Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/22.2.5.3
22.2.5.3 Openbare partage: één onsplitsbare prestatie door twee presteerders
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS371728:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
TC 22 december 1953, nr. 6915 O, BNB 1954/132, HR 5 juni 1991, nr. 26 574, BNB 1991/243, r.o. 4.3 en 4.4.
Van partage in omzetbelastingtechnische zin is geen sprake, indien slechts één van de participanten naar buiten toe optreedt en de andere participant slechts “ondersteunende” activiteiten verricht. Vgl. Hof Arnhem 24 maart 1999, nr. 97/22039, V-N 1999/31.30, r.o. 6.2. Van partage is ook geen sprake, indien als een entiteit naar buiten toe wordt opgetreden (zie paragraaf 22.2.4.4).
Zoals ik heb aangegeven levert een pluraliteit van schuldenaren ook civielrechtelijk innerlijke tegenstrijdigheden op.
Vgl. Jj.P. Swinkels, VAT Saving Concepts and Interpretations, VAT Monitor, 2005, nr. 6, blz. 418.
Indien openbare partage tot de mogelijkheden zou behoren, komt de vraag op of (openbare) partage ook mogelijk is indien de afnemer van de prestatie één van de participanten zélf is (“interne partage”). Interne partage verschilt echter niet van de inkoop van een prestatie van een derde. “Interne partage” lijkt dan ook niet tot de mogelijkheden behoren. Zie TC 20 november 1972, nr. 10 621 O, BNB 1973/188. Partage kan (naar nationaal recht) slechts worden toegepast op (de verdeling van) van derden ontvangen vergoedingen.
Uit de jurisprudentie volgt dat het partageleerstuk slechts kan worden toegepast indien vaststaat dat de samenwerking tussen de in partage handelende belastingplichtigen niet tot het ontstaan van een nieuwe belastingplichtige leidt.1 Bij de handeling in openbare partage treden de belastingplichtigen ieder voor zich naar buiten toe op.2 Zij verrichten echter een handeling jegens een derde, die bezien vanuit die derde, één onsplitsbare handeling is.
Het leerstuk van openbare partage veronderstelt dus aan de ene kant dat de in partage handelende belastingplichtigen zich niet als een eenheid presenteren, maar aan de andere kant dat de afnemer:
weet dat hij met twee belastingplichtigen van doen heeft die gezamenlijk een prestatie tot stand brengen (zie paragraaf 22.2.2 en paragraaf 22.2.4.4), en
hetgeen hij ontvangt wél ervaart als één onsplitsbare, door de samenwerking tot stand gebrachte prestatie (zie paragraaf 22.2.4.5).
Zoals ik al heb laten doorschemeren in paragraaf 22.2.4.4, komt het mij voor dat het uitgangspunt dat in partage handelende belastingplichtigen zich niet als een eenheid (entiteit) presenteren en de samenwerking (dus) niet tot het ontstaan van een (nieuwe) belastingplichtige leidt, op gespannen voet staat met de gedachte, dat het – in het geval van openbare partage – voor de afnemer duidelijk is dat hij met twee afzonderlijke presteerders van doen heeft én tegelijkertijd de prestatie die hij afneemt, ervaart als één onsplitsbare prestatie. Partijen die aan derden kenbaar maken dat zij duurzaam samenwerken, ook al doen zij dat niet onder één naam, zullen mijns inziens al snel gezien worden als een eenheid (entiteit). En als zij niet gezien worden als entiteit, ligt het in het geval van een onsplitsbare prestatie voor de hand dat zij, in het geval van structurele openbare partage, uiteindelijk de perceptie krijgen slechts met één van beide partijen van doen te hebben. Van openbare partage is dan in wezen geen sprake meer. Het is naar mijn mening dan ook slechts in uitzonderlijke situaties mogelijk dat een afnemer zich tegelijkertijd realiseert dat hij te maken heeft met twee afzonderlijke belastingplichtigen (belastingplichtigen) én de prestatie die hij afneemt ervaart als één onsplitsbare prestatie.3 Wanneer vaststaat dat sprake is van twee presteerders, zal het doorgaans niet moeilijk zijn om twee afzonderlijke prestaties te onderkennen.4 Het geheel van handelingen van een in openbare partage handelende belastingplichtige zal normaliter een zodanig afgerond geheel vormen, dat hierin een op zichzelf staande prestatie kan worden gezien. In dat geval bestaat er geen verschil met de hierboven beschreven situatie, waarin sprake is van tweemaal een prestatie tegen vergoeding.
Voorbeeld:
Twee voetbalverenigingen organiseren éénmalig gezamenlijk een feest. De één stelt het clubhuis ter beschikking, de ander stelt drank ter beschikking.
In deze situatie is het ter beschikking stellen van het clubhuis door de ene vereniging een prestatie die te onderscheiden is van de prestatie door de andere vereniging. Als de participanten in openbare partage handelen, dan zou dit moeten betekenen dat er zowel een rechtsbetrekking tussen de ene vereniging en de bezoeker van het feest, als een rechtsbetrekking tussen de andere vereniging en de bezoeker van het feest tot stand moet komen. De totstandkoming van die rechtsbetrekkingen brengt automatisch mee dat de deelprestaties worden toegerekend aan de participanten. De ene participant verleent toegang tot het clubhuis tegen vergoeding aan de bezoekers, de andere participant levert drank tegen vergoeding aan de bezoekers.
Wanneer de deelprestaties van de participanten niet splitsbaar zijn, komt de vraag op of twee participanten daardoor geacht moeten worden als één entiteit naar buiten toe op te treden. Immers, door gezamenlijk één onsplitsbare prestatie te verrichten, treden zij gezamenlijk naar buiten toe op. Weliswaar handelen zij daarbij mogelijk niet onder één naam, doch ik acht dat niet het enige criterium om tot de conclusie te komen dat als entiteit wordt opgetreden. Slechts in uitzonderlijke gevallen is het mogelijk dat de participanten, ondanks dat zij gezamenlijk één prestatie verrichten, niet als een entiteit optreden.5
Voorbeeld:
Twee voetbalverenigingen, ieder met een sterke eigen identiteit, organiseren éénmalig gezamenlijk een feest op een "neutrale" locatie. De verenigingen betalen ieder de helft van de kosten. Zij verdelen de opbrengsten van de verkoop van de toegangskaartjes gelijkelijk.
In dit geval van tijdelijke, niet duurzame samenwerking, waarbij niet als een eenheid naar buiten toe wordt opgetreden (er wordt niet onder één naam gehandeld en de sterke identiteit van de verenigingen verhindert voorts dat de facto als een eenheid wordt opgetreden), is het mijns inziens denkbaar dat de partagefiguur wordt toegepast. Ik acht het denkbaar dat wanneer deze verenigingen een dergelijk feest met enige regelmaat organiseren, de eigen identiteit zo in kracht afneemt dat zij voor wat betreft de organisatie van de feesten als een combinatie met feitelijke maatschappelijke zelfstandigheid moeten worden aangemerkt.