HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis.
HR, 07-04-2015, nr. 13/04873
ECLI:NL:HR:2015:899
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-04-2015
- Zaaknummer
13/04873
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:899, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑04‑2015; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:387, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:387, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:899, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑12‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2015/246 met annotatie van F. Vellinga-Schootstra
SR-Updates.nl 2015-0171
Uitspraak 07‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. De Rb heeft de juiste maatstaf aangelegd. De omstandigheden van het geval kunnen evenwel meebrengen dat de rechter tevens ervan blijk moet geven onderzoek te hebben verricht of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van subsidiariteit (vgl. ECLI:NL:HR:2013:833). I.c. is de beslissing van Rb ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
7 april 2015
Strafkamer
nr. 13/04873 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 augustus 2013, nummer RK 13/1170, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank ten onrechte niet ervan blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eis van subsidiariteit.
2.2.
Bij klaagschrift is verzocht het beslag op de woning van de klaagster, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, op te heffen. Daartoe is, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Aan de Officier van Justitie is bij brief van 22 november 2012 verzocht het beslag op te heffen zodat de woning verkocht kan worden. Dit verzoek is nader uitgewerkt in twee brieven die aan BOOM zijn verzonden. De Officier van Justitie heeft het verzoek op 18 februari 2013 afgewezen. Namens de klaagster is bij brief van 26 februari 2013 verzocht de afwijzing te verduidelijken. Daarop heeft de Officier van Justitie telefonisch kenbaar gemaakt dat hij de beoogde koper in verband met tegen deze gerezen verdenking niet accepteert.
De klaagster stelt dat zij door deze gang van zaken ernstig in haar belangen wordt geschaad omdat bij verkoop van de woning een overwaarde ontstaat die met de dag kleiner wordt en dreigt om te slaan in een schuld aangezien de hypotheeklasten al geruime tijd niet meer betaald kunnen worden. Het voorstel houdt voor de Officier van Justitie geen enkel risico in, aldus de klaagster, omdat met de notaris wordt overeengekomen dat de volledige koopsom, na aftrek van de kosten, naar BOOM wordt overgemaakt.
2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de klaagster aldaar het volgende aangevoerd:
"(...)
Het verkopen van de woning is bedoeld om het oplopen van de schulden een halt toe te roepen en die schuld te beperken. De overwaarde die zou overblijven na de verkoop zou onder het beslag kunnen blijven liggen.
Op zeker moment is ervoor gekozen verder te gaan met [betrokkene 1]. De officier van justitie schetst nu een beeld dat er een relatie zou zijn tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Die relatie bestaat, maar dat is geen strafbare relatie en dat heeft de officier van justitie ook zelf geconstateerd aangezien [betrokkene 1] niet wordt vervolgd. (...)
Klaagster heeft oplopende problemen bij de bank. Tot de naam van [betrokkene 1] naar voren kwam was de officier van justitie bereid mee te werken aan een verkoop en de conclusie van de officier van justitie verbaasde mij dan ook.
Er ligt nu wel een koopcontract tussen klaagster en [betrokkene 1]. Op enig moment zal geleverd moeten worden. De officier van justitie heeft verzocht om een koopcontract. Dat contract is geheel conform de wens van de officier van justitie opgemaakt. Er moet nu geleverd worden, maar omdat het aan [betrokkene 1] geleverd moet worden werkt de officier van justitie niet langer mee.
Ik sta hier voor de belangen van klaagster. Met de voorgenomen verkoop aan [betrokkene 1] is niets mis. Er ligt een officieel taxatierapport en een officieel koopcontract. De officier van justitie vraagt veel maar enig recht aan [betrokkene 1] te vragen waar hij het geld voor de aankoop vandaan heeft, heeft hij niet. De officier van justitie zet een onschuldige burger neer als een potentiële boef en enige indicatie dat er iets is mis met deze transactie is er niet.
U kent het dossier. De officier van justitie heeft bij een van de bedrijven beslag gelegd ter waarde van 4,5 miljoen euro. Na verkoop bleef daar slechts 1,1 miljoen euro van over. Na aftrek van diverse kosten blijft er van die 4,5 miljoen slechts 160,000 euro over. De bank staat elke maand weer bij klaagster op de stoep omdat er niet betaald wordt. Er kan niet betaald worden. Er is nu een oplossing binnen handbereik en wat maakt het uit voor de officier van justitie om die oplossing te aanvaarden?
Ik verzoek u de officier van justitie opdracht te geven medewerking te verlenen aan de verkoop van het onroerend goed zoals in het klaagschrift omschreven aan [betrokkene 1].
(...)"
2.4.
