Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.118b [Indiening volgende aanvraag]
Geldend
Geldend vanaf 25-06-2021
- Bronpublicatie:
28-05-2021, Stb. 2021, 250 (uitgifte: 01-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
25-06-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-05-2021, Stb. 2021, 250 (uitgifte: 01-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
1.
Indien de vreemdeling reeds eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend welke is afgewezen dan wel niet in behandeling is genomen, vangt het onderzoek naar een volgende aanvraag aan nadat de vreemdeling schriftelijk, op een door Onze Minister te bepalen wijze, te kennen heeft gegeven welke redenen aan die volgende aanvraag ten grondslag liggen. Onze Minister bepaalt met inachtneming van de vorige volzin wanneer de in het tweede tot en met achtste lid beschreven procedure aanvangt en deelt de dag van aanvang mede aan de vreemdeling.
2.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3.108d, 3.109, 3.113, eerste tot en met het achtste lid, en 3.114, eerste, tweede en zesde lid, niet van toepassing. In plaats daarvan:
- a.
wordt de vreemdeling op de eerste dag door Onze Minister aan een nader gehoor onderworpen;
- b.
wordt het afschrift van het verslag van het nader gehoor op de eerste dag aan de vreemdeling ter kennis gebracht;
- c.
wordt, indien Onze Minister voornemens is de aanvraag af te wijzen binnen drie dagen, het schriftelijk voornemen daartoe op de eerste dag aan de vreemdeling toegezonden of uitgereikt;
- d.
brengt de vreemdeling zijn zienswijze op het voornemen uiterlijk op de tweede dag naar voren, waarbij hij tevens nadere gegevens kan verstrekken;
- e.
maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de derde dag bekend door uitreiking of toezending ervan.
3.
Behoudens in de in artikel 40, zesde lid, van de Procedurerichtlijn bedoelde gevallen, wordt het tweede lid, onder a en b, buiten toepassing gelaten indien Onze Minister de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder nader gehoor.
4.
In die gevallen waarin met toepassing van het derde lid is afgezien van een nader gehoor, kan Onze Minister naar aanleiding van nieuwe elementen of bevindingen of een andere beoordeling van reeds bekende elementen of bevindingen bepalen dat het onderzoek naar de aanvraag opnieuw aanvangt met inachtneming van het tweede lid. Onze Minister bepaalt in dat geval wanneer de procedure opnieuw aanvangt en deelt de dag van aanvang mede aan de vreemdeling.
5.
Het tweede lid, onder c tot en met e, is niet van toepassing, indien zulks schriftelijk door Onze Minister aan de vreemdeling wordt meegedeeld. Bij de mededeling wordt aangegeven of het onderzoek naar de aanvraag al dan niet wordt voortgezet in een Aanmeldcentrum, dan wel de in artikel 3.109c beschreven procedure zal worden gevolgd.
6.
Bij voortzetting van het onderzoek in een Aanmeldcentrum:
- a.
zijn, in afwijking van artikel 3.110, eerste lid, voor het onderzoek zes dagen beschikbaar;
- b.
kan de vreemdeling uit eigen beweging of desgevraagd nadere gegevens verstrekken uiterlijk op de tweede dag;
- c.
wordt het schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag toegezonden op de derde dag of uitgereikt op de vierde dag;
- d.
brengt de vreemdeling zijn zienswijze op het voornemen uiterlijk op de vierde dag naar voren;
- e.
maakt Onze Minister zijn beschikking uiterlijk op de zesde dag bekend door uitreiking of toezending ervan.
7.
Onze Minister kan de in het zesde lid, onder a, bedoelde termijn verlengen. In dat geval zijn, in afwijking van artikel 3.110, tweede lid, voor het onderzoek in een Aanmeldcentrum ten hoogste twaalf, veertien of twintig dagen beschikbaar.
8.
Indien Onze Minister de in het zesde lid, onder a, bedoelde termijn heeft verlengd:
- a.
brengt de vreemdeling, in afwijking van het zesde lid, onder d, zijn zienswijze uiterlijk op de dag na de toezending van het voornemen of op de dag van de uitreiking ervan naar voren, tenzij een met redenen omkleed verzoek om verlenging van deze termijn wordt ingewilligd;
- b.
maakt Onze Minister, in afwijking van het zesde lid, onder e, zijn beschikking uiterlijk op de twaalfde dag bekend door uitreiking of toezending ervan.
9.
Het eerste tot en met achtste lid is van overeenkomstige toepassing, indien reeds eerder een aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingetrokken of reeds eerder een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een dergelijke verblijfsvergunning is afgewezen.
10.
Dit artikel blijft buiten toepassing ten aanzien van de bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën vreemdelingen.