HR, 24-09-2021, nr. 21/02243
ECLI:NL:HR:2021:1357
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-09-2021
- Zaaknummer
21/02243
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1357, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑09‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:692, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:692, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑07‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1357, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑05‑2021
- Vindplaatsen
JGz 2021/79 met annotatie van Jong, J.J. de
NJ 2021/385 met annotatie van J. Legemaate
Uitspraak 24‑09‑2021
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/02243
Datum 24 september 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-BRABANT,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/369515 FZ RK 21-1495 van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2021 en tot terugwijzing van de zaak naar die rechtbank.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In deze uitspraak komt aan de orde welke stukken bij een verzoekschrift tot wijziging van een zorgmachtiging als bedoeld in art. 8:12 lid 5 Wvggz dienen te worden overgelegd.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 18 februari 2021 heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 18 februari 2022 voor de volgende vormen van verplichte zorg:
- toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, met name het toelaten van medewerkers van het ambulante team en overige behandelaren.
(ii) Op 1 april 2021 heeft de zorgverantwoordelijke op de voet van art. 8:11 Wvggz besloten tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg waarin de zorgmachtiging niet voorziet.
2.3
In dit geding heeft de officier van justitie op de voet van art. 8:12 lid 5 Wvggz de rechtbank verzocht de op 18 februari 2021 verleende zorgmachtiging aan te vullen met de volgende vormen van verplichte zorg:
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.
2.4
Bij het verzoekschrift zijn de volgende stukken gevoegd:
- de beslissing van de zorgverantwoordelijke tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg;
- een aanvraag van de zorgverantwoordelijke tot wijziging van de zorgmachtiging, gericht aan de geneesheer-directeur;
- een aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging, tevens houdende advies, van de geneesheer-directeur, gericht aan de officier van justitie;
- een historisch overzicht van door de rechtbank op grond van de Wet Bopz (oud) en de Wvggz afgegeven machtigingen ten aanzien van betrokkene;
- politie-, strafvorderlijke en justitiële gegevens ten aanzien van betrokkene;
- de in art. 8:13 lid 3 Wvggz bedoelde mededeling aan betrokkene van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg.
2.5
De rechtbank heeft de zorgmachtiging gewijzigd zoals verzocht.
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel II van het middel klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat ook bij een wijziging op grond van art. 8:12 Wvggz van een bestaande zorgmachtiging, de voorbereidingsprocedure als bedoeld in hoofdstuk 5 Wvggz dient te worden gevolgd, met dien verstande dat kan worden volstaan met een aanvulling van de stukken die ten grondslag lagen aan de te wijzigen zorgmachtiging. Het onderdeel wijst erop dat de stukken die ten grondslag lagen aan de bestaande zorgmachtiging niet bij het verzoekschrift tot wijziging van die machtiging zijn gevoegd en dat ook een aanvulling op die stukken, waaronder een actuele medische verklaring, ontbreekt. De rechtbank heeft het verzoek aldus niet op de juiste wijze beoordeeld. Nu de bestaande zorgmachtiging niet voorzag in opname in een accommodatie en het wijzigingsverzoek daartoe wel strekte, heeft de rechtbank bovendien in strijd gehandeld met art. 5 EVRM door te machtigen tot vrijheidsbeneming zonder een daartoe strekkende medische verklaring van een onafhankelijke psychiater, aldus het onderdeel.
3.2
Art. 8:12 Wvggz bevat een regeling voor het wijzigen van onder meer een zorgmachtiging, indien ter afwending van een noodsituatie tijdelijk verplichte zorg wordt verleend waarin die machtiging niet voorziet.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat, indien een wijziging van een zorgmachtiging nodig is, de voorbereidingsprocedure van hoofdstuk 5 van de Wvggz dient te worden gevolgd. De procedure kan wel sneller worden doorlopen. Zo zal een eigen plan van aanpak in een dergelijke situatie niet aan de orde zijn. Ook zijn het zorgplan en de zorgkaart al aanwezig en kan een wijziging daarvan snel worden voorbereid.1.