De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Het geschilpunt
Klaagster verzoekt opheffing van het beslag omdat de officier van justitie niet wil meewerken aan een onderhandse verkoop van het onroerend goed. Reden waarom de officier van justitie geen medewerking wil verlenen is de persoon van koper, [betrokkene 1].
Strafvorderlijk belang
Het onderzoek ter terechtzitting tegen klaagster is op 11 mei 2011 aangevangen. Ter terechtzitting d.d. 28 november 2012 heeft de officier van justitie een vordering nadere omschrijving tenlastelegging ingediend welke vordering de rechtbank heeft toegewezen. De officier van justitie verwijt klaagster dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen (feiten 1 en 2) en valsheid in geschrift (feit 3).
Met betrekking tot de inbeslagname van de woning op zich, het klassiek beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en het conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, wordt door klaagster geen verweer gevoerd. De raadkamer zijn anderszins geen feiten of omstandigheden bekend die, binnen het kader van de marginale toetsing, ertoe zouden moeten leiden dat het beslag op de woning, gelet op het strafvorderlijk belang, zou moeten worden opgeheven.
Dit maakt dat de raadkamer van oordeel is dat zich op dit moment nog steeds de omstandigheid voordoet dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter, later oordelend over de strafzaak tegen klaagster de woning zal verbeurd verklaren dan wel dat er een voordeelsontneming wordt uitgesproken.
De raadkamer merkt nog op dat het niet aan deze kamer is die, conform artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering slechts marginaal toetst of er voldoende strafvorderlijk belang is het beslag te laten voortduren, zich te mengen in een geschil tussen klaagster en de officier van justitie betreffende de verkoop van een pand waarop het beslag rust."
2.5.
De Rechtbank heeft, blijkens de hiervoor weergegeven overwegingen, bij de beoordeling van het klaagschrift de juiste maatstaf aangelegd. De omstandigheden van het geval kunnen evenwel meebrengen dat de rechter tevens ervan blijk moet geven een onderzoek te hebben verricht of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van subsidiariteit (vgl. HR 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:833, NJ 2014/278). Het voorgaande in aanmerking genomen en gelet op hetgeen namens de klaagster is aangevoerd, is de beslissing van de Rechtbank ontoereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.C. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2014.
Conclusie 20‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. De Rb heeft de juiste maatstaf aangelegd. De omstandigheden van het geval kunnen evenwel meebrengen dat de rechter tevens ervan blijk moet geven onderzoek te hebben verricht of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van subsidiariteit (vgl. ECLI:NL:HR:2013:833). I.c. is de beslissing van Rb ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 13/04873 B Zitting: 20 januari 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [klaagster] |
1. De Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft bij beschikking van 21 augustus 2013 het beklag van klaagster ex art. 552a Sv, strekkende tot opheffing (eventueel onder voorwaarden) van het beslag op de woning [de woning], ongegrond verklaard.
2. Tegen deze beschikking is namens klaagster cassatieberoep ingesteld.
3. Namens klaagster heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het beklag. In het bijzonder wordt geklaagd dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, althans haar beslissing onvoldoende met redenen heeft omkleed.
4.2. Het namens de klaagster ingediende klaagschrift houdt het volgende in:
“1. Er door de OvJ in Spanje in de strafzaak tegen klaagster met parketnummer 05.900000-10 conservatoir beslag is gelegd op de woning [de woning] (Bijlage 1) die eigendom van klaagster is.
2. Op 22 november 2012 aan de OvJ in de brief met kenmerk JR/999/18 verzocht is om dit beslag op te heffen zodat deze woning verkocht kan worden (Bijlage 2).
4. Op 18 februari 2013 dit verzoek namens de OvJ is afgewezen (Bijlage 5).
5. De verdediging heeft op 26 februari 2013 in de brief met kenmerk JR/999/27 nog om meer duidelijkheid ten aanzien van deze afwijzing verzocht (Bijlage 6).
6. De OvJ naar aanleiding van dit schrijven telefonisch heeft kenbaar gemaakt dat de hij beoogde koper [betrokkene 1] niet accepteert onder verwijzing naar de eerder door hem ten aanzien van deze koper geformuleerde verdenking met de mededeling: “dat blijft voor mij staan ik krijg het alleen technisch niet rond”.
7. Klaagster door deze gang van zaken ernstig in haar belangen wordt geschaad omdat bij verkoop van de woning er op dit moment een overwaarde ontstaat. Deze overwaarde met de dag kleiner wordt en dreigt om te slaan in een schuld omdat de hypotheeklasten al geruime tijd niet meer betaald kunnen worden, het noodzakelijke (achterstallig) onderhoud niet meer gepleegd kan worden en de onroerendgoed markt in Spanje zich nog steeds in een neergaande spiraal bevindt.
