HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, rov. 3.2.2.
HR, 21-10-2022, nr. 22/01746
ECLI:NL:HR:2022:1515
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-10-2022
- Zaaknummer
22/01746
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1515, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑10‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:743, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2022:743, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑08‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1515, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑05‑2022
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Wvggz. Tijdelijke verplichte zorg; verzoek tot wijziging zorgmachtiging (art. 8:11-8:13 Wvggz). ‘Per order’ ondertekende aanvraag zorgverantwoordelijke. Ontvankelijkheid schadevergoedingsvordering.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/01746
Datum 21 oktober 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ZEELAND-WEST BRABANT,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/02/394413 / FA RK 22/530 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 februari 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep en tot niet-ontvankelijkheid van het beroep voor zover het ziet op toekenning van schadevergoeding.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Ten aanzien van betrokkene is op 16 juli 2021 een zorgmachtiging verleend.
(ii) De zorgverantwoordelijke heeft tijdens de looptijd van de hiervoor onder (i) genoemde zorgmachtiging op de voet van art. 8:11 e.v. Wvggz enkele malen achtereen beslist tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg waar de zorgmachtiging niet in voorziet:
- op 29 januari 2022 heeft de zorgverantwoordelijke beslist tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg in de vorm van het uitoefenen van toezicht op betrokkene, het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen en opnemen in een accommodatie;
- op 2 februari 2022 is een nieuwe beslissing genomen tot tijdelijke verplichte zorg, met als zorgvormen: insluiten, uitoefenen van toezicht op betrokkene, onderzoek aan kleding of lichaam, onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen, controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen en opnemen in een accommodatie;
- Op 5 februari 2022 is wederom een beslissing genomen tot tijdelijke verplichte zorg, bestaande uit het beperken van de bewegingsvrijheid, insluiten, uitoefenen van toezicht op betrokkene en opnemen van betrokkene in een accommodatie.
2.2
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 4 februari 2022, heeft de officier van justitie verzocht om wijziging van de hiervoor in 2.1 onder (i) genoemde zorgmachtiging. Bij het verzoekschrift is onder meer gevoegd de aanvraag van de zorgverantwoordelijke. Deze aanvraag is niet door de zorgverantwoordelijke zelf ondertekend, maar ‘per order’ door een andere bij de behandeling betrokken functionaris.
2.3
Betrokkene heeft zich tegen toewijzing van het verzochte verweerd en verzocht in verband met de toegepaste tijdelijke verplichte zorg (zie hiervoor in 2.1 onder (ii)) een schadevergoeding vast te stellen naar redelijkheid en billijkheid. De rechtbank heeft betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schadevergoeding en het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging toegewezen. Ten aanzien van het verweer van betrokkene dat de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging niet is ondertekend door de zorgverantwoordelijke heeft de rechtbank (in rov. 4.2) als volgt overwogen:
“(…) Tijdens de mondeling behandeling is voldoende duidelijk geworden dat door de zorgverantwoordelijke zelf tot de aanvraag is beslist. De enkele omstandigheid dat, gelet op de grote tijdsdruk die op de aanvraag stond, ervoor is gekozen een ander “per order” (dus: in opdracht van de zorgverantwoordelijke) te laten ondertekenen, doet aan de vaststelling dat sprake is van een “door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag”, niet af. (…)”
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1
Onderdeel II keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat betrokkene niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot schadevergoeding.
3.2
Art. 10:12 Wvggz biedt de betrokkene de mogelijkheid bij de rechter schadevergoeding te verzoeken indien de wet niet in acht is genomen door (onder anderen) de zorgverantwoordelijke. Noch in art. 10:12 Wvggz, noch elders in de Wvggz wordt hoger beroep tegen een beslissing op de voet van deze bepaling uitgesloten. Nu de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op een procedure ingevolge de Wvggz aanvullend van toepassing zijn, stond op grond van art. 358 lid 1 Rv hoger beroep open tegen de beslissing van de rechtbank op het verzoek tot schadevergoeding. Ingevolge art. 78 lid 6 RO is betrokkene dan ook in zoverre niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep. Op grond van art. 358 lid 2 Rv in verbinding met art. 340 Rv kan betrokkene alsnog hoger beroep instellen tegen de bestreden beschikking voor zover deze ziet op het verzoek tot schadevergoeding.1.
4. Beoordeling van het middel
4.1
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen de wijziging van de zorgmachtiging. Het onderdeel betoogt ten eerste dat na de beslissing van 29 januari 2022 (zie hiervoor in 2.1 onder (ii), eerste gedachtenstreepje) geen gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging bij de officier van justitie is ingediend en dat daarom op 1 februari 2022 om 22.00 uur, na het verstrijken van de driedagentermijn van art. 8:12 lid 1 Wvggz, geen grondslag meer bestond voor voortzetting van de tijdelijke verplichte zorg.
Dit betoog is juist, maar kan niet tot cassatie leiden. De rechtbank heeft (in rov. 4.3) terecht geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet eraan in de weg staat dat de officier van justitie in zijn verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging kan worden ontvangen. De overschrijding van de maximale duur van de tijdelijke verplichte zorg kan aan de orde worden gesteld in het kader van het verzoek van betrokkene om schadevergoeding.2.
4.2.1
Het onderdeel klaagt ten tweede dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voldaan is aan het vereiste van een ‘door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag’ als bedoeld in art. 8:12 lid 3 Wvggz. Het onderdeel betoogt daartoe, onder meer, dat het ‘per order’ door een ander laten tekenen van deze aanvraag in strijd is met de wet.
4.2.2
Art. 8:12 lid 3 Wvggz houdt in dat een zorgverantwoordelijke die van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg moet worden voortgezet na de in art. 8:12 lid 1 Wvggz bedoelde maximumperiode van drie dagen, tot die voortzetting uitsluitend kan beslissen indien de geneesheer-directeur een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de lopende machtiging, voorzien van zijn advies daarover, bij de officier van justitie heeft ingediend.
4.2.3
In de procedure bij de rechtbank is namens betrokkene in twijfel getrokken of was voldaan aan het hiervoor in 4.2.2 genoemde vereiste van ‘een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag’, nu de desbetreffende aanvraag ‘per order’ was ondertekend door een ander dan de zorgverantwoordelijke. Daarop heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling gecontroleerd of de zorgverantwoordelijke zelf tot de aanvraag had beslist, en geoordeeld – in cassatie niet bestreden – dat dat het geval was. Daarmee kon de rechtbank oordelen dat voldaan was aan het vereiste van een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag als bedoeld in art. 8:12 lid 3 Wvggz. De klacht faalt dus.