3.3
Het voorgaande brengt mee dat bij een verzoekschrift tot wijziging van een zorgmachtiging – naast de in art. 8:12 lid 3 Wvggz vermelde stukken – de bestaande zorgmachtiging en de stukken die daaraan ten grondslag hebben gelegen dienen te worden overgelegd, voorzien van een actualisering daarvan met het oog op de vormen van verplichte zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet. Dit betekent dat ook een aanvullende medische verklaring nodig is van een psychiater die voldoet aan de in art. 5:7 Wvggz genoemde voorwaarden, tenzij de oorspronkelijke medische verklaring nog actueel is en mede betrekking heeft op de aanvullende vormen van zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet. Aldus is gewaarborgd dat de rechter ten aanzien van de aanvullend verzochte vormen van verplichte zorg kan beoordelen of wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid als bedoeld in de art. 2:2, 3:3 en 3:4, onder b-e, Wvggz (vgl. art. 6:4 lid 1 Wvggz).
3.4
Nu de stukken die ten grondslag lagen aan de bestaande zorgmachtiging, noch de bestaande zorgmachtiging zelf bij het verzoek tot wijziging van die zorgmachtiging zijn gevoegd en de rechtbank ook geen melding maakt van die stukken, moet ervan worden uitgegaan dat deze niet zijn overgelegd. Ook ontbreekt een aanvulling op die stukken als hiervoor in 3.3 bedoeld. De rechtbank beschikte daarmee niet over de gegevens die op grond van de wet – en voor zover het gaat om opname in een accommodatie: tevens op grond van art. 5 EVRM – noodzakelijk zijn om de toewijsbaarheid van het verzoek te kunnen beoordelen.
Het onderdeel slaagt dan ook.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2021;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, F.J.P. Lock en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 24 september 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑09‑2021
Conclusie 09‑07‑2021
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02243
Zitting 9 juli 2021
CONCLUSIE
G. Snijders
In de zaak
[betrokkene]verzoekster tot cassatie,advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
Officier van Justitie Oost-Brabantverweerder in cassatie,niet verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als betrokkene respectievelijk de officier van justitie.
1. Inleiding
Deze Wvggz-zaak heeft betrekking op een verzoek tot wijziging van een bestaande zorgmachtiging als bedoeld in 8:12 lid 5 Wvggz. Het middel klaagt in de eerste plaats dat de rechtbank de beslistermijn van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz heeft overschreden door niet binnen drie werkdagen op het verzoek te beslissen. Daarnaast voert het middel aan dat bij een verzoek tot wijziging van een zorgmachtiging de stukken die aan de te wijzigen zorgmachtiging ten grondslag lagen, als bijlagen moeten worden overgelegd, hetgeen in dit geval is nagelaten, en dat met betrekking tot het wijzigingsverzoek opnieuw een oordeel van een onafhankelijke psychiater moet worden ingewonnen, wat evenmin is gebeurd.
2. Feiten en procesverloop
2.1
Bij beschikking van 18 februari 20211.heeft de rechtbank Oost-Brabant ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 18 februari 2022 voor de volgende vormen van verplichte zorg:
- toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, met name toelaten van medewerkers van het ambulante team en overige behandelaren.
2.2
Op 1 april 2021 heeft de zorgverantwoordelijke psychiater op de voet van art. 8:11 Wvggz besloten tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg waarin de zorgmachtiging niet voorziet. Het gaat om de volgende vormen van zorg:
- beperken van bewegingsvrijheid;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolghebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.
2.3
Omdat de zorgverantwoordelijke psychiater voorzag dat deze vormen van zorg ook na verloop van drie dagen zouden moeten worden voortgezet (drie dagen is op grond van art. 8:12 lid 1 Wvggz de maximum geldigheidsduur van de in 2.2 genoemde beslissing), heeft zij eveneens op 1 april 2021 op de voet van art. 8:12 lid 4 Wvggz om een wijziging van de zorgmachtiging verzocht. De geneesheer-directeur van GGZ Oost-Brabant heeft deze aanvraag bij een op 31 maart 2021 gedateerde brief op de voet van (eveneens) art. 8:12 lid 4 Wvggz doorgeleid naar de officier van justitie.