8. Er voor de OvJ geen enkel risico is omdat zonder enig voorbehoud met de notaris kan worden overeengekomen – en dit ook de wens van klaagster is – dat de volledige koopsom na aftrek van kosten naar het BOOM dient te worden overgemaakt. Het blote argument dat de koper zich mogelijk schuldig zou maken aan witwassen geen enkel hout snijdt omdat de OvJ de strafzaak tegen koper in hetzelfde onderzoek na een zeer grondig en volledig onderzoek ter zake van witwassen geseponeerd heeft wegens onvoldoende bewijs. Bovendien juist helemaal niets verhuld wordt omdat deze transactie in het geheel via de bank verloopt en juist uitermate transparant is.
REDENEN, waarom klaagster zich wendt tot uw rechtbank met het eerbiedig verzoek het beslag op de bovengenoemde woning (onder voorwaarden) op te heffen.”
4.3. Bij de behandeling in raadkamer is door de raadsman van klaagster onder meer het volgende aangevoerd:
“De raadsman merkt vervolgens op:
De officier van justitie heeft een en ander redelijk ruim omschreven, maar dat is de visie van de officier van justitie. De officier van justitie had een aantal voorwaarden gesteld maar de voorwaarde van "Inzicht in de herkomst van het aankoopbedrag" was mij niet bekend. De officier van justitie stelt dat het geheel is gestrand op de persoon van de koper. De koper betreft [betrokkene 1] maar er is op zeker moment ook nog een tweede koper in beeld geweest.
In eerste instantie is de bereidheid van de officier van justitie gevraagd.
De officier van justitie was bereid medewerking te verlenen aan die verkoop. Vervolgens is de officier van justitie gevraagd hoe een en ander geregeld moest worden. Klaagster was op dat moment bezig met twee potentiële kopers. De officier van justitie heeft op enig moment laten weten dat hij een taxatierapport van de woning wilde. Klaagster heeft dat geregeld. Het verkopen van de woning is bedoeld om het oplopen van de schulden een halt toe te roepen en die schuld te beperken. De overwaarde die zou overblijven na de verkoop zou onder het beslag kunnen blijven liggen.
Op zeker moment is ervoor gekozen verder te gaan met [betrokkene 1]. De officier van justitie schetst nu een beeld dat er een relatie zou zijn tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Die relatie bestaat, maar dat is geen strafbare relatie en dat heeft de officier van justitie ook zelf geconstateerd aangezien [betrokkene 1] niet wordt vervolgd. [betrokkene 1] kan en mag in heel Nederland woningen kopen, maar wanneer hij, aldus de officier van justitie, met [betrokkene 2] en/of [klaagster] zaken wil doen dan zegt de officier van justitie daar doen wij niet aan mee. [betrokkene 1] hoeft nergens toestemming voor te vragen. Door de kennisgeving van niet verdere vervolging is [betrokkene 1] een persoon van onbesproken gedrag. [betrokkene 1] koopt en verkoopt panden, maar dat mag niet van de officier van justitie als [klaagster] en/of [betrokkene 2] in beeld komen.
Na een lange aanloopfase zegt de officier van justitie ineens niet langer mee te willen doen en hij vraagt de rechter nu om het daarmee eens te zijn. De officier van justitie zegt niets over een mogelijke gedraging van [betrokkene 1] die te verwachten zou kunnen zijn. Het aankoopbedrag voor de woning komt uit het vermogen van [betrokkene 1] zelf. Er is een taxatierapport overgelegd. Omdat [betrokkene 1] in het verleden kennelijk bij [betrokkene 2] gezeten heeft en dingen gedaan zou hebben die volgens de officier van justitie het daglicht niet konden verdragen, gaat de officier van justitie niet mee in de verkoop van de woning aan [betrokkene 1]. Ondanks het vermoeden dat de officier van justitie richting [betrokkene 1] heeft, besluit hij wel hem niet verder te vervolgen. Vreemd.
Laat [betrokkene 1] die woning toch gewoon kopen. Hij doet niet meer dan een stukje onroerend goed kopen wat hij wellicht gelijk weer verkoopt, verhuurt of voor zichzelf gaat gebruiken. Wat [betrokkene 1] met die woning doet is voor klaagster niet van belang. Klaagster heeft oplopende problemen bij de bank. Tot de naam van [betrokkene 1] naar voren kwam was de officier van justitie bereid mee te werken aan een verkoop en de conclusie van de officier van justitie verbaasde mij dan ook.
Er ligt nu wel een koopcontract tussen klaagster en [betrokkene 1]. Op enig moment zal geleverd moeten worden. De officier van justitie heeft verzocht om een koopcontract. Dat contract is geheel conform de wens van de officier van justities opgemaakt. Er moet nu geleverd worden, maar omdat het aan [betrokkene 1] geleverd moet worden werkt de officier van justitie niet langer mee.
