Zie daarover de bespreking van het vierde middel.
HR, 21-01-2014, nr. 12/01063
ECLI:NL:HR:2014:928
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-01-2014
- Zaaknummer
12/01063
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:928, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑01‑2014; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2581, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2581, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:928, Gevolgd
Uitspraak 21‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
21 januari 2014
Strafkamer
nr. 12/01063 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 februari 2012, nummer 23/002104-09, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2014.
Conclusie 19‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 12/01063 P Zitting: 19 november 2013 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [betrokkene] |
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij verkort arrest van 10 februari 2012 en bij herstelarrest1.van 29 juni 2012 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 72.035,40 en aan de betrokkene ter ontneming van dat bedrag de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat.
2. Namens verzoeker heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het Hof ontoereikend heeft gemotiveerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat uit de opbrengst van tenminste één geslaagde oogst uit elk van de drie hennepkwekerijen, althans dat het Hof de afwijking van het op dit punt uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ontoereikend heeft gemotiveerd.
4. Ter terechtzitting van 27 januari 2012 heeft de raadsman blijkens zijn pleitnota het volgende aangevoerd, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
“[b-straat 2][betrokkene] is primair van mening dat het politiewerk in deze zaak prutswerk is.
Ter zake wordt het navolgende aangevoerd.
In de eerste plaats is er wat betreft het onderzoek tot vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van de verklaring van [betrokkene] (?!) en de kopie-aangifte van N.V. Continuon (vergelijk pagina 3).
De aangifte van N.V. Continuon is op zichzelf niet bruikbaar om als overtuigend bewijs te worden gebruikt wat betreft de periode dat er zou zijn gekweekt. In de eerste plaats is N.V. Continuon een private partij, dat wil zeggen geen politie.
Bovendien is N.V. Continuon belanghebbende in deze zaak, want benadeelde partij en aangever.
Voor de goede orde: los van de strafzaak heeft N.V. Continuon een civiele vordering tegen [betrokkene] aanhangig gemaakt De bevindingen van N.V. Continuon zij niet eens opgenomen in een beëdigd opgemaakt proces-verbaal, laat staan dat deze zijn voorzien van enige tekst en uitleg.
Desondanks heeft de officier van justitie in eerste aanleg aan zijn vordering voornamelijk de aangifte van N.V. Continuon ten grondslag gelegd, zonder nadere uitleg of interpretatie en slechts door hiernaar te verwijzen.
Voor de politierechter geldt hetzelfde. Immers, een nadere motivatie over het hoe en waarom zij de vordering van de officier van justitie - en dus de niet gecontroleerde berekening van N.V. Continuon - met betrekking tot het [b-straat 2] volgt ontbreekt in het geheel.
Behalve de aangifte van Continuon bevat het dossier niet veel.
Reeds geknipte hennepplanten worden aangetroffen, alsmede hennepresten.
Deze hennepresten kunnen afkomstig zijn van tussentijdse snoei tijdens een kweek.
Onduidelijk is of er ook wortelresten zijn aangetroffen. In het BOOM rapport staat vermeld juist dat deze resten van belang zijn om eerdere oogsten te kunnen aantonen. Immers, overige resten van planten kunnen afkomstig zijn van tussentijds gesnoeide stengels en/of bladeren. Die hoeven niet per se afkomstig te zijn van eerdere oogsten.
Bovendien is er een snijmachine aangetroffen. Dat zegt op zichzelf niets. Gewag wordt bovendien gemaakt (pagina 3004) van een aantal plastic zakken met hennepresten. Waren dit wel resten, of juist gewoon de oogst? De plastic zakken zijn vernietigd en hebben zo in ieder geval geen opbrengst opgeleverd. Voor de goede orde: foto's zijn niet of nauwelijks gemaakt, behalve dan van de geknipte hennepplanten in de snijmachine.
Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld het koolstoffilter. Ook hier is verzuimd om foto's van te maken.
"Standaardbevindingen" welke in elk vergelijkbaar proces-verbaal staan vermeld zijn zo niet verder op basis van gemaakte afbeeldingen te controleren.
De lijst van in beslag genomen goederen is bovendien volledig opgemaakt door een eveneens private onderneming, te weten SEON.
Ook hier is geen sprake van een ter zake door beëdigde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal.
De lijst is zelfs niet door de verbalisanten geverifieerd en/of mede ondertekend.
