Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.109ca [Verkorte procedure]
Geldend
Geldend vanaf 25-06-2021
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een verbeterblad (28-09-2021).
- Bronpublicatie:
28-05-2021, Stb. 2021, 250 (uitgifte: 01-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
25-06-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-05-2021, Stb. 2021, 250 (uitgifte: 01-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
1.
De artikelen 3.108d, 3.109 en 3.110 tot en met 3.116 zijn niet, of indien de in artikel 3.108d bedoelde aanmeldfase reeds is aangevangen, niet langer van toepassing, indien de aanvraag:
- a.
vermoedelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, onder a of e, van de Wet ;
- b.
vermoedelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, onder b, van de Wet, voor zover bedoelde bescherming is verleend door een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, of door Zwitserland;
- c.
vermoedelijk kennelijk ongegrond zal worden verklaard met toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Wet ; of
- d.
vermoedelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard gelet op het bepaalde in het Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie, bij het Verdrag betreffende de Europese Unie.
2.
Van de vreemdeling kunnen door Onze Minister een gezichtsopname en vingerafdrukken worden afgenomen en verwerkt. De vreemdeling verleent hieraan zijn medewerking.
3.
Na de indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 3.108c, eerste lid, kan onderzoek plaatsvinden naar de identiteit, vingerafdrukken, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling en naar de bij hem aangetroffen of door hem overgelegde documenten en bescheiden.
4.
De vreemdeling wordt zo spoedig mogelijk door Onze Minister aan een gehoor onderworpen. Daarbij kunnen onder meer vragen worden gesteld omtrent de identiteit, nationaliteit, etniciteit, religie, herkomst, reisroute, documenten, eventueel verblijf in derde landen, en de personalia en verblijfplaats van familieleden. Indien Onze Minister voornemens is de aanvraag niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond te verklaren op de in het eerste lid bedoelde gronden, wordt de vreemdeling tijdens het gehoor in de gelegenheid gesteld zijn standpunt uiteen te zetten over de toepassing van deze gronden op zijn specifieke omstandigheden of aan te geven waarom zijn land van herkomst in zijn specifieke geval niet veilig is.
5.
Een afschrift van het schriftelijk verslag van het in het vierde lid bedoelde gehoor wordt zo spoedig mogelijk ter kennis van de vreemdeling gebracht.
6.
Indien Onze Minister voornemens is de aanvraag niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond te verklaren op de in het eerste lid bedoelde gronden, wordt het schriftelijk voornemen daartoe zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling toegezonden of uitgereikt.
7.
Indien na het in het vierde lid bedoelde gehoor niet voldoende duidelijk is dat kan worden besloten tot niet-ontvankelijkverklaring of tot kennelijk ongegrondverklaring op de in het eerste lid bedoelde gronden, wordt voor de verdere behandeling van de aanvraag alsnog de in de artikelen 3.109 en 3.110 tot en met 3.116 beschreven procedure gevolgd. Indien Onze Minister dit noodzakelijk acht, kan een aanmeldgehoor, als bedoeld in artikel 3.108d, zesde lid, worden gehouden.
8.
De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken of opheldering te verschaffen over verkeerd vertaalde passages of misvattingen in het verslag van het in het vierde en vijfde lid bedoelde gehoor en nadere gegevens te verstrekken en zijn zienswijze op het in het vijfde lid bedoelde voornemen schriftelijk naar voren te brengen uiterlijk binnen een dag na de dag waarop het voornemen is uitgereikt of toegezonden.
9.
De schriftelijke zienswijze is tijdig bij Onze Minister ingediend, indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.
10.
Onze Minister houdt rekening met een na afloop van de termijn ontvangen schriftelijke zienswijze, indien de beschikking nog niet bekend is gemaakt en de afdoening van de zaak daardoor niet ontoelaatbaar wordt vertraagd. Het ontbreken van de schriftelijke zienswijze, na het verstrijken van de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn zienswijze schriftelijk naar voren kan brengen, staat aan het geven van de beschikking niet in de weg.
11.
De beschikking wordt uiterlijk op de achtste dag na het in het vierde lid bedoelde gehoor genomen en wordt bekendgemaakt door uitreiking of toezending ervan.