Ik sta hier voor de belangen van klaagster. Met de voorgenomen verkoop aan [betrokkene 1] is niets mis. Er ligt een officieel taxatierapport en een officieel koopcontract. De officier van justitie vraagt veel maar enig recht aan [betrokkene 1] te vragen waar hij het geld voor de aankoop vandaan heeft, heeft hij niet. De officier van justitie zet een onschuldige burger neer als een potentiële boef en enige indicatie dat er iets is mis met deze transactie is er niet.
U kent het dossier. De officier van justitie heeft bij een van de bedrijf beslag gelegd ter waarde van 4,5 miljoen euro. Na verkoop bleef daar slechts 1,1 miljoen euro van over. Na aftrek van diverse kosten blijft er van die 4,5 miljoen slechts 160,000 euro over. De bank staat elke maand weer bij klaagster op de stoep omdat er niet betaald wordt. Er kan niet betaald worden. Er is nu een oplossing binnen handbereik en wat maakt het uit voor de officier van justitie om die oplossing te aanvaarden?”
4.4. De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:
“Het beklag
Op basis van het klaagschrift en de daarbij behorende bijlagen verzoekt klaagster de raadkamer het beslag op voormeld onroerend goed (eventueel onder voorwaarden) op te heffen. Klaagster stelt, kort gezegd, dat zij de kosten van het in stand houden van het onroerend goed niet langer kan opbrengen waardoor haar schuld, onder meer hypotheeklasten, blijft oplopen. Op dit moment is nog sprake, gelet op het taxatierapport, van een kleine overwaarde. Klaagster heeft de officier van justitie verzocht het beslag op te heffen opdat de woning kan worden verkocht en de opbrengst, onder aftrek van kosten, waaronder de hypotheekkosten, aan justitie kan worden overgemaakt. Op 6 februari 2013 is een koopakte opgesteld tussen klaagster enerzijds en [betrokkene 1] anderzijds waarbij partijen zijn overeengekomen dat [betrokkene 1] voornoemd onroerend goed, op basis van kosten koper, koopt voor een bedrag van € 345.000,--. De officier van justitie weigert medewerking te verlenen aan deze onderhandse verkoop.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag, immers het beslag dient enerzijds ter verbeurdverklaring (gekoppeld aan een eventuele veroordeling) en anderzijds is het conservatoir beslag gelegd ten behoeve van de ontnemingsmaatregel die in deze zou kunnen worden gelegd. Voor wat betreft de medewerking van de officier van justitie om te komen tot de verkoop van voornoemd onroerend goed, heeft de officier van justitie voorwaarden gesteld alvorens tot opheffing van het beslag zou worden overgegaan. Deze voorwaarden zijn: dat de woning verkocht wordt voor een reële prijs, de koper van onbesproken gedrag moet zijn en er inzicht wordt gegeven in de herkomst van het aankoopbedrag. De medewerking van de officier van justitie strand op de persoon van de koper. De potentiële koper is namelijk op een aantal momenten onderwerp van onderzoek geweest c.q. in het onderzoek in beeld gekomen. De officier van justitie verwijst in dat kader naar het ten behoeve van deze procedure overgelegde proces-verbaal.
Op grond van het voorgaande is de officier van justitie van oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.
De beoordeling
(…)
Strafvorderlijk belang
Het onderzoek ter terechtzitting tegen klaagster is op 11 mei 2011 aangevangen. Ter terechtzitting d.d. 28 november 2012 heeft de officier van justitie een vordering nadere omschrijving tenlastelegging ingediend welke vordering de rechtbank heeft toegewezen. De officier van justitie verwijt klaagster dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen (feiten 1 en 2) en valsheid in geschrift (feit 3).
Met betrekking tot de inbeslagname van de woning op zich, het klassiek beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en het conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, wordt door klaagster geen verweer gevoerd. De raadkamer zijn anderszins geen feiten of omstandigheden bekend die, binnen het kader van de marginale toetsing, ertoe zouden moeten leiden dat het beslag op de woning, gelet op het strafvorderlijk belang, zou moeten worden opgeheven.
Dit maakt dat de raadkamer van oordeel is dat zich op dit moment nog steeds de omstandigheid voordoet dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter, later oordelend over de strafzaak tegen klaagster de woning zal verbeurd verklaren dan wel dat er een voordeelsontneming wordt uitgesproken.
De raadkamer merkt nog op dat het niet aan deze kamer is die, conform artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering slechts marginaal toetst of er voldoende strafvorderlijk belang is het beslag te laten voortduren, zich te mengen in een geschil tussen klaagster en de officier van justitie betreffende de verkoop van een pand waarop het beslag rust.
De raadkamer zal derhalve beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.
De beslissing
Verklaart het klaagschrift ongegrond.”