4.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dit is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het verzoek om schadevergoeding;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.M. Wattendorff, als voorzitter, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 21 oktober 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑10‑2022
Vgl. HR 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:349, rov. 3.3.
Conclusie 05‑08‑2022
Inhoudsindicatie
Wvggz. Wijziging zorgmachtiging 'per order' ondertekend namens zorgverantwoordelijke. Ontvankelijkheid in cassatie verzoek toekenning schadevergoeding wegens termijnoverschrijding.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/01746
Zitting 5 augustus 2022
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene] , verzoeker tot cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
Officier van Justitie in het arrondissement Zeeland-West Brabant, verweerder in cassatie, niet verschenen.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als betrokkene respectievelijk officier van justitie.
1. Inleiding en samenvatting
1.1
Deze zaak betreft het wijzigen van een bestaande zorgmachtiging. In cassatie wordt aangevoerd dat een arts die niet onder de door art. 1:1 lid 1 onder aa Wvggz aangewezen personen valt, niet bevoegd is een aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging ‘per order’ te ondertekenen, zodat toewijzing van die aanvraag in strijd is met de wet. Daarnaast stelt het middel de vraag aan de orde of een verzoek tot wijziging van een zorgmachtiging nog kan worden toegewezen indien de termijn van drie dagen in de zin van art. 8:12 lid 1 Wvggz al is verstreken. Tot slot wordt in cassatie betoogd dat de rechtbank het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding wegens termijnoverschrijding in strijd met de wet niet-ontvankelijk heeft verklaard, althans haar beslissing onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd.
2. Feiten en procesverloop
2.1
De rechtbank Zeeland-West-Brabant (locatie Middelburg) heeft ten aanzien van betrokkene op 16 juli 2021 een zorgmachtiging verleend als bedoeld in art. 6:1 e.v. Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). In deze zorgmachtiging is bepaald dat de hieronder genoemde vormen van verplichte zorg aan betrokkene mogen worden verleend voor het tijdvak van negen maanden, dus tot en met 16 april 2022:
- het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid, in het geval dat betrokkene wordt opgenomen;
- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen, in verband met het accepteren van de ambulante hulpverlening vanuit het fact-team.
In de zorgmachtiging is verder bepaald dat de hieronder genoemde vorm van verplichte zorg mag worden verleend voor de duur van zes maanden, dus tot en met 16 januari 2022:
- het opnemen in een accommodatie, bij decompensatie.
2.2
In de beschikking van 16 juli 2021 (rov. 4.2) is vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van neurobiologische ontwikkelingsstoornissen (o.a. verstandelijke beperkingen en autismespectrumstoornissen), schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen.
2.3
Bij verzoekschrift van 4 februari 2022, op dezelfde dag ingekomen ter griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de officier van justitie onder verwijzing naar art. 8:12 Wvggz verzocht de op 16 juli 2021 verleende zorgmachtiging te wijzigen en aan te vullen. Het verzoek hield in de volgende vormen van verplichte zorg toe te voegen:
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- opnemen in een accommodatie.
2.4
Bij het verzoekschrift waren, voor zover in cassatie van belang, als bijlagen gevoegd:
- de medische verklaring van een onafhankelijke arts van 1 februari 2022;
- de aanvraag wijziging zorgmachtiging van 1 februari 2022, opgesteld door de zorgverantwoordelijke;
- het zorgplan van 2 februari 2022;
- het advies van [de geneesheer-directeur 1] van 4 februari 2022.
2.5
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 10 februari 2022. Gehoord zijn:
- de advocaat van betrokkene;
- [de geneesheer-directeur 2] ;
- [de arts] ;
- [de behandelaar van betrokkene] .
Betrokkene heeft bij de aanvang van de mondelinge behandeling in een gesprek met de rechter aangegeven niet geïnteresseerd te zijn in een gesprek met de rechter over de (wijziging van) de zorgmachtiging. De behandeling van het verzoek werd daarom buiten aanwezigheid van betrokkene voortgezet.
2.6
De advocaat van betrokkene heeft onder meer het verweer gevoerd dat de aanvraag tot de wijziging van de zorgmachtiging niet is ondertekend door de zorgverantwoordelijke. Ook de besluiten in het kader van art. 8:13 Wvggz zijn volgens de advocaat niet door de zorgverantwoordelijke ondertekend, zodat de procedure niet voldoet aan de wettelijke vereisten overeenkomstig art. 8:12 Wvggz. Verder heeft de advocaat nog aangevoerd dat het verzoek niet binnen drie dagen op zitting is gepland, nu het verzoek op (vrijdag) 4 februari 2022 bij de rechtbank is binnengekomen en pas op (donderdag) 10 februari 2022 is behandeld.
2.7
Bij mondelinge beschikking van 10 februari 20221.heeft de rechtbank de op 16 juli 2021 verleende zorgmachtiging gewijzigd. Zij heeft bepaald dat bij wijze van verplichte zorg de (aanvullende) maatregelen kunnen worden getroffen die waren verzocht (zie 2.4) en dat de machtiging geldt voor de resterende duur van de machtiging, zijnde tot en met 16 april 2022.
2.8
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld. Verweerder is niet verschenen.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het middel bevat twee onderdelen.
3.2
Onderdeel I klaagt in de kern dat de beslissingen tot het verlenen van verplichte zorg en de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging door een zorgverantwoordelijke moeten worden ondertekend en niet ‘per order’ kunnen worden ondertekend door een arts die niet valt onder de in art. 1:1, lid 1 onder aa, Wvggz genoemde deskundigen, verantwoordelijk voor de zorg. Hierdoor is volgens het onderdeel in strijd gehandeld met art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM in samenhang met art. 5 lid 4 EVRM, met art. 6 EU-Handvest van de Grondrechten,2.alsmede met art. 15 Grondwet.3.Daarnaast klaagt het onderdeel dat de rechtbank het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging niet- ontvankelijk had moeten verklaren, aangezien er ten tijde van het verzoek aan de officier van justitie ten aanzien van betrokkene al zes dagen – in plaats van de wettelijke drie dagen – tijdelijk verplichte zorg was verleend.