2.4
Het verzoek tot wijziging van de bestaande machtiging, door aanvulling met de hiervoor in 2.2 opgesomde vormen van zorg, telkens voor de duur van de looptijd van de bestaande machtiging, is bij de rechtbank Oost-Brabant ingekomen op 1 april 2021. Bij dit verzoek zijn overgelegd:
- de hiervoor in 2.2 genoemde beslissing van 1 april 2021 van de zorgverantwoordelijke psychiater, tot het verlenen van de hiervoor in 2.2 genoemde verplichte zorg met ingang van 1 april 2021;
- de hiervoor in 2.3 genoemde aanvraag van 1 april 2021 van de zorgverantwoordelijke psychiater aan de geneesheer-directeur, tot wijziging van de bestaande zorgmachtiging;
- de hiervoor in 2.3 genoemde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging, tevens houdende advies, van de geneesheer-directeur aan de officier van justitie, gedateerd op 31 maart 2021;
- een historisch overzicht van door de rechtbank afgegeven machtigingen;
- uittreksels omtrent relevante politie-, strafvorderlijke- en justitiële gegevens (politiemutaties en justitiële documentatie); en
- een informatiebrief van 31 maart 2021 aan betrokkene.2.
2.5
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 april 2021 via een skypeverbinding, omdat als gevolg van het COVID-19-virus geen mondelinge behandeling in elkaars aanwezigheid op de verblijfplaats van betrokkene kon plaatsvinden. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord: betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de zorgverantwoordelijke psychiater [betrokkene 1] en de psychiater [betrokkene 2] .3.
2.6
Bij beschikking van 7 april 2021 heeft de rechtbank de zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene die op 18 februari 2021 is verleend, aldus gewijzigd dat bij wijze van verplichte zorg ook de hiervoor in 2.2 opgesomde maatregelen kunnen worden getroffen, voor de resterende duur van de geldende zorgmachtiging, zijnde tot en met 18 februari 2022. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, als volgt overwogen:
“De rechtbank is met de psychiater, de geneesheer-directeur en de officier van justitie van oordeel dat gebleken is dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn die hetzelfde met de zorgmachtiging beoogde effect hebben. De voorgestelde gewijzigde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief en veilig. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van deze zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
Gelet op het voorgaande is met de voorgestelde wijziging voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen (…)”
2.7
Namens betrokkene is tijdig beroep in cassatie ingesteld.4.In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen. Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank niet binnen de wettelijke beslistermijn van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz heeft beslist. Onderdeel 2 stelt de vraag aan de orde aan welke eisen een verzoek tot wijziging van een bestaande zorgmachtiging moet voldoen, met name in het zich hier voordoende geval dat het verzoek mede inhoudt dat de zorgmachtiging wordt uitgebreid met een vrijheidsbenemende maatregel (gedwongen opname in een accommodatie).
3.2
Alvorens de klachten te bespreken, ga ik eerst kort in op het karakter van het verzoek als bedoeld in 8:12 lid 5 Wvggz. Paragraaf 3 van hoofdstuk 8 Wvggz draagt het kopje “Tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties”. De algemene regel van het stelsel van de Wvggz is dat uitsluitend die vormen van dwang mogen worden toegepast die zijn opgenomen in een zorgmachtiging, een crisismaatregel of een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel. Omdat in een noodsituatie soms dwang zal moeten worden toegepast waarin niet is voorzien in een dergelijke machtiging of maatregel, bevatten de art. 8:11-8:13 Wvggz daarvoor enige voorzieningen.5.Op grond van art. 8:11 Wvggz kan de zorgverantwoordelijke beslissen tot het verlenen van verplichte zorg waarin de lopende machtiging of maatregel niet voorziet, indien sprake is van verzet daartegen en:
“voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is, gelet op:a. ernstig nadeel,b. de veiligheid binnen de accommodatie of andere locatie waar de zorg of verplichte zorg wordt verleend,c. de bescherming van rechten en vrijheden van anderen, ofd. de voorkoming van strafbare feiten.”
3.3
De duur van deze ‘tijdelijke verplichte zorg’ is beperkt tot maximaal drie dagen (art. 8:12 lid 1 Wvggz). Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg moet worden voortgezet nadat de periode van drie dagen is verstreken, kan hij daartoe uitsluitend beslissen indien de geneesheer-directeur een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de lopende zorgmachtiging, tezamen met zijn advies daarover, heeft ingediend bij de officier van justitie (art. 8:12 lid 3 Wvggz).6.7.Na indiening van de aanvraag beslist de officier van justitie zo spoedig mogelijk daarop (art. 8:12 lid 4 Wvggz). Indien de officier van justitie instemt met de aanvraag, dient hij onverwijld een verzoek tot wijziging van de machtiging of maatregel in bij de rechtbank (art. 8:12 lid 5 Wvggz).