4.5.
De Rechtbank heeft vastgesteld dat op de woning zowel op grond van art. 94 Sv als op grond van art. 94a Sv beslag is gelegd. Voor een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag geldt dat geoordeeld kan worden dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert als het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter het desbetreffende voorwerp zal verbeurdverklaren. Voor een op voet van art. 94a Sv gelegd beslag geldt dat, indien sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, het belang van de strafvordering bij handhaving van het beslag aanwezig kan worden geoordeeld als het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat aan de verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden opgelegd.1.Geconcludeerd kan derhalve worden dat de Rechtbank de hier toepasselijke maatstaven heeft gehanteerd. Dat wordt door het middel ook niet betwist.
4.6.
De vraag waarop het aankomt, is of het oordeel van de Rechtbank juist is dat het niet aan de beklagrechter is om “zich te mengen in een geschil tussen klaagster en de officier van justitie betreffende de verkoop van een pand waarop het beslag rust”. In dit verband is van belang dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat in het kader van het conservatoir beslag geldt dat de toe te passen maatstaf niet uitsluit dat de Rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.2.Hetzelfde geldt naar mag worden aangenomen als het gaat om een op voet van art. 94 Sv gelegd beslag.3.
4.7.
Art. 118a Sv biedt ingeval van conservatoir beslag de mogelijkheid van teruggave onder zekerheidsstelling. Als de beslagene aanbiedt om voldoende zekerheid te stellen, lijkt mij dat een schoolvoorbeeld van een geval waarin voortzetting van het beslag strijdt met de eis van subsidiariteit. Over de weigering van de OvJ om op het aanbod in te gaan, moet dan ook op voet van art. 552a Sv geklaagd kunnen worden.4.Dat wordt niet anders als niet voor de figuur van zekerheidsstelling wordt gekozen, maar voor die van vervangend beslag op de koopsom. Ik merk daarbij op dat die figuur, anders dan de teruggave onder zekerheidsstelling, ook bij beslag ex art. 94 Sv mogelijk lijkt te zijn.5.
4.8.
De vraag is wat de “daarmee overeenkomende last” zou moeten zijn als de rechtbank het beklag in een geval als het onderhavige gegrond verklaart. Art. 552a Sv voorziet, anders dan art. 353 Sv, niet expliciet in de mogelijkheid om teruggave onder zekerheidsstelling te gelasten. Analoge toepassing van art. 353 Sv op de beklagprocedure lijkt daarbij niet goed te verdedigen.6.Het komt mij voor dat de beklagrechter die bevindt dat het voortduren van het beslag in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, de behandeling van het beklag voor een bepaalde termijn dient aan te houden om de OvJ in de gelegenheid te stellen met de beslagene tot een vergelijk te komen. Oordeelt de rechtbank na ommekomst van die termijn dat het aan de OvJ is te wijten dat het niet tot een bevredigende oplossing is gekomen, dan kan zij het beklag zonder meer gegrond verklaren en teruggave gelasten. De (dreigende) last tot teruggave fungeert dan dus als de bekende stok achter de deur.
4.9.
De Rechtbank heeft het voorgaande miskend. Gelet op hetgeen namens klaagster is aangevoerd, was er voor de Rechtbank alle reden om te onderzoeken of de voortzetting van het beslag in overeenstemming was met in het bijzonder de eis van subsidiariteit. Ik merk daarbij op dat de Rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de strafvordering gelegen was in het veiligstellen van de executie. Dat is in het kader van de inbeslagneming een legitiem belang. De reden waarom de OvJ zich tegen de verkoop verzette, heeft met dat legitieme belang niets van doen.7.Daarom riekt dat verzet naar détournement de pouvoir. Bovendien staat dat verzet, gezien de kennisgeving van niet verdere vervolging die de koper heeft gekregen, op gespannen voet met de onschuldpresumptie.
4.10.
Het middel is terecht voorgesteld.
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑01‑2015
HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66. Zie verder ook: HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3311; HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:977; HR 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:833, NJ 2014/278 m.nt. B.F. Keulen; HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB9890, NJ 2008/63.
Zie in het bijzonder HR 24 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS9296, waarin de Hoge Raad het oordeel van de Rechtbank met betrekking tot de proportionaliteit op begrijpelijkheid toetste.
Vgl. A-G Van Dorst, punt 9.1 van de conclusie die voorafging aan HR 2 maart 1999, NJ 1999/416; R.M. Vennix, Boef en beslag, p. 279; Wöretshofer in: Melai/Groenhuijsen, aant. 10 op art. 118a en eveneens in: T&C Strafvordering, aant. op 118a.