3.3
Ik zal eerst de relevante wetsbepalingen in herinnering roepen. Het kopje boven paragraaf 3 van hoofdstuk 8 Wvggz luidt: “Tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties”. Volgens art. 8:11 Wvggz kan de zorgverantwoordelijke beslissen tot het verlenen van verplichte zorg waarin de lopende zorgmachtiging niet voorziet, indien sprake is van verzet daartegen en:
“(…) voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is, gelet op:a. ernstig nadeel,b. de veiligheid binnen de accommodatie of andere locatie waar de zorg of verplichte zorg wordt verleend,c. de bescherming van rechten en vrijheden van anderen, ofd. de voorkoming van strafbare feiten.”
De duur van deze tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg is beperkt tot maximaal drie dagen. Indien de termijn van drie dagen eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet, wordt deze verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is (art. 8:12 lid 1 Wvggz).
3.4
Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat deze tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg moet worden voortgezet nadat de drie dagen zijn verstreken, kan hij slechts tot voortzetting daarvan beslissen indien een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de lopende zorgmachtiging, door de geneesheer-directeur, vergezeld van diens advies daarover, bij de officier van justitie is ingediend (art. 8:12 lid 3 Wvggz). Na indiening daarvan beslist de officier van justitie zo spoedig mogelijk op de aanvraag. Indien de officier van justitie instemt met de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging, dient hij daartoe onverwijld een verzoek in bij de rechtbank (art. 8:12 lid 5 Wvggz). Art. 8:12 lid 6, onder b, Wvggz bepaalt dat de verplichte zorg kan worden verleend totdat:
“b. de rechter uitspraak heeft gedaan over het verzoekschrift voor een wijziging van een zorgmachtiging of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, onderdeel d;”
Die termijn is “drie werkdagen na ontvangst van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging”.
3.5
Art. 8:13 lid 1 Wvggz bepaalt dat de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg op schrift stelt en voorziet van een motivering. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de primaire verantwoordelijkheid voor de beslissingen tot het verlenen van tijdelijk verplichte zorg waarin de zorgmachtiging niet voorziet is neergelegd bij de zorgverantwoordelijke. Dat neemt echter volgens de wetgever niet weg dat de geneesheer-directeur als bewaker van de kwaliteit van verplichte zorg de zorgverantwoordelijke dient aan te spreken indien hij twijfelt over de noodzaak van de interventies.4.
3.6
Uit een arrest van de Hoge Raad van 24 september 20215.volgt dat, indien een wijziging van een zorgmachtiging nodig is, de voorbereidingsprocedure van hoofdstuk 5 Wvggz dient te worden gevolgd. De Hoge Raad verwijst naar de parlementaire geschiedenis6.en overweegt dat de procedure wel sneller kan worden doorlopen. Zo is een eigen plan van aanpak in een dergelijke situatie niet van toepassing en zal al een zorgplan en zorgkaart aanwezig zijn, zodat een wijziging daarvan snel kan worden voorbereid.
3.7
In de onderhavige zaak zijn op grond van de beslissing van 29 januari 2022 de volgende vormen van tijdelijk verplichte zorg verleend:
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- opname in een accommodatie.
Deze beslissing is door de dienstdoende arts ondertekend. Deze zorg liep 1 februari 2022 af.
3.8
Op 2 februari 2022 is een nieuwe beslissing genomen tot tijdelijk verplichte zorg. Als vormen van zorg zijn verleend:
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- opnemen in een accommodatie.
Als zorgverantwoordelijke staat in de beslissing opgenomen: [de zorgverantwoordelijke] . Bij ondertekening staat: “ [de behandelaar van betrokkene] ”. Deze zorg mocht worden verleend tot 5 februari 2022.
3.9
Op 5 februari 2022 is wederom een beslissing genomen tot tijdelijke verplichte zorg. Als vormen van zorg zijn verleend:
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- opnemen in een accommodatie.
Als zorgverantwoordelijke staat in de beslissing opgenomen: [de zorgverantwoordelijke] . De beslissing is op 4 februari 2022 “per order” ondertekend door [de behandelaar van betrokkene] .
3.10
Op die zelfde dag heeft de officier van justitie van [de geneesheer-directeur 1] een verzoek ontvangen voor wijziging van de zorgmachtiging voor betrokkene van 16 juli 2021 (zie reeds 2.43). Bij dit verzoek was gevoegd een “gemotiveerde aanvraag wijziging zorgmachtiging door zorgverantwoordelijke (art. 8:12 lid 4)”. In deze gemotiveerde aanvraag staat [de zorgverantwoordelijke] als zorgverantwoordelijke opgenomen. De aanvraag is op 1 februari 2022 “per order” ondertekend door [de behandelaar van betrokkene] . In de aanvraag wordt vermeld dat op 2 februari 2022 is besloten tot het verlenen van tijdelijk verplichte zorg.
3.11
De klacht dat het verzoek van de officier van justitie te laat is ingediend omdat er al zes dagen tijdelijk verplichte zorg is verleend, faalt. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat het opmerkelijk is dat de aanvraag dateert van vóór de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg. M.i. ziet die aanvraag echter op de tijdelijke verplichte zorg die op 2 februari 2022 is verleend en – anders dan de steller van het middel betoogt – niet op de tijdelijk verplichte zorg die van 29 januari 2022 tot 1 februari 2022 is verleend. Dit leid ik tevens af uit het verzoekschrift van de officier van justitie van 4 februari 2022, aangezien de daarin verzochte vormen van verplichte zorg overeenstemmen met de beslissing tot tijdelijk verplichte zorg van 2 februari 2022.
3.12
Zoals uit art. 8:11 Wvggz en art. 8:12 Wvggz volgt, is de zorgverantwoordelijke bevoegd te beslissen tot het verlenen van tijdelijk verplichte zorg. Ter zitting is bevestigd dat de beslissing tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg in het onderhavige geval door de zorgverantwoordelijke is genomen. De zorgverantwoordelijke was kennelijk zelf niet in de gelegenheid om de beslissingen van 2 en 5 februari 2022 en de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging te ondertekenen (wat in de praktijk natuurlijk kan voorkomen, bijvoorbeeld als de zorgverantwoordelijke verlof heeft), terwijl gelet op de korte drie dagentermijn een nieuwe beslissing tot het verlenen van tijdelijk verplichte zorg diende te worden genomen. Uit de beslissingen tot het verlenen van tijdelijk verplichte zorg en de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging blijkt duidelijk dat [de behandelaar van betrokkene] , arts in opleiding tot psychiater (en tevens behandelaar),7.in opdracht van de zorgverantwoordelijke ( [de zorgverantwoordelijke] ) de formulieren heeft ondertekend. Anders dan het onderdeel betoogt, heeft [de behandelaar van betrokkene] de beslissingen dus niet genomen. Bovendien heeft de zorgverantwoordelijke op 2 februari 2022 een nieuw zorgplan opgesteld ten behoeve van de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging. Het is daarom wel degelijk de zorgverantwoordelijke die de beslissingen heeft genomen.
