft verdachte dus wel degelijk beseft dat hij op de vingers van het slachtoffer beet. Uit de gebezigde bewijsmiddelen is voorts op te maken dat verdachte met grote kracht en gedurende enige tijd heeft gebeten. De kans dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, heeft het hof naar ervaringsregels aanmerkelijk geoordeeld en de gedraging van verdachte was volgens het hof zozeer gericht op het teweegbrengen van het gevolg dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Deze overwegingen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.1.Het oordeel van het hof berust op vaststellingen en waarderingen van feitelijke aard die in cassatie niet verder dan op begrijpelijkheid kunnen worden getoetst. Dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een kopstoot met kracht is gegeven en kennelijk zo hard was dat het slachtoffer als gevolg daarvan achterover is gevallen onvoldoende grond is voor het oordeel dat de verdachte heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel,2.wil nog niet zeggen dat er dus ook geen voorwaardelijk opzet is op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel als men een ander met grote kracht gedurende minimaal 45 seconden in de vingers bijt. In zoverre faalt het middel.
3.7. Is het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen zwaar lichamelijk letsel? Het hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer als gevolg van het bijten door verdachte wonden heeft opgelopen aan zijn rechter wijs- en middelvinger, dat zijn rechter wijsvinger is gebroken, dat hij hierdoor zes weken uit de roulatie is geweest, dat hij geen gevoel meer heeft in het topje van zijn rechter wijsvinger en dat dit gevoel ook niet meer zal terugkeren.
Artikel 82 Sr bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Dit brengt mee dat de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, in belangrijke mate is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en dat zijn oordeel dienaangaande in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Zo zal de cassatierechter kunnen ingrijpen indien uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.3.
Gelet op hetgeen het hof heeft vastgesteld over de aard van het letsel, de gevolgen die het letsel heeft gehad voor het beroepsmatig functioneren van het slachtoffer en de blijvende gevolgen ervan in de vorm van het ontbreken van de tastzin in de rechter wijsvinger, naar algemene ervaringsregels voor de tastzin een zeer belangrijk lichaamsdeel, is het oordeel van het hof dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel naar mijn mening niet onbegrijpelijk.
3.8. Maar de vraag is of het hof het bestaan van het zwaar lichamelijk letsel op correcte wijze heeft vastgesteld. De steller van het middel wijst er op dat het hof in de overwegingen over het zwaar lichamelijk letsel heeft verwezen naar de slachtofferverklaring van de gedupeerde. Maar deze verklaring kan niet bijdragen tot het bewijs omdat het geen bewijsmiddel in de zin van artikel 339 Sv is.
Het hof heeft inderdaad het onherroepelijk verlies van de tastzin in de rechter wijsvinger enkel ontleend aan de toelichting die de gedupeerde op zijn vordering tot schadevergoeding ter terechtzitting in hoger beroep heeft gegeven. Anders dan de steller van het middel meent gaat het niet om een slachtofferverklaring in de zin van artikel 302 Sv, maar om een toelichting op de vordering van de benadeelde partij. Het slachtoffer dat een toelichting geeft bij de ingediende vordering treedt niet op als getuige en de verklaring die het slachtoffer daaromtrent afgelegd kan door de rechter niet worden gebruikt voor het bewijs van het ten laste gelegde.4.Het verlies van de tastzin in de rechter wijsvinger heeft het hof redengevend geacht voor de bewezenverklaring van het zwaar lichamelijk letsel. Dit gegeven is niet verantwoord in de gebezigde bewijsmiddelen. Een dergelijke redengevend feit moet met voldoende mate van nauwkeurigheid worden aangeduid. Tevens moet de rechter dan het wettige bewijsmiddel aangeven waaraan dat feit is ontleend.5.Het hof heeft wel de bron van het gegeven aangeduid, maar die bron is geen wettig bewijsmiddel. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
4. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over het als feit 1 ten laste gelegde, de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑03‑2014
HR 22 maart 2011, ECL:NL:HR:2011:BP2715; HR 22 november 2011, ECL:NL:HR:2011:BT6368.
HR 16 mei 2000, NJ 2000, 510; HR 12 december 2000, NJ 2001, 99; HR 15 oktober 2002, ECL:NL:HR:2002:AE5618; HR 14 februari 2006:ECLI:NL:HR:2006:AU8055.
HR 11 oktober 2011, NJ 2011, 558 m.nt. Reijntjes; zie ook HR 6 maart 2012, NJ 2012, 367 m.nt. Cleiren, rov. 3.8.2.
HR 5 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0662; HR 23 oktober 2007, NJ 2008, 70 m.nt. Borgers;HR 2 juli 2013, NJ 2013, 515 m.nt. Reijntjes.
