Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.115 [Verlenging onderzoekstermijn]
Geldend
Geldend vanaf 25-06-2021
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een verbeterblad (28-09-2021).
- Bronpublicatie:
28-05-2021, Stb. 2021, 250 (uitgifte: 01-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
25-06-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-05-2021, Stb. 2021, 250 (uitgifte: 01-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
1.
Onze Minister kan de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn voorafgaand aan de start van het onderzoek verlengen, indien als gevolg van het onderzoek in de aanmeldfase of de rust- en voorbereidingstermijn, of als gevolg van het medisch onderzoek, bedoeld in artikel 3.109, vijfde lid, is gebleken dat:
- a.
er indicaties zijn dat het onderzoek naar de afgelegde verklaringen voorzienbaar meer tijd zal vergen; of
- b.
de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft als bedoeld in artikel 3.108b, dan wel meer tijd nodig is voor het zorgvuldig doorlopen van de procedure omdat uit het medisch onderzoek, bedoeld in artikel 3.109, vijfde lid, is gebleken dat een extra dag nodig is voor het nader gehoor, bedoeld in artikel 3.113, eerste lid.
2.
Onze Minister kan de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn na de start van het onderzoek verlengen:
- a.
- b.
in geval van overschrijding van de termijnen, bedoeld in de artikelen 3.113, vierde lid, of 3.114, tweede lid, en de vreemdeling een met redenen omkleed verzoek om verlenging heeft ingediend, tenzij de overschrijding aan de vreemdeling kan worden toegerekend;
- c.
indien naar het oordeel van Onze Minister nader onderzoek naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling noodzakelijk is;
- d.
indien de vreemdeling zijn eerder tijdens het onderzoek afgelegde verklaringen essentieel wijzigt of aanvult;
- e.
indien naar het oordeel van Onze Minister nader onderzoek noodzakelijk is naar omstandigheden die verband houden met de gronden, bedoeld in de artikelen 3.6a, eerste lid, en 6.1e;
- f.
indien Onze Minister een medisch onderzoek heeft aangeboden als bedoeld in artikel 3.109e; of
- g.
indien de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor, dan wel is verdwenen of vertrokken zonder toestemming van Onze Minister.
3.
In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, wordt de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn verlengd met drie dagen: een extra dag voor het nader gehoor, een extra dag voor de correcties en aanvullingen gedurende welke dag Onze Minister reeds een aanvang kan maken met het voornemen, en een extra dag voor het opstellen van de zienswijze. In de gevallen bedoeld in het tweede lid wordt de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn verlengd met ten hoogste twaalf, veertien, of twintig dagen. Indien verlenging op grond van zowel het eerste, als het tweede lid plaatsvindt, zijn voor het onderzoek in een Aanmeldcentrum ten hoogste eenentwintig, drieëntwintig of negenentwintig dagen beschikbaar.
4.
De vreemdeling wordt van de verlenging schriftelijk in kennis gesteld. Bij de kennisgeving wordt de reden van de verlenging aangegeven alsmede op welk moment de verlengde termijn eindigt.
5.
Indien Onze Minister de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn heeft verlengd wordt het schriftelijk voornemen aan de vreemdeling uitgereikt of toegezonden.
6.
De vreemdeling brengt zijn zienswijze uiterlijk op de eerste dag, of bij toepassing van het eerste lid op de tweede dag, na de uitreiking of toezending van het voornemen naar voren, tenzij een met redenen omkleed verzoek om verlenging van deze termijn wordt ingewilligd.
7.
Artikel 3.114, derde tot en met vijfde lid, is van toepassing.
8.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de negende dag bekend door uitreiking of toezending ervan.
9.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a tot en met e, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de achttiende dag bekend door uitreiking of toezending ervan. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel f, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de twintigste dag bekend door uitreiking of toezending ervan. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de zesentwintigste dag bekend door uitreiking of toezending ervan.
10.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste en tweede lid, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de eenentwintigste, drieëntwintigste of negenentwintigste dag bekend door uitreiking of toezending ervan.
11.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels gesteld worden omtrent de toepassing van het eerste en tweede lid alsmede de wijze waarop het onderzoek naar de aanvraag wordt vervolgd indien de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn wordt verlengd.