3.4
Art. 8:12 lid 6 Wvggz bepaalt dat de verplichte zorg na het verstrijken van de driedagentermijn van art. 8:12 lid 1 WVggz mag worden verleend totdat:
“a. de officier van justitie besluit geen verzoekschrift in te dienen en dit aan de geneesheer-directeur heeft meegedeeld
b. de rechter uitspraak heeft gedaan over het verzoekschrift voor een wijziging van een zorgmachtiging of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, onderdeel d, ofc. de rechter uitspraak heeft gedaan over het verzoekschrift voor een wijziging van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 7:8, derde lid.”
3.5
Art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz, waarnaar in art. 8:12 lid 6 onder bWvggz wordt verwezen, bepaalt dat de rechter zo spoedig mogelijk uitspraak doet, maar uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging als bedoeld in art. 8:12 lid 5 Wvggz. De rechter heeft dus slechts een korte beslistermijn bij het onderhavige verzoek.8.Beslist hij niet binnen die termijn, dan kan op grond van het aangehaalde art. 8:12 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz vanaf het einde van die termijn de verplichte zorg niet meer worden verleend. Wijst de rechtbank het verzoek als bedoeld in art. 8:12 lid 5 Wvggz toe, dan kan verzochte zorg worden voortgezet (of alsnog verleend) op grond van de gewijzigde zorgmachtiging. Indien tijdelijke verplichte zorg niet door de rechtbank wordt opgenomen in de gewijzigde zorgmachtiging, dan wel de verzochte wijziging van de zorgmachtiging in haar geheel door de rechtbank wordt afgewezen, dan eindigt de tijdelijke verplichte zorg op grond van art. 8:12 lid 6, aanhef en onder c, Wvggz op het moment van de uitspraak van de rechtbank.9.
3.6
Onderdeel I betoogt als gezegd dat de rechtbank niet binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoekschrift heeft beslist, zodat zij de wettelijke beslistermijn van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz heeft overschreden. Het onderdeel wijst erop dat het verzoekschrift van de officier van justitie op donderdag 1 april 2021 is ingediend en dat de rechtbank eerst op 7 april 2021 op het verzoek heeft beslist.
3.7
Het verzoekschrift tot wijziging van de zorgmachtiging is blijkens de beschikking van de rechtbank en de stukken van het geding inderdaad op donderdag 1 april 2021 ingediend door de officier van justitie en de rechtbank heeft inderdaad eerst op woensdag 7 april 2021 op het verzoek beslist. Zoals opgemerkt, was de beslistermijn voor de rechtbank in dit geval op grond van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz drie werkdagen na ontvangst van het verzoek en verstreek deze dus in beginsel op dinsdag 6 april 2021. Vrijdag 2 april 2021 was echter Goede Vrijdag en maandag 5 april 2021 Tweede Paasdag. Laatstgenoemde dag is op grond van art. 3 lid 1 Algemene termijnenwet een algemeen erkende feestdag en eerstgenoemde dag wordt daarmee op grond van art. 3 lid 2 Algemene termijnenwet voor de toepassing van die wet gelijkgesteld. De Wvggz kent geen eigen definitie van ‘werkdag’ (dat begrip wordt alleen gebruikt in art. 6:2 lid 1 onder d Wvggz) en verwijst op diverse plaatsen naar de Algemene termijnenwet (onder meer in art. 6:2 lid 2Wvggz). Mijns inziens ligt het daarom voor de hand om zowel Tweede Paasdag, als Goede Vrijdag niet aan te merken als ‘werkdag’ in de zin van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz en in elk geval in die zin te oordelen voor Tweede Paasdag. Dat betekent dat de rechtbank in elk geval binnen de termijn van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz is gebleven door op 7 april 2021 op het verzoek te beslissen en, als Goede Vrijdag niet wordt aangemerkt als ‘werkdag’, zelfs ook nog op 8 april 2021 binnen die termijn had kunnen beslissen. Het onderdeel is dus ongegrond.
3.8
Als het onderdeel wel gegrond was geweest – dat wil zeggen de rechtbank wel buiten de termijn van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz had beslist –, zou dat overigens niet tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank hebben kunnen leiden. De wet stelt immers niet als sanctie op de overschrijding van de beslistermijn dat niet meer op het verzoek kan worden beslist door de rechtbank of dat de rechtbank dat verzoek niet meer kan toewijzen. Vaste rechtspraak onder de Wet Bopz, die in de rechtspraak met betrekking tot de Wvggz en de Wzd lijkt te zijn overgenomen, is dat de overschrijding van beslistermijnen niet een van deze sancties meebrengt – nu de wet dat niet bepaalt –, maar uitsluitend leidt tot een korting op de geldigheidsduur van een volgende machtiging of maatregel dan wel tot schadevergoeding.10.