Beroepschrift 13‑06‑2013
DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE:
Requirant : [verdachte]
Zaaknummer : S 13/00498
Raadsman : mr J-L.A.M le Cocq d'Armandville
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], requirant in cassatie tegen een in zijn zaak door het Gerechtshof te Den Haag gewezen veroordelend arrest van 25 januari 2013.
Voor deze cassatieprocedure kiest requirant woonplaats ten kantore van zijn raadsman mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aldaar aan de Mathenesserlaan 233–235 (3021 HB ) Rotterdam.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 302 Sr, 359 jo 415 Sv geschonden, doordat het hof ten onrechte het onder feit 1 primair ten laste gelegde, te weten zware mishandeling, bewezen heeft verklaard en/of het hof heeft de bewezenverklaring onjuist dan wel onvoldoende en/of op onbegrijpelijke wijze gemotiveerd, nu het (voorwaardelijk) opzet en/of het zwaar lichamelijk letsel niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Toelichting:
1.1
Ten laste van requirant is door het hof bewezenverklaard dat:
‘1. primair.
Hij op 30 juli 2011 te Rotterdam aan een persoon genaamd [verbalisant 1], politieambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel een gebroken rechter wijsvinger en verwondingen aan de rechter wijsvinger, heeft toegebracht, door opzettelijk met kracht in die wijsvinger te bijten.’
1.2
Het arrest van het hof houdt — voor zover hier relevant — het navolgende in:
‘Zwaar lichamelijk letsel
Met betrekking tot de vraag of het zwaar lichamelijk letsel, zoals onder 1 primair is ten laste gelegd, bewezen kan worden verklaard gaat het hof op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van het navolgende.
[verbalisant 1] is door de verdachte in de rechter wijs- en middelvinger gebeten, zodanig dat hij daardoor bijtwonden aan deze vingers heeft opgelopen en zjjn rechterwijsvinger is gebroken.
Ter toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding heeft [verbalisant 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2012 onder weer verklaard dat hij door de bijtwonden en de vingerbreuk zes weken uit de roulatie is geweest, alsmede dat hij tot op heden nog steeds geen gevoel in het topje van zijn rechterwijsvinger heeft en dat dit ook niet meer zal terugkeren.
Het hof merkt op grond van het bovenstaande het letsel aan als zwaar lichamelijk letsel.
Aanwezigheid van opzet
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft bepleit dat het opzet van de verdachte niet was gericht op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, aangezien verdachte niet wist dat er vingers in zjjn mond zaten, noch zich daarvan bewust was en zonder gelegenheid te hebben gehad erover te denken in een reflex heeft gereageerd.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat de verdachte tijdens het verzet tegen zijn aanhouding de verbalisant [verbalisant 1] in twee vingers heeft gebeten.
Verdachte hapte naar de hand, hield de vingers tussen zijn gebit geklemd en beet hard door. Tegen verdachte is geroepen los te laten, maar hij liet niet los. Gelet op de aard van deze gedraging van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze gedraging is verricht, is het hof van oordeel dat er sprake is van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar het oordeel van het hof dient de gedraging van de verdachte voorts naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zo Zeer gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat de verdachte door zo te handelen de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Aldus heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn bewezen verklaarde gedraging zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en is het opzet van de verdachte in voorwaardelijk zin daarop gericht geweest.
Dat de verdachte zich niet bewust was dat de vingers in zijn mond zaten, zoals hij stelt, acht het hof niet aannemelijk en ongeloofwaardig.’
1.3
De pleitnota van de raadsman houdt — voor zover hier relevant — het navolgende in:
‘Primair: Opzet ontbreekt.
Cliënt heeft zich inderdaad beklaagd over bet feit dat hij een bekeuring had gekregen voor wildplassen.
Toen die klacht geen resultaat had is hij naar zijn partner gelopen en heft haar verteld wat hem was overkomen. Zijn partner (mevrouw [partner]) is vervolgens naar de verbalisanten toegelopen die [verdachte] middels een mini-proces-verbaal hadden geverbaliseerd. Zoals zij verklaarde tegenover de politierechter, heeft zij op haar beurt beklag gedaan, waarop allerlei omstanders zich met een en ander meenden te moeten bemoeien.
Vervolgens werd cliënt echter door de politie beetgepakt en tegen de bus aangesmeten. Hij werd met geweld in bedwang gehouden. De agenten pakten hem daarbij op hardhandige wijze vast en cliënt was overdonderd door wat er gebeurde. Achteraf bezien zou hij kennelijk op dat moment zijn aangehouden voor enn belediging. Cliënt was zich echter van geen kwaad bewust. Het beetpakken was voor hem volstrekt onverwacht.
Hem werd bovendien ook niet verteld waarom bij werd aangehouden. Dat dit anders zou zijn kan uit de processen-verbaal in het dossier niet blijken. Zie ook het proces-verbaal van agent [verbalisant 1] ‘Later hoorde ik dat zij de dader aan wilde houden voor een belediging die ik zelf niet heb gehoord.’.1.