Hier doet zich overigens wel het probleem voor of de opbrengst van de verkoop door de beslagene gelijk gesteld kan worden met het verbeurd te verklaren voorwerp. Als het gaat om een voorwerp waarmee het feit is begaan, lijkt mij dat bijvoorbeeld problematisch (terwijl het oorspronkelijke voorwerp na verkoop niet meer aan de verdachte toebehoort, zodat ook verbeurdverklaring op voet van art. 34 Sr niet mogelijk lijkt te zijn). Als de woning kan worden aangemerkt als een voorwerp met betrekking tot welke het witwassen waarvan de klaagster wordt verdacht, is begaan, kan mogelijk wel gezegd worden dat dit witwassen ook met betrekking tot de opbrengst van die woning is begaan. Dit alles kan hier verder blijven rusten, omdat de OvJ zich niet op deze grond tegen de verkoop van de woning heeft verzet en het bovendien de vraag is of handhaving van het beslag op deze grond in het onderhavige geval (waarin ook sprake is van conservatoir beslag) in overeenstemming zou zijn met de eis van proportionaliteit.
Dat zou anders zijn als de OvJ op grond van de nauwe relatie tussen de koper en de beslagene vreesde voor een te lage opbrengst.
Beroepschrift 06‑12‑2013
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
INZAKE:
Inzake : [klaagster]/Cassatie
Griffienr : S 13/04873 B
Betekening aanzegging d.d. : 7 november 2013
Mijn ref : RBA/TJO 20131253
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen,
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [klaagster], wonende te [woonplaats], ingestelde beroep in cassatie tegen de beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem d.d. 21 augustus 2013.
In genoemde beschikking heeft de rechtbank het ingediende klaagschrift, strekkende tot opheffing (onder voorwaarden) van een beslag op een onroerend goed, althans beëindiging (onder voorwaarden) van het betreffende beslag, ongegrond verklaard.
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder art. 552a Sv, en wel om het navolgende.
Ter zitting is door klaagsters aangevoerd dat de officier van justitie in beginsel geen bezwaar heeft tegen vervreemding/verkoping van een woning, waarop beslag is gelegd door de officier van justitie, maar dat de officier van justitie niet bereid is mee te werken aan verkoop/vervreemding van de woning gelet op de persoon van de voorgenomen koper. Namens klaagster is voorts aangevoerd dat klaagster een groot belang heeft welke groter is dan een maatschappelijk/strafvorderlijk belang aangezien de schuld alleen zal oplopen indien de woning niet wordt verkocht, terwijl thans nog sprake is van een overwaarde. In de beschikking heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard waarbij de rechtbank onder meer heeft aangevoerd dat de raadkamer slechts marginaal toetst of er voldoende strafvorderlijk belang is het beslag te laten voortduren, zodat het niet aan de rechtbank is zich te mengen in een geschil tussen klaagster en de officier van justitie betreffende verkoop van een pand waarop het beslag rust. Door aldus het klaagschrift ongegrond te verklaren heeft de rechtbank een onjuiste maatstaf gehanteerd, althans heeft de rechtbank ten onrechte niet doen blijken te hebben onderzocht in hoeverre de vraag of voortzetting onder voorwaarden van het beslag in overeenstemming is met de eis van subsidiariteit, zodat het onderzoek ter zitting en de daarop gebaseerde beslissing onvoldoende met redenen zijn omkleed.
Toelichting
1.1
Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken behoort onder meer een klaagschrift, waarin onder meer is aangevoerd:
- ‘1.
Er door de OvJ in Spanje in de strafzaak tegen klaagster () conservatoir beslag is gelegd op de woning () die eigendom van klaagster is.
- 2.
Op 22 november 2012 aan de OvJ in de brief met kenmerk () verzocht is om dit beslag op te heffen zodat deze woning verkocht kan worden.
()
- 6.
De OvJ naar aanleiding van dit schrijven telefonisch heeft kenbaar gemaakt dat hij de beoogde koper () niet accepteert onder verwijzing naar de eerder door hem ten aanzien van deze koper geformuleerde verdenking met de mededeling: ‘dat blijft voor mij staan ik krijg het alleen technisch niet rond’.
- 7.
Klaagster door deze gang van zaken ernstig in haar belangen wordt geschaad omdat bij verkoop van de woning er op dit moment een overwaarde ontstaat. Deze overwaarde met de dag kleiner wordt en dreigt om te slaan in een schuld omdat de hypotheeklasten al geruime tijd niet meer betaald kunnen worden, het noodzakelijke (achterstallig) onderhoud niet meer gepleegd kan worden en de onroerendgoed markt in Spanje zich nog steeds in een neergaande spiraal bevindt.
- 8.