3.9
Onderdeel II voert aan dat indien het gaat om een wijziging van een bestaande zorgmachtiging op basis van art. 8:12 Wvggz, de voorbereidingsprocedure als bedoeld in hoofdstuk 5 Wvggz dient te worden gevolgd, met dien verstande dat kan worden volstaan met een aanvulling van de bestaande stukken die ten grondslag lagen aan het oorspronkelijke verzoek van de reeds verleende zorgmachtiging. Het onderdeel klaagt dat de rechtbank dit heeft miskend, nu een aanvulling op die stukken ontbreekt en ook de oorspronkelijke stukken niet in het geding zijn gebracht. Daarnaast betoogt het onderdeel dat de rechtbank heeft nagelaten om te toetsen of de bestaande zorgmachtiging plus de aanvulling daarvan aan de wettelijke vereisten voldoet, althans dat zonder nadere motivering onbegrijpelijk is waarom is aangenomen dat aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan. Ook voert het onderdeel aan dat de rechtbank in strijd met art. 5 EVRM heeft gehandeld door te machtigen tot vrijheidsbeneming van betrokkene zonder dat door middel van een objective medical expertise is vastgesteld dat de aanwezigheid van een true mental disorder conclusively daartoe noopte, aangezien de oorspronkelijke zorgmachtiging niet in vrijheidsbeneming voorzag.
3.10
Zoals al opgemerkt, bieden de art. 8:11-8:13 Wvggz een grondslag om in een crisissituatie specifieke vrijheden aan betrokkene tijdelijk te kunnen beperken of specifieke vormen van verplichte zorg te kunnen verlenen, naast een lopende machtiging of maatregel die daarin niet voorziet. Het stelsel van de Wvggz gaat er vanuit dat, indien het noodzakelijk is om de verplichte zorg voort te zetten of uit te breiden, er een nieuwe zorgmachtiging of maatregel wordt aangevraagd die de bestaande zorgmachtiging of maatregel vervangt.11.Wijziging van machtiging of maatregel is in dat stelsel beperkt tot het geval genoemd in de art. 8:11 en 8:12 Wvggz, dat hiervoor in 3.2 en 3.3 is omschreven.12.Bij de procedure tot die wijziging is blijkens de toelichting op art. 8:12 Wvggz in de Tweede nota van wijziging van het ontwerp van de Wvggz aan het volgende gedacht:
“In het vierde lid [nu dus lid 3; A-G] is in dat verband ook opgenomen dat de aanvraag van de zorgverantwoordelijke vergezeld dient te gaan van een advies van de geneesheer-directeur. Indien een wijziging van een zorgmachtiging nodig is, dient de procedure van hoofdstuk 5 te worden gevolgd. Daarbij kan die procedure wel sneller worden doorlopen. Zo zal een eigen plan van aanpak in een dergelijke situatie niet aan de orde zijn. Ook zijn het zorgplan en de zorgkaart al aanwezig en kan een wijziging daarvan snel worden voorbereid.”13.
3.11
Hieruit volgt dat ook bij de wijziging op grond van art. 8:12 Wvggz in beginsel de procedure van hoofdstukken 5 en 6 gevolgd dient te worden, zoals het onderdeel tot uitgangspunt neemt.14.Langemeijer merkt in zijn hiervoor in voetnoot 11 genoemde conclusie hierover op:15.
“2.18 Toepasselijkheid van de hoofdstukken 5 en 6 Wvggz veronderstelt een gedegen voorbereiding van de aanvraag, een nieuwe medische verklaring na psychiatrisch onderzoek van de betrokkene door een niet bij de behandeling betrokken psychiater, een zorgplan met de bevindingen van de geneesheer-directeur daaromtrent en een juridische beoordeling door de officier van justitie, die uitmonden in een verzoek van de officier van justitie aan de rechtbank. Dit vergt de nodige tijd. Wanneer sprake is van voortzetting na de derde dag van tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg als bedoeld in art. 8:11 Wvggz, ontbreekt dikwijls de tijd om al deze stappen te doorlopen. In die gevallen kan het praktisch zijn om te volstaan met het verzoek de verplichte zorg in de bestaande zorgmachtiging op bepaalde punten te wijzigen en/of aan te vullen, met instandhouding van de bestaande zorgmachtiging voor het overige. De voorbereiding van de aanvraag kan zich dan daarop concentreren (aanvulling zorgplan, aanvulling medische verklaring, aanvulling bevindingen geneesheer-directeur etc.). Dit neemt niet weg dat de rechter die op een dergelijk verzoek beslist, ook behoort te kijken naar de som der delen: indien het verzoek om wijziging en/of aanvulling van de verplichte zorg zou worden toegewezen, voldoet het geheel — de bestaande zorgmachtiging plus de aanvulling daarvan — aan de wettelijke vereisten? Hierna kom ik nog terug op dit punt.