Er is kennelijk geen onderzoek gedaan naar mogelijk stof op de installatie, kalk-/ en algafzettingen. Nagelaten is om plastic pijpen en slangen na te kijken op de fabricagedata.
Al met al is er sprake van haastwerk van de politie. De zorgvuldigheid is echt met voeten getreden. Het onderzoek is niet eens gedelegeerd, maar gewoon uit handen gegeven aan private en belanghebbende partijen.
Ik verzoek uw gerechtshof de aangifte van N.V. Conntinuon, alsmede de bevindingen van SEON voor het bewijs te passeren.
Het overige politiewerk is gewoon niet voldoende overtuigend.
[b-straat 1].
Met betrekking tot dit adres geldt ongeveer hetzelfde als wat ik zojuist het gesteld met betrekking tot de de aangifte van N.V. Continuon, alsmede de bevindingen van SEON.
Ook hier wordt de periode dat zou zijn gekweekt in feite geheel gebaseerd op de aangifte van N.V. Continuon.
Ook hier houdt het fotomateriaal ook weer niet over; het schiet tekort. Hetzelfde geldt met betrekking tot de constatering dat plantenresten worden aangetroffen: foto's ontbreken, alsmede een uiteenzetting om welke plantenresten het gaat, hoeveel, betreft het bladeren, stengels, wortelresten? De formulering ter zake is op zichzelf al merkwaardig: "In de kwekerij en met name op de trap werden plantenresten van 1 eerdere kweek aangetroffen". Waarom men tot deze conclusie komt blijft volslagen onduidelijk.
Ook hier weer ontbreekt een foto van het koolstoffilter.
Ook hier weer is sprake van gebrekkige recherchewerk, daar is nagelaten om nadere onderzoekmaatregelen volgens het Boom rapport te treffen. Het onderzoek is hier ook geheel uit handen gegeven.”
5. Voorts blijkt uit het proces-verbaal terechtzitting dat hetgeen de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota heeft aangevoerd aanvullend ook geldt voor de hennepkwekerij op de [a-straat 1] te Bussum.
6. Het Hof heeft in het arrest het volgende overwogen:
“Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De raadsman van de veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat uit de stukken in het dossier niet overtuigend blijkt dat de veroordeelde uit de drie hennepkwekerijen, wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Hiertoe heeft hij ondermeer aangevoerd dat de aangiftes van N.V. Continuon Netbeheer niet bruikbaar zijn als overtuigend bewijs aangezien de (medewerkers van) N.V. Continuon Netbeheer geen opsporingsambtenaren zijn en de N.V. Continuon Netbeheer, in de hoedanigheid van benadeelde partij en aangever, belanghebbende in de onderliggende strafzaak is.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 103.822,93 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof overweegt en beslist als volgt. Het hof acht, op grond van de stukken in het dossier en het ter terechtzitting verhandelde, aannemelijk geworden dat de veroordeelde uit elk van de drie hennepkwekerijen waarop het mondeling vonnis van 22 december 2006 onder 1 betrekking had wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten bestaande uit de opbrengst van één geslaagde oogst uit elk van de drie hennepkwekerijen. Dat de oogsten alle mislukt zouden zijn is door of namens de veroordeelde niet voldoende aannemelijk gemaakt. Het hof komt aldus tot de volgende schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit baten van het strafbare feit ter zake waarvan de veroordeelde bij mondeling vonnis onder 1 is veroordeeld, welke schatting aan de inhoud van de bewijsmiddelen is ontleend.
- Voordeel verkregen uit de hennepkwekerij op het adres [a-straat 1] te Bussum € 25.335,30
- Voordeel verkregen uit de hennepkwekerij op het adres [b-straat 1] te Naarden € 19.583,30
- Voordeel verkregen uit de hennepkwekerij op het adres [b-straat 2] te Naarden € 54.233.602.+
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 99.152,20
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de aangiftes van de N.V. Continuon Netbeheer niet bruikbaar zijn voor het (overtuigend) bewijs dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, overweegt het hof dat geen rechtsregel zich verzet tegen het gebruik voor bewijs van stukken die zijn opgesteld door anderen dan opsporingsambtenaren, ook niet indien de opsteller tevens aangever en/of benadeelde partij is, terwijl door de verdediging evenmin is aangevoerd of onderbouwd op welke specifieke onderdelen de aangiftes van de N.V. Continuon Netbeheer onbetrouwbaar of onjuist zouden zijn. Het hof zal de aangiftes van de N.V. Continuon Netbeheer, voor zover dit uit de bewijsmiddelen blijkt, derhalve bezigen voor het bewijs. Met betrekking tot hetgeen overigens nog door de raadsman van de veroordeelde is aangevoerd wordt overwogen dat - gezien de in de processen-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel gehanteerde berekeningsmethode en de in het veroordelend strafvonnis opgenomen bewezenverklaarde periode – een en ander onvoldoende is onderbouwd.”