3.13
Op grond van het voorgaande faalt het onderdeel in zijn geheel.
3.14
Onderdeel II is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het onderdeel klaagt dat deze beslissing in strijd is met de wet, althans onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
3.15
Eerst ga ik in op de aangevoerde grond van de gevraagde schadevergoeding. In de onderhavige zaak heeft de advocaat van betrokkene in het verweerschrift (onder 6) gewezen op de overschrijding van de termijn waarop de zitting diende te zijn gepland.8.In het petitum verzocht een schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen. Volgens de beschikking van de rechtbank en de stukken van het geding is het verzoekschrift van de officier van justitie bij de rechtbank ingekomen op vrijdag 4 februari 2022. De beslistermijn voor de rechtbank in dit geval op grond van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz drie werkdagen na ontvangst van het verzoek. Deze termijn verstreek hier op woensdag 9 februari 2022. De rechtbank heeft het verzoek op 10 februari 2022 behandeld, dus één dag later.
3.16
De rechter heeft dus een zeer korte termijn voor een verzoek als het onderhavige.9.Beslist hij niet binnen die termijn, dan kan op grond van het aangehaalde art. 8:12 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz vanaf het einde van die termijn de verplichte zorg niet meer worden verleend. Wijst de rechtbank het verzoek als bedoeld in art. 8:12 lid 5 Wvggz toe, dan kan de verzochte zorg worden voortgezet (of alsnog verleend) op grond van de gewijzigde zorgmachtiging. Indien tijdelijke verplichte zorg niet door de rechtbank wordt opgenomen in de gewijzigde zorgmachtiging, dan wel de verzochte wijziging van de zorgmachtiging in haar geheel door de rechtbank wordt afgewezen, dan moet worden aangenomen dat de tijdelijke verplichte zorg op grond van art. 8:12 lid 6, aanhef en onder c, Wvggz eindigt met de uitspraak van de rechtbank.10.
3.17
Zoals wordt toegelicht in de conclusie A-G Snijders van 9 juli 2021, ECLI:NL:PHR:2021:692 onder 3.8, kan overschrijding van de beslistermijn niet leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. De wet stelt immers niet als sanctie op de overschrijding van de beslistermijn dat niet meer op het verzoek kan worden beslist door de rechtbank of dat de rechtbank dat verzoek niet meer kan toewijzen. Vaste rechtspraak onder de Wet Bopz, die in de rechtspraak met betrekking tot de Wvggz en de Wzd lijkt te zijn overgenomen, is dat de overschrijding van beslistermijnen niet een van deze sancties meebrengt – nu de wet dat niet bepaalt –, maar uitsluitend leidt tot een korting op de geldigheidsduur van een volgende machtiging of maatregel dan wel tot schadevergoeding.11.
3.18
Dit brengt mij op de aangevoerde grondslag van het verzoek om schadevergoeding. Dat is, blijkens het slot van het verweerschrift van betrokkene, art. 10:12 lid 3 Wvggz. Het gaat hier dus om een zelfstandig verzoek om toekenning van schadevergoeding. De grond voor het verzoek om schadevergoeding (de termijnoverschrijding door de rechtbank) staat ook los van de maatregel tot toepassing van bepaalde verplichte zorg.
3.19
De rechtbank heeft in rov. 3.1, waarin het standpunt van de advocaat wordt weergegeven, het volgende overwogen:
“(…) Tenslotte is het verzoek niet binnen drie dagen op zitting gepland, nu het verzoek op 4 februari 2022 bij de rechtbank is binnengekomen bij de rechtbank en pas 10 februari 2022 op zitting is gepland. Aan dit laatste punt wenst de advocaat geen sanctie te verbinden, maar wel aan de twee andere punten [zijnde het feit dat de besluiten in het kader van art. 8:13 Wvggz en de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging niet zijn ondertekend door de zorgverantwoordelijke. Aanvulling A-G]. Namens betrokkene wordt verzocht een schadevergoeding vast te stellen naar redelijkheid en billijkheid. Indien de rechtbank deze verweren passeert, voert de advocaat aan dat betrokkene niet achter de wijziging van de zorgmachtiging staat.”
3.20
Vervolgens overweegt de rechtbank in rov. 4.4 dat zij aan het verweer dat het verzoek door de rechtbank te laat is behandeld voorbij gaat, nu de advocaat daaraan geen consequenties heeft verbonden. In het dictum verklaart de rechtbank het verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding niet-ontvankelijk.
3.21
Ongeacht wat nu volgens de rechtbank precies de grond voor die niet-ontvankelijkverklaring is, meen ik dat het daartegen gerichte cassatieberoep niet-ontvankelijk is. In zijn beschikking van 20 november 2020 heeft de Hoge Raad met betrekking tot een verzoek tot schadevergoeding op de voet van art. 10:12 Wvggz namelijk overwogen (rov. 3.2.2):
“Noch in art. 10:12 Wvggz, noch elders in de Wvggz, wordt hoger beroep tegen een beslissing op de voet van deze bepaling uitgesloten.
Nu de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op een procedure ingevolge de Wvggz aanvullend van toepassing zijn, stond op grond van art. 358 lid 1 Rv hoger beroep open tegen de beslissing van de rechtbank op het verzoek tot schadevergoeding. Ingevolge art. 78 lid 6 RO is de gemeente dan ook niet-ontvankelijk in haar principale cassatieberoep (…).
3.22
Zowel door A-G Lückers13.voorafgaand aan die uitspraak als door Legemaate in zijn noot bij die uitspraak is betoogd dat het gelet op de samenhang tussen de maatregel tot toepassing van verplichte zorg en het verzoek om schadevergoeding logisch en wenselijk is dat bij dezelfde instantie en gelijktijdig een rechtsmiddel kan worden ingesteld.14.De Hoge Raad heeft echter anders geoordeeld: in het ene geval (rechtmatigheid verplichte zorg) kan alleen cassatie worden ingesteld en in het andere geval (zelfstandig verzoek om schadevergoeding) moet hoger beroep worden ingesteld.