Er voor de Ov J geen enkel risico is omdat zonder enig voorbehoud met de notaris kan worden overeengekomen — en dit ook de wens van klaagster is — dat de volledige koopsom na aftrek van kosten naar het BOOM dient te worden overgemaakt. Het blote argument dat de koper zich mogelijk schuldig zou maken aan witwassen geen enkel hout snijdt omdat de OvJ de strafzaak tegen koper in hetzelfde onderzoek na een zeer grondig en volledig onderzoek ter zake van witwassen geseponeerd heeft wegens onvoldoende bewijs. Bovendien juist helemaal niets verhuld wordt omdat deze transactie in het geheel via de bank verloopt juist uitermate transparant is.’
1.2
In het proces-verbaal van de raadkamerzitting d.d. 5 augustus 2013 is onder meer gerelateerd dat aldaar door mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam, de raadsman van klaagster, onder meer is aangevoerd:
‘De officier van justitie was bereid medewerking te verlenen aan de verkoop. Vervolgens is de officier van justitie gevraagd hoe een en ander geregeld moest worden. Klaagster was op dat moment bezig met twee potentiële kopers. De officier van justitie heeft op enig moment laten weten dat hij een taxatierapport van de woning wilde. Klaagster heeft dat geregeld. Het verkopen van de woning is bedoeld om het oplopen van de schulden een halt toe te roepen en de schuld te beperken. De overwaarde die zou overblijven na de verkoop zou onder het beslag kunnen blijven liggen.
Op zeker moment is ervoor gekozen verder te gaan met de heer [betrokkene 1]. De officier van justitie schetst nu een beeld dat er een relatie zou zijn tussen de familie [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Die relatie bestaat, maar dat is geen strafbare relatie en dat heeft de officier van justitie ook zelf geconstateerd aangezien [betrokkene 1] niet wordt vervolgd. [betrokkene 1] kan en mag in heel Nederland woningen kopen, maar wanneer hij, aldus de officier van justitie, met de familie [betrokkene 2] en/of [klaagster] zaken wil doen dan zegt de officier van justitie daar doen wij niet aan mee. [betrokkene 1] hoeft nergens toestemming voor te vragen. Door de kennisgeving van niet verdere vervolging is [betrokkene 1] een persoon van onbesproken gedrag. [betrokkene 1] koopt en verkoopt panden, maar dat mag niet van de officier van justitie als [klaagster] en/of [betrokkene 2] in beeld komen.
Na een lange aanloopfase zegt de officier van justitie ineens niet langer mee te willen doen en hij vraagt de rechter nu om het daarmee eens te zijn. De officier van justitie zegt niets over een mogelijke gedraging van [betrokkene 1] die te verwachten zou kunnen zijn. Het aankoopbedrag voor de woning komt uit het vermogen van [betrokkene 1] zelf. Er is een taxatierapport overgelegd. Omdat [betrokkene 1] in het verleden kennelijk bij de familie [betrokkene 2] gezeten heeft en dingen gedaan zou hebben die volgens de officier van justitie het daglicht niet konden verdragen, gaat de officier van justitie niet mee in de verkoop van de woning aan [betrokkene 1]. Ondanks het vermoeden dat de officier van justitie richting [betrokkene 1] heeft, besluit hij wel om hem niet verder te vervolgen. Vreemd.
Laat [betrokkene 1] die woning toch gewoon kopen. Hij doet niet meer dan een stukje onroerend goed kopen wat hij wellicht gelijk weer verkoopt, verhuurt of voor zichzelf gaat gebruiken.
Wat [betrokkene 1] met die woning doet is voor klaagster niet van belang. Klaagster heeft oplopende problemen bij de bank. Tot de naam van [betrokkene 1] naar voren kwam was de officier van justitie bereid mee te werken aan een verkoop en de conclusie van de officier van justitie verbaasde mij dan ook.
()
Ik sta hier voor de belangen van klaagster. Met de voorgenomen verkoop aan [betrokkene 1] is niets mis. Er ligt een officieel taxatierapport en een officieel koopcontract. De officier van justitie vraagt veel maar enig recht aan [betrokkene 1] te vragen waar hij het geld voor de aankoop vandaan heeft, heeft hij niet. De officier van justitie zet een onschuldige burger neer als een potentiële boef en enige indicatie dat er iets mis is met deze transactie is er niet.
U kent het dossier. De officier van justitie heeft bij een van de bedrijf beslag gelegd ter waarde van 4,5 miljoen euro. Na verkoop blijft daar slechts 1,1 miljoen euro van over. Na aftrek van diverse kosten blijft er van die 4,5 miljoen slechts 160,000 euro over. De bank staat elke maand weer bij klaagster op de stoep omdat er niet betaald wordt. Er kan niet betaald worden. Er is nu een oplossing binnen handbereik en wat maakt het uit voor de officier van justitie om die oplossing te aanvaarden?