7. Het Hof heeft op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen (met name het aantreffen van de ouderdoms- en vervuilingskenmerken zoals plantresten en een vergrijsde koolstoffilter) kunnen aannemen dat op elk van de drie genoemde adressen sprake is geweest van in ieder geval één geslaagde oogst. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde in het licht van het namens de betrokkene aangevoerde geen nadere motivering. Voorts heeft het Hof het standpunt van de verdediging, erop neerkomend dat de aangifte van Continuon dient te worden uitgesloten van het bewijs en dat er verschillende gebreken zouden kleven aan het verrichte opsporingsonderzoek toereikend gemotiveerd verworpen.
8. Het middel faalt.
9. Het tweede middel houdt in dat het Hof ten onrechte heeft nagelaten de inhoud van de wettige bewijsmiddelen te vermelden waaraan het Hof de schatting van het op geld waardeerbare voordeel heeft ontleend, althans dat het Hof ten onrechte heeft nagelaten met een voldoende mate van nauwkeurigheid de inhoud van de wettige bewijsmiddelen aan te geven waaruit de bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gehanteerde uitgangspunten kunnen worden afgeleid.
10. Vooropgesteld dient te worden dat de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts kan worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen (art. 511f Sv). Op de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is art. 359, derde lid, Sv van overeenkomstige toepassing (aldus art. 511e, eerste lid, Sv respectievelijk art. 511g, tweede lid, Sv). Dat betekent dat die uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover bevattende de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden.3.
11. Voorts heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087 het volgende overwogen4.:
“3.3.3. Als wettig bewijsmiddel zal veelal een (in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek opgesteld) financieel rapport in het geding zijn gebracht met een beredeneerde, al dan niet door de methode van vermogensvergelijking verkregen, begroting van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat. Een dergelijk rapport is doorgaans zo ingericht dat daarin onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens gevolgtrekkingen worden gemaakt omtrent de verschillende posten die door de opsteller(s) van het rapport aan het totale wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd.In beginsel staat geen rechtsregel eraan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend op de inhoud van een financieel rapport als zojuist bedoeld te doen berusten.
3.3.4. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt wel afgeleid dat de uitspraak een (volledige) weergave dient te bevatten van de feiten en omstandigheden waarop de in dat rapport gemaakte gevolgtrekkingen steunen. De Hoge Raad ziet aanleiding de in dit verband aan de motivering te stellen eisen te verduidelijken.
3.3.5. Indien en voor zover een in het financieel rapport gemaakte gevolgtrekking is ontleend aan de inhoud van een of meer wettige, voldoende nauwkeurig in dat rapport aangeduide bewijsmiddelen en die gevolgtrekking - blijkens vaststelling door de rechter - door of namens de betrokkene niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, kan de rechter bij de opgave van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, volstaan met de vermelding van (het onderdeel van) het financieel rapport als bewijsmiddel waaraan de schatting (in zoverre) is ontleend en het weergeven van die gevolgtrekking uit het rapport.
3.3.6. Indien door of namens de betrokkene zo een gevolgtrekking wel voldoende gemotiveerd is betwist, dienen aan de motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel nadere eisen te worden gesteld. In dat geval zal de rechter in zijn overwegingen met betrekking tot die schatting moeten motiveren op grond waarvan hij ondanks hetgeen door of namens de betrokkene tegen die gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd, die gevolgtrekking aanvaardt. Indien de rechter de aan het financieel rapport of aan andere wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden, die hij bij zijn oordeel daaromtrent betrekt en die redengevend zijn voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, in de overwegingen (samengevat) weergeeft onder nauwkeurige vermelding van de vindplaatsen daarvan, is aan de uit art. 359, derde lid, Sv voortvloeiende verplichting voldaan.”
