Hof Leeuwarden, 26-04-2011, nr. 24-002536-10
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3201
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
26-04-2011
- Zaaknummer
24-002536-10
- LJN
BQ3201
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3201, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 26‑04‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 26‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Minderjarige. Veroordeling wegens openlijk geweld tegen goederen en poging zware mishandeling tot voorwaardelijke jeugddetentie en werkstraf.
Partij(en)
Parketnummer: 24-002536-10
Parketnummer eerste aanleg: 18-640047-10
Arrest van 26 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 18 oktober 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
ter terechtzitting door verdachte opgegeven: wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. A. Allersma, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen en heeft een maatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen jeugddetentie alsmede tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1:
hij op of omstreeks 14 januari 2010, in de gemeente [ gemeente 1] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het [straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een bushokje, welk geweld bestond uit het kapot trappen van een of meer ramen van genoemd bushokje;
2:
hij op of omstreeks 19 december 2009 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (twee gebroken vingers), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, met kracht, met een stok te slaan;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 december 2009 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde], meermalen, met kracht, met een stok heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak
Het hof acht met de advocaat-generaal en de raadsman niet bewezen hetgeen onder 2 primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1:
hij op 14 januari 2010 in [plaats 1] met een ander, op of aan de openbare weg, het [straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een bushokje, welk geweld bestond uit het kapot trappen van een of meer ramen van genoemd bushokje;
- 2.
subsidiair:
hij op 19 december 2009 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde], meermalen, met kracht, met een stok heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en onder 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
- 2.
subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen goederen. Hij heeft, tezamen met een ander en onder invloed van alcoholhoudende drank, een bushokje vernield. Dergelijke gedragingen veroorzaken schade, overlast en ergernis, zowel bij de samenleving in zijn algemeenheid als ten opzichte van de gedupeerde in het bijzonder.
Daarnaast heeft verdachte op 19 december 2009 aangever [benadeelde] meermalen met kracht met een stok geslagen. Deze aanval kwam voor [benadeelde] volstrekt onverwacht. In een reflex heeft [benadeelde] zijn hoofd met zijn handen beschermd, waarbij hij twee gebroken vingers opliep. Het is verdachte aan te rekenen dat hij de lichamelijke integriteit van aangever heeft geschonden. Het meermalen met kracht slaan met een stok had bovendien tot zwaar lichamelijk letsel kunnen leiden. Het is slechts aan het handelen van [benadeelde] te danken dat hij niet ernstiger gewond is geraakt. Daarnaast heeft verdachte bij aangever grote vrees veroorzaakt dat hij door het letsel zijn opleiding als musicus niet kon voortzetten en daardoor zijn toekomstplannen zou moeten bijstellen.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 17 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor een strafbaar feit met een geweldsaspect.
Daarnaast houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze door hem en zijn raadsman ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Hieruit blijkt dat verdachte sinds enkele weken weer vrij is en dat hij bezig is zijn leven weer op te bouwen.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de feiten, en dan in het bijzonder het tweede feit, in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. Het hof houdt echter rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij onlangs ontslagen is uit detentie na een meer langdurige vrijheidstraf te hebben ondergaan. Het hof zal daarom volstaan met oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur en een werkstraf van na te noemen omvang, zoals ook gevorderd door de advocaat-generaal. De voorwaardelijke jeugddetentie dient tevens als stok achter de deur, waarmee wordt beoogd te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Benadeelde partij [benadeelde]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Blijkens het voegingsformulier benadeelde partijen in het strafproces vordert de benadeelde partij vergoeding van materiële en immateriële schade tot een bedrag van € 2500,- , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2009 tot aan de dag van voldoening.
Van de zijde van verdachte is aangevoerd dat de vordering toewijsbaar is tot het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 600,- aan immateriële schade.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van € 1300,- aan immateriële schade toewijsbaar, nu naar het oordeel van het hof voldoende is komen vast te staan dat door het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit aan de benadeelde partij tot dat bedrag immateriële schade is berokkend en dat de schade aan verdachte kan worden toegerekend.
Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige een onevenredige belasting vormt voor het strafproces en zich daarom niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zijn vordering in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de deels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aan verdachte zal daarnaast de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63, 77a, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en onder 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot jeugddetentie voor de duur van twee maanden;
beveelt, dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, dat wil zeggen: het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van honderdtachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door negentig dagen jeugddetentie;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hiervoor vermelde taakstraf bestaande uit werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid geheel in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren onbetaalde arbeid per dag in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend driehonderd euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend driehonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van drieëntwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra als griffier.