3.23
In de onderhavige geval doet zich dezelfde situatie voor, zodat tegen de beslissing van de rechtbank om het verzoek tot toekenning van schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren alleen hoger beroep open stond. Het cassatieberoep tegen deze beslissing op het zelfstandige verzoek om schadevergoeding is dan ook niet-ontvankelijk.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep en tot niet-ontvankelijkheid van het beroep voor zover het ziet op toekenning van schadevergoeding.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑08‑2022
De schriftelijk uitgewerkte en ondertekende versie van de beschikking dateert van 24 februari 2022.
Art. 6 EU-Handvest luidt: “Eenieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon.”
ECLI:NL:HR:2021:1357, NJ 2021/385, m.nt. J. Legemaate en JGz 2021/79, m.nt. J.J. de Jong.
Zo staat [de behandelaar van betrokkene] aangeduid in het proces-verbaal van de zitting van 10 februari 2022, waar zij samen met de geneesheer-directeur en de arts is verschenen en gehoord.
Zie dossierstuk 8. Op die plaats wordt overigens niet verduidelijkt waarom een mondelinge behandeling één dag later tot schade voor betrokkene zou kunnen leiden.
Deze beslistermijn geldt ook als er nog geen sprake is van tijdelijke verplichte zorg in de zin van art. 8:11 Wvggz, maar te voorzien is dat een bepaalde vorm van zorg zal moeten worden verleend om een dreigende noodsituatie te voorkomen en de machtiging hierin niet voorziet. Zie genoemd HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272, NJ 2021/162, m.nt. J. Legemaate, JGz 2021/21, m.nt. W.J.A.M. Dijkers, rov. 3.4.3. Legemaate en Dijkers zijn hierover beide kritisch in hun noten (zie onder 5 van beide).
Vgl. HR 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1601, NJ 2020/400, m.nt. J. Legemaate, rov. 3.1.6 (m.b.t. een machtiging o.g.v. de Wzd: aftrek als sanctie) en HR 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:349, NJ 2021/105, rov. 3.3 (m.b.t. de beslistermijn voor de officier van justitie van art. 5:16 lid 2 Wvggz: schadevergoeding ex art. 10:12 lid 3 Wvggz als sanctie).
HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, NJ 2021/73, m.nt. J. Legemaate en JGz 2021/3, m.nt. R.B.M. Keurentjes. Vgl. de op diezelfde dag gewezen uitspraak ECLI:NL:HR:2020:1808, NJ 2021/75, m.nt. J. Legemaate, rov. 3.1.1 en JGz 2021/5, m.nt. D.B.W. Kwakkel.
A-G Lückers merkte op dat ‘het beroep in cassatie tegen de toewijzing van de schadevergoeding ontvankelijk is nu tevens geklaagd is over de oplegging van de crisismaatregel en de verzoeken nauw met elkaar verbonden zijn’ (zie ECLI:NL:PHR:2020:781, onder 2.12).
In mijn conclusie in zaak 22/00334 heb ik verdedigd dat anders geoordeeld moet worden bij een beslissing op een verzoek tot schadevergoeding op de voet van art. 10.11 lid 2 Wvggz, in combinatie met een beroep tegen de verlening van een zorgmachtiging. Zie ECLI:NL:PHR:2022:320, onder 2.17 e.v.. In zijn recente arrest in die zaak is de Hoge Raad daar niet expliciet op ingegaan, maar heeft het cassatieberoep in elk geval niet (gedeeltelijk) niet-ontvankelijk verklaard (HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1042).
Beroepschrift 10‑05‑2022
Procesinleiding in verzoekschriftzaak met betrekking tot de Wvggz
Geeft eerbiedig te kennen
[betrokkene], wonende te [woonplaats], te dezer zake in Den Haag woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de hoge raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoeker als zodanig wordt aangewezen om voor hem in dit rechtsgeding op te treden en voor verzoeker ondertekent en indient deze procesinleiding;
- 1.
Bij beschikking van 10 februari 2022 onder nummer C/02/394413/FA RK 22/530 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant wijziging verleend van de zorgmachtiging van 16 juli 2021 aldus dat de vormen van verplichte zorg worden uitgebreid voor de resterende duur van de machtiging zijnde tot en met 16 april 2022. De wijziging betreft het insluiten, uitoefenen van toezicht op betrokkene, onderzoek aan lichaam of kleding, onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen, controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen en opnemen in een accommodatie. Die beschikking met het verzoek van de officier van justitie van 4 februari 2022 ontvangen door de rechtbank op 4 februari 2022 te 16:42 uur met een medische verklaring van 1 februari 2022, een aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging aan de officier van justitie van 4 februari 2022 met een beslissing en informatie tijdelijk verplichte zorg in een noodsituatie van 4 februari 2022 uitgereikt aan verzoeker op 9 februari 2022 alsmede een gemotiveerde aanvraag wijziging zorgmachtiging door zorgverantwoordelijke van 1 februari 2022, een zorgplan/behandelplan van 2 februari 2022, historisch overzicht d.d. 4 februari 2022, de eerdere beschikking van 16 juli 2021 onder nummer C/02/387464/FA RK 21/3231, het verweerschrift op verzoek wijziging zorgmachtiging van verzoekers advocaat van 9 februari 2022 met als bijlagen beslissing informatie tijdelijk verplichte zorg in een noodzakelijk van 29 januari 2022, 2 februari 2022 en 4 februari 2022 met bijlagenoverzicht van de officier van justitie en het proces-verbaal van de zitting van 10 februari 2022 legt verzoeker hierbij over.
- 2.
Verzoeker kan zich met de onderhavige beschikking van 10 februari 2022 niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de rechtbank Zeeland-West-Brabant, ten aanzien van het verzoek wijziging zorgmachtiging van 4 februari 2022 heeft overwogen zoals in de beschikking van 10 februari 2022 staat omschreven en heeft beslist zoals in de beschikking staat beschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende redenen.
I.
Naar uit de bestreden beschikking 10 februari 2022 blijkt heeft de rechtbank het volgende overwogen:
‘…4.1
Namens de advocaat van betrokkene is aangevoerd dat de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging, alsmede de besluiten voor het toepassen van tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties overeenkomstig artikel 8:13 Wvggz, niet zijn ondertekend door de zorgverantwoordelijke; dit heeft tot gevolg dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten en het verzoek derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.2
De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 8:12, lid 3 Wvggz bepaalt dat indien een zorgverantwoordelijke van oordeel is dat tijdelijke verplichte zorg waartoe op grond van artikel 8:11 Wvggz is beslist na de in laatstgenoemd artikel bedoelde periode moet worden voorgezet, daartoe alleen kan worden beslist wanneer een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging door de geneesheer-directeur bij de officier van justitie is ingediend. Op basis van die aanvraag kan de officier van justitie wijziging van de zorgmachtiging verzoeken.