12. Het Hof heeft in de aanvulling op het verkort arrest de gebezigde bewijsmiddelen opgenomen, waaronder drie rapporten “Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij” onderscheidenlijk betreffende de hennepkwekerijen op de adressen [a-straat 1] te Bussum, [b-straat 1] te Naarden en [b-straat 2] te Naarden. In deze rapportages is bij de opstellingen en berekeningen telkens uitgegaan van de standaardberekeningen en normen zoals neergelegd in het BOOM-rapport van april 2005, nu de betrokkene mede gezien de op voornoemde drie adressen aangetroffen ouderdoms- en vervuilingskenmerken geen geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over eerdere oogsten. Dat heeft ertoe geleid dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in die rapporten is berekend op € 25.335,30 ([a-straat 1]) en € 19.583,30 ([b-straat 1]). Wat betreft het adres [b-straat 2] ontbreekt in het daarop betrekking hebbende rapport een eindberekening. Vandaar dat het Hof in de aanvulling op het verkort arrest een nadere bewijsoverweging heeft opgenomen en daarin kennelijk aan de hand van de in dat rapport - mede op het BOOM-rapport van april 2005 gebaseerde - gegevens zelf is gekomen tot een nadere berekening van het wederrechtelijk voordeel dat uit de hennepkwekerij aan het adres [b-straat 2] is verkregen, hetgeen heeft geresulteerd in een geschat eindbedrag van € 27.116,80.
13. In het bestreden arrest bestaat het totaal verkregen voordeel van € 99.152,20 uit de optelsom van € 25.335,30, € 19.583,30 en € 54.223,60. Omdat het laatstgenoemde bedrag abusievelijk betrekking heeft op twee oogsten en niet op één oogst, heeft het Hof deze fout hersteld in zijn herstelarrest van 29 juni 2012 door het bedrag van € 54.223,60 door twee te delen. Aldus is het totaalbedrag na correctie vastgesteld op € 72.035,40.5.
14. Ik meen dat het Hof met betrekking tot de opgave van de bewijsmiddelen mocht volstaan met de weergave van de inhoud van de drie rapporten “Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij”. Op de terechtzitting van het Hof is immers de inhoud van deze drie rapporten niet gemotiveerd betwist door de verdediging, en is door haar zeker niet aangevoerd dat de daarin verwoorde gevolgtrekkingen onjuist zouden zijn. Voorts is door de verdediging geen inzicht gegeven op welke gegevens de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel zou moeten worden gebaseerd. Goed beschouwd is toen enkel te berde gebracht dat de betrokkene geen opbrengst uit de hennepkwekerijen heeft verkregen en dat het politiewerk op zijn zachtst gezegd gebrekkig was.
15. Het middel faalt.
16. Het derde middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden (zonder de betalingsverplichting te reduceren).
17. Ter terechtzitting van het Hof van 27 januari 2012 is blijkens de toen en aldaar overgelegde pleitnota namens de betrokkene het volgende aangevoerd:
“Redelijke termijn.
[betrokkene] is bekend geworden met de tegen hem aangevangen vervolging in december 2006.
De beslissing van de politierechter volgde in april 2009. Dit is bijna drie jaar later.
De behandeling in hoger beroep vindt vervolgens op 12 januari 2012 plaats. De uitspraak dus nog twee weken later. Opnieuw zijn bijna drie jaar verstreken.
Met de totale behandeling is langer dan vijf jaar gemoeid gegaan.
Sprake is van een ruime overschrijding van de redelijke termijn volgens de uitspraken van de Hoge Raad HR 9 januari 2001, NJ 2001,307; HR 27 juni 2008, NJ 208,358.
De zaak is eenmaal in eerste aanleg aangehouden. Van een ingewikkelde zaak was geen sprake. Extra vertraging door toedoen van [betrokkene] heeft niet plaatsgevonden.
Een en ander dient te leiden tot - indien tot het vaststellen van enig ontnemingsbedrag wordt besloten - een aanzienlijke vermindering van dit ontnemingsbedrag.
Hoge Raad 11 februari 2008, NISr. 2003,1996: de feitenrechter is niet gebonden aan de eerder door de Hoge Raad vastgestelde maximale vermindering van het ontnemingsbedrag tot maximaal 10%.”