Vervolgens is cliënt door meerdere agenten met grof geweld geboeid, waarbij niet allen een agent maar ook cliënt letsel op heeft gelopen, (zie rapport SEH, vermoeden van polsfractuur)
Er werd een nogal onorthodoxe manier van aanhouden gebruikt door gebruik te maken van een controlegreep die van achteren werd aangelegd. Dit kon cliënt uiteraard niet zien. Van achteren kwamen de naar later bleek de vingers van de agent in de mond van cliënt terecht.
Cliënt wist niet wat hem overkwam. Er zat ineens iets in zijn mond. Hij heeft toen vanuit reflex/ oerinstinct zijn kaken op elkaar gedaan. Dat is in een dergelijk geval niet onlogisch als er ineens iets in je mond wordt gestopt. Het was een totaal chaotische situatie voor cliënt. Gevolg is thans een verwonding voor de agent.
Het criterium waar in dezen aan getoetst dient te worden is echter of cliënt op dat moment opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Gelet op de gang van zaken meent de verdediging dat hier de vraag centraal staat of er sprake is van voorwaardelijk opzet, daar voor ander opzet eenvoudigweg geen ruimte of tijd was.
In deze positie kan volgens de verdediging echter niet worden bewegen dat het voorwaardelijk opzet aanwezig is. Daartoe wordt het navolgende aangevoerd.
- —
Ten eerste wist cliënt niet wat er in zijn mond zat. Het had net zo goed een voorwerp kunnen zijn. Hij wist het niet. In dat geval kan het voorwaardelijk opzet niet bestaan omdat cliënt zich niet eens bewust was van het feit dat er vingers in zijn mond gaten.
- —
Ten tweede meent de verdediging dat er geen sprake kan zijn van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Cliënt had op dat moment immers niet de mogelijkheid om op enige wijze na te denken over zijn handelen. Cliënt heeft zonder te denken gereageerd vanuit een reflex dan wel een oerinstinct. Het was een zeer hectische situatie.
Het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt derhalve. Volgens de verdediging dient deze overweging overigens ook op te gaan voor wat de eenvoudige mishandeling betreft. Ook daar kan het opzet op de mishandeling om dezelfde redenen niet worden bewegen.
Cliënt dient dan ook te worden vrijgesproken voor feit 1, zowel primair, subsidiair als meer subsidiair overigens niet in het minst ook, omdat [verbalisant 1] —gelet op de vrijspraak sub 3— niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was.
Subsidiair, geen sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Mocht het voorgaande niet tot vrijspraak leiden dan dient te worden opgemerkt dat hét letsel zoals dat uit het dossier blijkt niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Vergelijk daartoe:
HR 1993, 385: Een duimfractuur met peesletsel levert, wanneer niet blijkt van bijzondere omstandigheden (zoals de noodzaak van ingrijpend risicovol medisch handelen), geen ‘zwaar lichamelijk letsel’ conform artikel 82 Sr op; tijdelijke arbeidsongeschiktheid is niet zo'n bijzondere omstandigheid.
Vorenstaande wordt bevestigd in recente lagere jurisprudentie. Zie bijvoorbeeld RB Den Bosch 22 april 2011 (LJN: BQ2194). ‘De rechtbank is van oordeel dat een gebroken kaak, zonder dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, die in dit geval niet zijn gebleken, geen zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht oplevert, zodat verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken.’
Gerechtshof Leeuwarden 26 april 2011 (LJN: BQ3201). Het Hof bepaalt hier dat twee gebroken vingers niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. De verdachte wordt voor de primair tenlastelegde zware mishandeling vrijgesproken.
Conclusie is subsidiair dat vrijspraak dient te volgen voor in ieder geval het primair tenlastegelegde. Het subsidiaire feit komt dan ook op losse schroeven te staan, daar de poging en het opzet dan gericht zouden moeten zijn op bijvoorbeeld het geheel afbijten van de vingers. Dit lijkt nogal bizar en die bedoeling of bewust aanvaarde kans is ook via het voorwaardelijk opzet niet te construeren. Voor het subsidiaire dient als gevolg van het vorengaande ook vrijspraak te volgen. Subsidiair zou derhalve slechts de eenvoudige mishandeling resteren.’
1.4
In een aantal (recente) arresten heeft Uw Raad ten aanzien van het bewezen verklaren van zwaar lichamelijk letsel het volgende geoordeeld:
Uit HR 10 juli 2001 (NBStraf 2001/215) volgt dat in aanmerking genomen hetgeen aldus omtrent het toegebrachte letsel is vastgesteld en in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de gebezigde bewijsmiddelen wat betreft de gebroken neus van het slachtoffer niets inhouden omtrent de aard van de breuk, de eventuele noodzaak van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is het oordeel van het Hof dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring is dus niet naar behoren met redenen omkleed.