De hier aan de rechtbank voorgelegde vraag is welke eisen aan een dergelijke aanvraag moeten worden gesteld, en of daaraan in dit geval is voldaan. Genoemd artikel van de Wvggz spreekt over een ‘door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde’ aanvraag. Van een dergelijke aanvraag was in dit geval naar het oordeel van de rechtbank sprake; bij de stukken bevindt zich een gemotiveerde aanvraag, gedateerd 1 februari 2022, van de zorgverantwoordelijke dr. [zorgverantwoordelijke 1]. Die aanvraag is echter niet door dr. [zorgverantwoordelijke 1] zelf ondertekend, maar ‘per order’ door [arts 1]. Naar het oordeel van de rechtbank maakt die omstandigheid niet dat de aanvraag niet als een aanvraag in de zin van art. 8:12, lid 3 Wvggz kan worden beschouwd. Tijdens de mondeling behandeling is voldoende duidelijk geworden dat door de zorgverantwoordelijke zelf tot de aanvraag is beslist. De enkele omstandigheid dat, gelet op de grote tijdsdruk die op de aanvraag stond, ervoor is gekozen een ander ‘per order’ (dus: in opdracht van de zorgverantwoordelijke) te laten ondertekenen, doet aan de vaststelling dat sprake is van een ‘door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag’, niet af. In de Wvggz wordt niet uitdrukkelijk vereist dat de aanvraag alleen door zorgverantwoordelijke zelf kan worden ondertekend. Nu aldus van een aanvraag is in de Wvggz bedoeld sprake was, is er geen aanleiding om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren…:.’
Welke overwegingen naar de mening van verzoeker in strijd zijn met de wet althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
(1) De regeling tijdelijke verplichte zorg en wijziging zorgmachtiging
Indien tijdelijke verplichte zorg nodig is, kan dat volgens artikel 8:11 Wvggz jo. 8:12 lid 1 Wvggz voor een periode van maximaal drie dagen.
De zorgverantwoordelijke doet onverwijld mededeling volgens artikel 8:12 lid 2 Wvggz aan de geneesheer-directeur van de schriftelijke en gemotiveerde beslissing tot tijdelijk verplichte zorg en van de beëindiging van de tijdelijke verplichte zorg.
Indien die tijdelijke verplichte zorg niet binnen twaalf uur kan worden beëindigd doet de zorgverantwoordelijke hiervan mededeling aan de geneesheer-directeur volgens artikel 8:12 lid 3 Wvggz.
Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg na de periode van drie dagen moeten worden voortgezet kan hij daartoe uitsluitend beslissen indien een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging door de geneesheer-directeur, vergezeld van zijn advies daarover bij de officier van justitie is ingediend.
(2) Wat is er in het geval van verzoeker gebeurd?
Uit de stukken blijkt dat er beslist is tot tijdelijke verplichte zorg op 29 januari 2022 ingaande op 22:00 uur welke verplichte zorg derhalve zou lopen tot 1 februari 2022 om 22:00 uur.
Deze beslissing is door de dienstdoende psychiater [psychiater] genomen en ondertekend door [dienstdoende arts] (dienstdoende arts).
Er is een tweede beslissing van 2 februari 2022 waarin melding wordt gemaakt van tijdelijk verplichte zorg in een noodsituatie die aanvangt om 11:20 uur voor drie dagen en die dus zou moeten lopen tot 5 februari 2022 11:20 uur.
Deze beslissing van 2 februari 2022 vermeldt de zorgverantwoordelijke [zorgverantwoordelijke 1] en is ondertekend p.o. [arts 1].
Vervolgens is er een derde beslissing tijdelijk verplichte zorg in een noodsituatie van 4 februari 2022 waarin vermeld is dat besloten is op 5 februari 2022 om tijdelijk verplichte zorg te verlenen.
Die beslissing is tweemaal uitgereikt, te weten op 5 februari 2022 en op 9 februari 2022.
In de beslissing die op 5 februari 2022 is uitgereikt staat als zorgverantwoordelijke vermeld [zorgverantwoordelijke 2] ; in dezelfde beslissing die op 9 februari 2022 is uitgereikt wordt als zorgverantwoordelijke T.[zorgverantwoordelijke 1] vermeld. Beide beslissingen zijn per order getekend door [arts 1].
(3) Zorgverantwoordelijke en beslissingen tot tijdelijk verplichte zorg
In het verweerschrift stelt verzoekers advocate mr. E.H.M.Graafmans:
- ‘.. 3.
Volgens de definitie in art. 1:1 eerste lid onderdeel aa van de Wvggz is een zorgverantwoordelijke:
‘degene die een geregistreerd beroep uitoefent als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en behoort tot een bij regeling van Onze Minister aangewezen categorie van deskundigen, verantwoordelijk voor de zorg.’
In artikel 2 van de Regeling verplichte geestelijke gezondheidszorg zijn de volgende deskundigen als bedoeld in art. 1:1 eerste lid onderdeel aa Wvggz aangewezen:
‘psychiater; klinisch psycholoog; klinisch neuropsycholoog; specialist ouderen geneeskunde; arts die als verslavingsarts is ingeschreven in het door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde profielregister verslavingsgeneeskunde; gezondheidszorgpsycholoog; klinisch geriater; verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg.’
- 4.
Indien [arts 1] arts is (wat vermoedelijk wel het geval zal zijn), dan behoort zij vermoedelijk niet tot de deskundigen zoals limitatief opgesomd in art.2 van genoemde regeling en voldoet de aanvraag tot wijziging van de machtiging niet aan de wettelijke eisen nu deze niet is ondertekend door de zorgverantwoordelijke… ’
Noch de arts [dienstdoende arts] valt onder de hierboven geciteerde deskundigen noch de arts [arts 1]. De wet noemt uitdrukkelijk de zorgverantwoordelijke in artikel 8:11, 8:12 en 8:13 Wvggz als degeen die de beslissing tijdelijke verplichte zorg op schrift zet en voorziet van een schriftelijke motivering. Geen van de beslissingen zijn door een zorgverantwoordelijke — zoals vermeld in artikel 2 van de Regeling verplichte geestelijke gezondheidszorg — ondertekend en dus wordt niet voldaan aan de eisen van de wet.