18. Het Hof heeft in zijn verkort arrest het volgende overwogen:
“Ten aanzien van het verzoek van de raadsman de overschrijding van de redelijke termijn te compenseren in de betalingsverplichting overweegt en beslist het hof als volgt. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 december 2006 in de strafzaak, is door de officier van justitie, in tegenwoordigheid van de veroordeelde, het voornemen kenbaar gemaakt een ontnemingsvordering tegen de veroordeelde aanhangig te maken. Meer dan twee jaren nadien, te weten op 14 april 2009, is het mondelinge vonnis in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde door de politierechter gewezen, zodat het hof constateert dat de redelijke termijn voor de behandeling in eerste aanleg is overschreden. Op 14 april 2009 is namens de veroordeelde hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Sindsdien is meer dan twee jaren verstreken tot de onderhavige einduitspraak, zodat het hof van oordeel is dat de redelijke termijn voor de behandeling in hoger beroep eveneens is overschreden.
Het hof zal evenwel mede gelet op het karakter van de ontnemingsmaatregel (herstel van de rechtmatige toestand in financiële zin zonder dat het toevoegen/toebrengen van leed is beoogd), waarmee zich moeilijk verhoudt het reduceren van de betalingsverplichting tengevolge van (enig) tijdsverloop, volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn voor de behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep inderdaad is overschreden, maar deze overschrijdingen echter niet verdisconteren in het bedrag waarop de betalingsverplichting aan de Staat wordt vastgesteld, waartoe het volgende (mede) redengevend is. De veroordeelde heeft voordeel genoten, verkregen door middel van, of uit baten van het strafbare feit dat -blijkens de bewezenverklaring door de politierechter in de strafzaak- plaatsvond in de periode van 1 juni 2006 tot en met 12 december 2006. De veroordeelde heeft, nu op geldelijke middelen geen beslag is gelegd, sinds het verkrijgen van dit voordeel tot de onderhavige einduitspraak over dit voordeel kunnen beschikken. Het is naar het oordeel van het hof aannemelijk dat de veroordeelde vervolgprofijt op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten aangezien hij rente over het voordeel heeft kunnen genereren, dan wel kosten heeft kunnen besparen door over het voordeel te beschikken. Het hof acht het -gedurende meer dan vijf jaren, en bij normaal financieel beheer- te behalen rendement over het voordeel ruimschoots opwegen tegen een matiging van de betalingsverplichting als daartoe al aanleiding zou bestaan.”
19. Vooropgesteld moet worden dat het oordeel van de feitenrechter met betrekking tot de redelijke termijn in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst, in die zin dat alleen kan worden onderzocht of het oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Van dit laatste zal niet licht sprake zijn omdat een dergelijk oordeel sterk verweven pleegt te zijn met waarderingen van feitelijke aard die zich onttrekken aan een beoordeling door de cassatierechter. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.6.
20. Voorts verdient opmerking dat het de rechter vrij staat om - na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn - te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.7.
21. Het Hof heeft overwogen dat in de onderhavige zaak kan worden volstaan met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn, omdat onder de betrokkene - anders dan in praktijk gebruikelijk is in dit soort zaken - geen (conservatoir) beslag is gelegd ter hoogte van het te ontnemen bedrag. Daaruit heeft het Hof afgeleid dat de betrokkene juist ‘dankzij’ het lange tijdsverloop meer voordeel heeft genoten, nu de betrokkene daardoor in staat is geweest met het te ontnemen bedrag inkomsten als rente te genereren dan wel kosten te besparen door over het voordeel te beschikken. Ik neem aan dat het Hof daarmee bedoelt tot uitdrukking te brengen dat naast het financiële voordeel dat de betrokkene daardoor verkregen heeft, een extra meevaller in de vorm van een matiging van de betalingsverplichting wegens de overschrijdingen van de redelijke termijn een beetje teveel van het goede is. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk, waarbij ik nog daarlaat dat namens de betrokkene enkel is aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden, maar niet is betoogd dat de betrokkene langer dan redelijk is onder de dreiging van de ontnemingsmaatregel gebukt is gegaan.
22. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
23. Het vierde middel behelst – als ik het wel heb - de klacht dat het Hof niet begrijpelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van de hennepkwekerij op het adres [b-straat 2] heeft vastgesteld op een bedrag van € 54.233,60 (zijnde de opbrengst van twee oogsten), terwijl het Hof, naar het heeft overwogen, het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op de opbrengst van één oogst op elk van de drie adressen en uit de aanvulling op het verkort arrest blijkt dat de opbrengst van één geslaagde oogst op het adres [b-straat 2] moet worden geschat op € 27.116,80.