Ik verzoek de officier van justitie opdracht te geven medewerking te verlenen aan de verkoop van het onroerend goed zoals in het klaagschrift omschreven aan de heer Welten.’
1.3
In het proces-verbaal van de zitting is voorts gerelateerd dat aldaar door de officier van justitie onder meer is aangevoerd:
‘De inbeslagneming is naar mijn mening rechtmatig en strafvorderlijk belang is ook nog aanwezig gelet op de verdenking van het witwassen en de eventuele ontnemingsvordering. Wat de wet niet voorschrijft is dat de raadkamer een belangenafweging moet maken, een belangenafweging die de raadsman namens klaagster nu wel aan u voorlegt. ()’
1.4
In het proces-verbaal is voorts nog gerelateerd dat door de raadsman in een reactie is aangevoerd:
‘De officier van justitie zegt in feite zelf al geen bezwaar te hebben tegen de vervreemding/verkopen van de woning.
Daarmee geeft de officier van justitie dus in feite aan dat er dus ruimte is iets te doen met het beslag wat dan ter toetsing aan de rechter voorgelegd moet kunnen worden. Volgens de officier van justitie zou het dus niet mogelijk zijn te klagen over de gang van zaken die gevolgd is. Indien de officier van justitie in eerste instantie mee wil werken aan een verkoop en daar later op terugkomt, dan moet klaagster de beslissing die de officier van justitie neemt, aan een rechter kunnen voorleggen. Artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering biedt die ruimte. ()
()
De officier van justitie is wel vaker van oordeel dat er niets teruggegeven mag worden en na een zitting als deze neemt de rechtbank toch de beslissing dat het goed moet worden teruggegeven, eventueel na borgstelling. Dit betreft eenzelfde situatie. De officier van justitie zegt in feite het mag terug, maar onder bepaalde voorwaarden. U als raadkamer mag dan deze voorwaarden toetsen waarbij u kunt beslissen dat na verkoop de overwaarde gestort wordt in de kassa van het Openbaar Ministerie.
Het belang van klaagster is in deze groter dn het maatschappelijk / strafvorderlijk belang.
Verkoop van de woning is zelfs wenselijk aangezien de schuld alleen zal oplopen in de woning niet verkocht wordt. Nu is er nog sprake van overwaarde maar over enige tijd niet meer. ()’
1.5
In de beschikking heeft de rechtbank onder meer overwogen en beslist:
‘()
Met betrekking tot de inbeslagname van woning op zich, het klassieke beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en het conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, wordt door klaagster geen verweer gevoerd. De raadkamer zijn anderszins geen feiten of omstandigheden bekend die, binnen het kader van de marginale toetsing, ertoe zouden moeten leiden dat het beslag op de woning, gelet op het strafvorderlijk belang, zou moeten worden opgeheven.
Dit maakt dat de raadkamer van oordeel is dat zich op dit moment nog steeds de omstandigheid voordoet dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter, later oordelend over de strafzaak tegen klaagster de woning zal verbeurd verklaren dan wel dat er een voordeelsontneming wordt uitgesproken.
De raadkamer merkt nog op dat het niet aan deze kamer is die, conform artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering slechts marginaal toetst of er voldoende strafvorderlijk belang is het beslag te laten voortduren, zich te mengen in een geschil tussen klager en de officier van justitie betreffende de verkoop van het pand waarop het beslag rust.
De raadkamer zal derhalve beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.
De beslissing
Verklaart het klaagschrift ongegrond.’
1.6
De Hoge Raad heeft onder meer in zijn arrest van 15 januari 2008, NJ 2008, 63 geoordeeld dat de door de rechter te hanteren maatstaf niet een onderzoek vergt naar de proportionaliteit tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de hoogte van het eventueel te ontnemen bedrag, maar dat omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht. Dat geldt ook met betrekking tot de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eis van subsidiariteit (overweging 2.5 van HR 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:833).
1.7
Nu de rechtbank hetgeen namens klaagster is aangevoerd, te weten dat de officier van justitie geen bezwaar heeft tegen de vervreemding/verkoop van de woning maar dan wel allerlei voorwaarden daaraan wenst te verbinden, zulks terwijl klaagster een zeer groot belang heeft bij vervreemding van de woning gelet op de omstandigheid dat de aan de woning verbonden schuld oploopt indien de woning niet wordt verkocht terwijl er thans sprake is van een overwaarde, gevoegd bij de omstandigheid dat klaagster de rechtbank in overweging heeft gegeven voorwaarden te stellen, is het klaarblijkelijke oordeel van de rechtbank, dat de raadkamer niet behoeft na te gaan in hoeverre de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eis van subsidiariteit, niet juist, althans is deze overweging en beslissing onvoldoende met redenen omkleed.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 6 december 2013
Advocaat,