(4) Verzoek Wijziging zorgmachtiging
Op 1 februari 2022 wordt er een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag wijziging zorgmachtiging aan de geneesheer-directeur gezonden, wederom getekend per order door [arts 1]. Niet blijkt dat een dergelijke aanvraag per order kan worden getekend door een — volgens de wet — niet bevoegde arts.
De mededeling aan de geneesheer-directeur van de zorgverantwoordelijke dat de tijdelijke verplichte zorg niet binnen twaalf uur kan worden beëindigd als bedoeld in artikel 8:12 lid 3 Wvggz bevindt zich niet in het dossier.
Dat verzoek aan de geneesheer-directeur leidt pas op 4 februari 2022 tot een verzoek aan de officier van justitie om een aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging en de officier van justitie dient het verzoek op 4 februari 2022 om 16:42 uur in. In het verzoek van de officier van justitie staat vermeld dat op 4 februari 2022 door de geneesheer-directeur een aanvraag bij de officier van justitie is ingediend tot wijziging van de zorgmachtiging. Verzoeker heeft dan al tijdelijk verplichte zorg vanaf 29 januari 2022.
(5) Verweer met betrekking tot het tekenen van beslissingen per order
In het verweerschrift staat vermeld:
- ‘..7.
In dit verband kan nog worden opgemerkt dat er vanaf 29 januari 2022 tot heden 3 besluiten ex artikel 8:13 Wvggz aan verweerder zijn uitgereikt, waarbij het eerste besluit afliep op 1 februari 22.00 uur. Opmerkelijk is ook dat in de aanvraag wijziging zorgmachtiging, gedateerd 1 februari 2022 wordt verwezen naar een beslissing ex art. 12 lid 2 en lid 3 (?) van datum 2 februari 2022 en naar het aangepaste zorgplan (wel getekend door de zorgverantwoordelijke op 2 februari 2022). Uiteindelijk is de wijziging zorgmachtiging vermoedelijk pas op 4 februari 2022 naar de Officier van Justitie gestuurd en is er dus langer dan de wettelijke 3 dagen tijdelijk verplichte zorg verleend. Ook de besluiten tot tijdelijk verplichte zorg d.d. 2 februari 2022 om 11.20 uur en 5 februari 2022 11.20 uur (productie 1) zijn door [arts 1] ondertekend en uitgereikt op 2 februari 2020 respectievelijk 9 februari 2022.
- 8.
Het is verweerder bekend dat hij klachten kan indienen bij de klachtencommissie tegen de besluiten tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg, maar hij wenst ze hier toch te noemen omdat hij bezwaar heeft de hele gang van zaken, waarbij wettelijke voorschriften wat hem betreft op verschillende momenten niet in acht zijn genomen waardoor hij niet de rechtsbescherming heeft gehad die de wet hem biedt..’
Uitdrukkelijk is verweer gevoerd dat de beslissingen en het verzoek aan de geneesheer-directeur niet zijn ondertekend door de zorgverantwoordelijke en niet blijkt dat iemand anders dan de zorgverantwoordelijke tekeningsbevoegdheid voor dit soort beslissingen heeft.
(5) Benoeming van het verweer door de rechtbank
Sub 3.1. overweegt de Rechtbank:
‘… Bij verweerschrift, en nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, voer de advocaat van betrokkene op drie punten verweer. Allereerst stelt ze dat de aanvraag tot de wijziging van de zorgmachtiging niet is ondertekend door de zorgverantwoordelijke. Verder zijn ook de besluiten in het kader van artikel 8:13 Wvggz niet door de zorgverantwoordelijke ondertekend. Zodoende voldoet de procedure niet aan de wettelijke vereisten overeenkomstig artikel 8:12 Wvggz. Tenslotte is het verzoek niet binnen drie dagen op zitting gepland, nu het verzoek op 4 februari 2022 bij de rechtbank is binnengekomen bij de rechtbank en pas 10 februari 2022 op zitting is gepland. Aan dit laatste punt wenst de advocaat geen sanctie te verbinden, maar wel aan de twee andere punten. Namens betrokkene wordt verzocht een schadevergoeding vast te stellen naar redelijkheid en billijkheid. Indien de rechtbank deze verweren passeert, voer de advocaat aan dat betrokkene niet achter de wijziging van de zorgmachtiging staat…’.
De rechtbank overweegt in de beschikking sub 4.2, dat tijdens de mondelinge behandeling voldoende duidelijk is geworden dat door de zorgverantwoordelijke zelf tot de aanvraag is beslist. De enkele omstandigheid dat , gelet op de grote tijdsdruk die op de aanvraag stond, ervoor is gekozen een ander ‘per order’ (dus: in opdracht van de zorgverantwoordelijke) te laten ondertekenen, doet aan de vaststelling dat sprake is van een ‘door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag ’, niet af.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt niet dat de zorgverantwoordelijke dr.[zorgverantwoordelijke 1] is gehoord. Wat deze zorgverantwoordelijke dan ook in deze zaak feitelijk gedaan heeft blijkt niet.
Verder staat vermeld in het proces-verbaal:
‘. De geneesheer-directeur geeft aan dat besluiten voor het toepassen van verplichte zorg in noodsituaties worden genomen door de zorgverantwoordelijke (de regiebehandelaar) Dat was in dit geval dr.[zorgverantwoordelijke 1]. Zij heeft ten aanzien van betrokkene de beslissingen tot tijdelijk verplicht zorg genomen; zij was evenwel niet altijd in staat de formulieren , waarop die beslissingen schriftelijk worden vastgelegd, te ondertekenen. Dat is ‘per order’ door een andere bij de behandeling betrokken functionaris gedaan, in dit geval mw.[arts 1]. Een procedure tot tijdelijk verplichte zorg staat vaak onder (tijds-)druk. Vanuit [A] wordt getracht de wettelijke termijnen in acht te nemen, waardoor er soms niet aan wordt ontkomen dat er per order moet worden ondertekend. Het aangepaste zorgplan is overigens wel door de zorgverantwoordelijke, dr.[zorgverantwoordelijke 1] , ondertekend. Zij is eindverantwoordelijke. (…) In de procedure zijn wellicht vormfouten gemaakt met betrekking tot de formulieren. Het doet echter niets af aan de noodzaak en toewijsbaarheid van het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging. Die wijziging is namelijk wel in het belang van betrokkene… ’
De geneesheer- directeur geeft de algemene gang van zaken weer. De wet zegt uitdrukkelijk wat van de zorgverantwoordelijke wordt verwacht. Dat in casu zij1. schriftelijk en gemotiveerde beslissingen neemt. Waarom zij — als zij zulke schriftelijke en gemotiveerde beslissingen neemt — die dan niet zelf ondertekent, wordt niet duidelijk. Per order laten tekenen — en misschien ook wel opstellen — door een arts, die niet onder de door de wet genoemde deskundigen valt is in strijd met de wet en dus in strijd met artikel 5 lid 1 aanhef en onder e jo. Artikel 5 lid 4 EVRM, artikel 6 Handvest Grondrechten EU alsmede artikel 15 Grondwet.