24. In het verkort arrest heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
“Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
(…)
- Voordeel verkregen uit de hennepkwekerij op het adres [a-straat 1] te Bussum € 25.335,30
- Voordeel verkregen uit de hennepkwekerij op het adres [b-straat 1] te Naarden € 19.583,30
- Voordeel verkregen uit de hennepkwekerij op het adres [b-straat 2] te Naarden € 54.233.60 +
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 99.152,20”
(…)
BESLISSING
Het Hof
(…)
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 99.152,20 (negenennegentigduizend honderdtweeenvijftig euro en twintig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 99.152,20 (negenennegentigduizend honderdtweeënvijftig euro en twintig cent).”
25.
In de aanvulling op het verkort arrest heeft het Hof als nadere bewijsoverweging opgenomen:
“Het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit één geslaagde oogst uit de hennepkwekerij op het adres [b-straat 2] te Naarden door het hof wordt geschat, wordt als volgt berekend.
Opbrengst
448 planten x 27,7gram per plant = 12,4 kg
12.4
kg x €2.370,00 per kilo = € 29.388,00
Afschrijvingskosten - € 300,00
Variabele kosten
448 planten x €4,40 per plant = - € 1.971,20
Voordeel verkregen uit de hennepkwekerij
op het adres [b-straat 2] te Naarden
€ 27.116,80”
26.
In het herstelarrest van het Hof valt het volgende te lezen:
“In het arrest van 10 februari 2012 is overwogen en beslist dat het hof op grond van de stukken in het dossier en het ter terechtzitting verhandelde, aannemelijk acht dat de veroordeelde uit elk van de drie hennepkwekerijen waarop het vonnis van 22 december 2006 onder 1 betrekking had wederrechtelijk voordeel heeft genoten bestaande uit de opbrengst van één geslaagde oogst uit elk van de drie hennepkwekeijen. Als het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit één geslaagde oogst uit de hennepkwekerij op het adres [b-straat 2] te Naarden door het hof wordt geschat, is echter in dat arrest abusievelijk vermeld, € 54.233,60, zijnde het bedrag dat betrekking heeft op twee oogsten op dat adres. Dit arrest dient tot herstel van voornoemde onmiddellijk kenbare fout.
Gelet op het hiervoor weergegeven uitgangspunt van het hof dient te worden gelezen € 27.116,80, als wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij op het adres [b-straat 2] te Naarden.
Gelet op vorenstaande, herstelt het hof het dictum in het arrest van 10 februari 2012, in diervoege als hierna vermeld.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 72.035,40 (tweeenzeventigduizend vijfendertig euro en veertig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 72.035,40 (tweeenzeventigduizend vijfendertig euro en veertig cent).”
27.
Gelet op het voorgaande meen ik dat met het herstelarrest de feitelijke grondslag aan het middel is komen te ontvallen. Daaraan kan niet afdoen de opvatting van de steller van het middel dat het Hof het arrest van 10 februari 2012 niet met een herstelarrest mocht wijzigen omdat het niet ging om een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout. Mijns inziens is hier sprake van een evidente rekenfout dat in het belang van de betrokkene is hersteld, hetgeen met zich brengt dat het Hof gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid het dictum te verbeteren.8.
28.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
29.
De middelen falen en kunnen naar mijn mening alle worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
30.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
31.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑11‑2013
Dit moet zijn: € 27.116,80. Zie hierna onder 24-26.
HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BT6251, HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087 en HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9426, NJ 2010/407.
Zie ook HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BT6251, HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BU2056 en HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BU3984. De raadsman verwijst in het middel naar HR 12 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2125. In de zaak die tot dat arrest leidde had het Hof echter een inkoopprijs gehanteerd zonder te motiveren hoe het daaraan kwam. Daarvan is de onderhavige zaak geen sprake, zodat de vergelijking mank gaat.
Zie daarover nader hierna onder 24-26.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008, 358 (rov. 3.7.) m.nt. Mevis.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008, 358 (rov. 3.21 en 3.23) m.nt. Mevis.
HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478, NJ 2012/490 (rov. 2.3). Voor de volledigheid merk ik op dat het herstelarrest is gewezen door de raadsheren die op de zaak hebben gezeten en dat blijkens de bij het herstelarrest gevoegde brief een afschrift ervan via de raadsman ook aan de betrokkene is gezonden.