De inhoud van voornoemd arrest bevestigt de lezing van de Hoge Raad in zijn arrest d.d. 22 december 1992, NJ 1993/385, waarin werd bepaald dat een duimfractuur met peesletsel, wanneer niet blijkt van bijzondere omstandigheden (zoals de noodzaak van ingrijpend risicovol medisch handelen), geen zwaar lichamelijk letsel oplevert conform hetgeen bepaald is in artikel 82 Sr. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid kan niet als een dergelijke bijzondere omstandigheid gelden.
In het arrest HR 14 februari 2006 (LJN: AU8055) vermeldt r.o. 3.4 dat de cassatierechter nog altijd kan ingrijpen indien uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel.
1.5
Voor een bewezenverklaring van het zwaar lichamelijk letsel is derhalve nodig dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hiertoe dienen de gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het letsel, in casu bijtwonden aan de rechter wijs- en middelvinger en een gebroken rechter wijsvinger, informatie te behelzen omtrent de aard van de breuk, de eventuele noodzaak tot medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. Op grond van die beschrijving dient het letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te kunnen worden aangemerkt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, meer specifiek de letselbeschrijving d.d. 02 augustus 2011 van Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond alsmede de letselbeschrijving d.d. 5 september 2011 van Forensch Artsen Rotterdam Rijnmond valt echter slechts op te maken dat sprake was van een breuk aan de wijsvinger alsmede enige bewegingsbeperking van de wijsvinger rechts. Tevens was sprake van een doof gevoel in de topjes van wijs- en middelvinger rechts. De genezingsduur zal waarschijnlijk 3–6 maanden zijn.
Het hof heeft daarnaast bij de overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring gebruik gemaakt van een slachtofferverklaring die ter terechtzitting is afgelegd. De inhoud van deze verklaring kan niet als bewijsmiddel worden gebezigd teneinde de aanwezigheid van zwaar lichamelijk letsel te ondersteunen. Het betreft geen bewijsmiddel ex artikel 339 Sv. De verklaring van het slachtoffer kan derhalve niet dienen ter ondersteuning van de vaststelling dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt, gelet op de in de jurisprudentie geformuleerde vereisten, derhalve onvoldoende teneinde tot een bewezenverklaring te kunnen komen van zwaar lichamelijk letsel.
1.6
Voorts is de vraag of uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat requirant voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
1.7
In een recent arrest heeft Uw Raad ten aanzien van het bewezen verklaren van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel nog het volgende geoordeeld:
HR 22 maart 2011, LJN: BP2715:
‘2.3
[…] Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg — zoals hier zwaar lichamelijk letsel — is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. […]
2.4
De enkele omstandigheid dat de kopstoot door de verdachte met kracht is gegeven en kennelijk zo hard was dat het slachtoffer ten gevolge van die kopstoot achterover viel, vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.’
1.8
In casu is sprake van het door het hof op grond van de bewijsmiddelen vastgestelde feit dat requirant de verbalisant in zijn vingers heeft gebeten. Hieruit volgt volgens het hof dat requirant naar algemene ervaringsregels alsmede naar uiterlijke verschijningsvorm voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Uit de enkele omstandigheid dat requirant de verbalisant in zijn vingers beet, valt noch naar algemene ervaringsregels, noch naar uiterlijke verschijningsvorm het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel af te leiden. Requirant meent dat voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wellicht bestaat bij bijvoorbeeld het steken met een mes in het been of het slaan met een hard voorwerp op het hoofd. De aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel ontstaat wanneer in twee vingers wordt gebeten acht requirant echter niet aanwezig, als gevolg waarvan het hof op grond van de bewijsmiddelen niet tot de door hem geformuleerde bewezenverklaring van dat opzet had kunnen komen. In voornoemd arrest (BP2715) leverde het geven van een kopstoot op het gezicht van het slachtoffer niet eens het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op, hetgeen naar algemene ervaringsregels dan wel uiterlijke verschijningsvorm eerder voor een dergelijke kwalificatie in aanmerking zou komen.
Conclusie:
Reden waarom het bestreden arrest waartegen beroep niet in stand kan blijven. Requirant verzoekt Uw Raad het arrest te vernietigen en de strafzaak ter hernieuwde berechting en afdoening terug te wijzen, dan wel te verwijzen naar het/een gerechtshof.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr J-L.A.M. le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aan de Mathenesserlaan 233–235, (3021 HB), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening uitdrukkelijk te zijn gevolmachtigd door requirant.
Rotterdam, 13 juni 2013
J-L.A.M. le Cocq d'Armandville
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑06‑2013
Proces-verbaal aangifte 2011226844-5, blad 2.