Verder zijn blijkens het proces-verbaal de arts in opleiding tot psychiater , mevrouw [arts 1], en de arts dhr. [arts 2] gehoord. Mevrouw [arts 1] verklaart niets ten aanzien van het door haar per order tekenen van beslissingen. Wat de heer [arts 2] met deze zaak te maken heeft wordt blijkens het proces-verbaal niet duidelijk. Hij valt duidelijk ook niet onder de deskundigen die de wet noemt, zoals hierboven geciteerd.
Feitelijk geeft hij aan dat er mogelijk procedurele fouten worden gemaakt, maar die zouden niet aan de noodzaak en de toewijsbaarheid van een wijziging van de zorgmachtiging in de weg staan.
Van wettelijke bepalingen kan echter — mede ook gelet op artikel 5 lid 1 aanhef en onder e jo. Artikel 5 lid 4 EVRM, artikel 6 Handvest Grondrechten EU alsmede artikel 15 Grondwet — niet zomaar worden afgeweken.
(6) Duur tijdelijk verplichte zorg in strijd met de wet
Volgens artikel 8:12 lid 1 Wvggz is de duur van de tijdelijke verplichte zorg bedoeld in artikel 8:11 Wvggz beperkt tot een periode van maximaal 3 dagen. Uit de stukken blijkt dat de tijdelijke verplichte zorg is ingegaan op 29 januari 2022 om 22:00 uur en dat er 3 beslissingen tijdelijke verplichte zorg zijn genomen, alle drie niet ondertekend door een — volgens de hierboven genoemde regeling — bevoegde persoon.
Indien een zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg na drie dagen moet worden voortgezet kan hij daartoe uitsluitend beslissen indien een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging door de geneesheer-directeur vergezeld van zijn advies daarover bij de officier van justitie is ingediend, volgens artikel 8:12 lid 4 Wvggz. De aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging van de geneesheer-directeur dateert van 4 februari 2022 en is op die dag ingediend. Een gemotiveerde aanvraag wijziging zorgmachtiging door de zorgverantwoordelijke getekend per order door [arts 1] van 1 februari 2022 maakt melding dat er op 2 februari 2022 beslist is tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg en er wordt verwezen naar de beslissing ex artikel 12 lid 2 en 3 — bedoeld zal zijn artikel 8:12 lid 2 en 3 Wvggz — van 2 februari 2022 en het aangepaste zorgplan. Er wordt dus verwezen naar beslissingen die dateren van na de gemotiveerde aanvraag wijziging en er is dus driemaal tot tijdelijke verplichte zorg beslist. De beslissing van 4 februari 2022, waarin staat dat er op 5 februari besloten is tijdelijk verplichte zorg te verlenen , zou kunnen vallen onder artikel 8:12 lid 4 Wvggz omdat op die dag op 4 februari 2022 het verzoek wijziging zorgmachtiging bij de officier van justitie is ingediend.
De vraag is of nog een wijziging verplichte zorg kan worden toegewezen, als ten tijde van het verzoek aan de officier van justitie van de mogelijkheid tot een noodmaatregel van tijdelijk verplichte zorg al — in plaats van de wettelijk beschreven 3 dagen — gedurende 6 dagen gebruik is gemaakt.
Verzoeker meent dat een en ander niet het geval is en dat dus het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging niet ontvankelijk had moeten worden verklaard dan wel afgewezen.
II.
Naar uit de bestreden beslissing blijkt heeft de rechtbank sub 4.4. overwogen:
‘Nu de advocaat aan haar stelling dat het verzoek te laat door de rechtbank is behandeld geen consequenties heeft verbonden — en de wet aan een dergelijke termijnoverschrijding evenmin een sanctie verbindt — zal de rechtbank aan dit verweer voorbijgaan..’
en vervolgens verzoeker in zijn verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk heeft verklaard, welke overweging en beslissing niet juist zijn althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
(2.1) Verweer t.a.v. wettelijke termijnen
Namens verzoeker heeft zijn advocate aangevoerd dat de rechtbank de wettelijke termijn voor de behandeling van het verzoek heeft overschreden. De wet zegt immers dat het verzoek binnen 3 dagen op zitting moet worden gepland, welke wettelijke termijn op woensdag 9 februari 2022 afliep2. .
Blijkens het verweerschrift is de conclusie van het verweer:
‘..het verzoek tot het wijzigen van de zorgmachtiging niet ontvankelijk te verklaren of althans af te wijzen en tevens vast te stellen een schadevergoeding ex art.10:12 lid 3 Wvggz wegens overschrijding van de termijn waarop een zitting diende te zijn gepland..’
Als schadevergoeding wordt gevraagd voor de overschrijding van de wettelijke termijn door de rechtbank is daar wel uitdrukkelijk over geklaagd.
Artikel 10:12 lid 3 Wvggz zegt:
‘Indien de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie of de rechter, kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe..’
De sanctie voor het niet in acht nemen van de wet is dat er een schadevergoeding naar billijkheid dient te worden vastgesteld.
Dat de rechtbank dan ook een op de wet gebaseerd verzoek meent niet-ontvankelijk te kunnen verklaren, is in strijd met de wet althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
Dat verzoeker meent dat op grond van de bovenstaande middelen de beschikking voor vernietiging in aanmerking komt;
Dat verzoeker procedeert onder toevoegingsnummer 3LN4977 d.d. 12 april 2022, van welk toevoegingsbewijs hij een kopie hierbij overlegt:
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 10 februari 2022 met zodanige beschikking als uw hoge raad in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Den Haag, 10 mei 2022
mr. G.E.M. Later
advocaat