En:
“2.35 Wat betreft (…) de bescheiden die bij het verzoek moeten worden overgelegd (..), maakt art. 8:12 lid 4, thans het derde lid, Wvggz duidelijk dat een door de zorgverantwoordelijke opgestelde en gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging door de geneesheer-directeur, vergezeld van diens advies, wordt ingediend bij de officier van justitie. De beslissing van de zorgverantwoordelijke tot het toepassen van tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties wordt schriftelijk vastgelegd en met redenen omkleed. Die beslissing vermeldt ook het moment waarop de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke de proportionaliteit, de subsidiariteit, de effectiviteit en de veiligheid van de tijdelijke verplichte zorg beoordelen.16.Uit de toelichting (…) maak ik op dat de bewindspersonen ervan zijn uitgegaan dat bij de wijziging van een zorgmachtiging de voorbereidingsprocedure van hoofdstuk 5 Wvggz in beginsel van toepassing is, zij het dat deze voorbereidingsfase bij toepassing van art. 8:12 Wvggz sneller kan worden doorlopen. Een eigen ‘plan van aanpak’ is in een dergelijke situatie niet aan de orde. Het zorgplan en de zorgkaart zijn al aanwezig. Het advies van de geneesheer-directeur over de wijziging of aanvulling van het zorgplan kan mijns inziens gelden als de ‘bevindingen’ van de geneesheer-directeur als bedoeld in art. 5:15 en in art. 5:17, lid 3 onder e, Wvggz.
2.36 Dan resteert de vraag of opnieuw na psychiatrisch onderzoek een medische verklaring van een onafhankelijke psychiater als bedoeld in art. 5:7 Wvggz is vereist, wanneer het niet gaat om het verzoek om een nieuwe (vervangende) zorgmachtiging, maar om een verzoek tot wijziging of aanvulling van een bestaande zorgmachtiging. Het antwoord op deze vraag heb ik niet kunnen vinden in de toelichting op art. 8:12 Wvggz. Ervan uitgaande dat een verzoek tot wijziging of aanvulling van een bestaande zorgmachtiging in beginsel op dezelfde wijze wordt voorbereid als een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging (art. 6:1 Wvggz), zou ook bij een verzoek tot aanvulling van een zorgmachtiging een medische verklaring van een onafhankelijke psychiater worden vereist. De termijn is erg krap, als in een noodtoestand als bedoeld in art. 8:11 Wvggz nog vóór de indiening van het verzoek als bedoeld in art. 8:12 Wvggz een volledig nieuw onderzoek door een onafhankelijke psychiater zou moeten worden gedaan. Hier zou onderscheid gemaakt kunnen worden tussen gevallen waarin het uitsluitend gaat om voortzetting van tijdelijke verplichte zorg langer dan drie dagen en andere wijzigingsverzoeken. Het lijkt mij geoorloofd dat de geneesheer-directeur (bij de aanvraag) en de officier van justitie (bij de indiening van zijn verzoekschrift) teruggrijpt op de medische verklaring die aan de bestaande zorgmachtiging ten grondslag heeft gelegen, aangevuld met een kort aanvullend onderzoek door een onafhankelijke psychiater naar de actuele gezondheidstoestand van de betrokken patiënt. Het verslag van dat aanvullende onderzoek kan schriftelijk dan wel mondeling ter zitting worden uitgebracht. Dit geldt ook indien geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de in de oorspronkelijke medische verklaring opgenomen diagnose van de psychische stoornis waaruit het gedrag van betrokkene voortvloeit nadien is gewijzigd.
2.37 Bij dit alles is van belang dat de documenten die aan de oorspronkelijke zorgmachtiging ten grondslag lagen door de officier van justitie als bijlage bij het wijzigingsverzoek worden overgelegd. Betrokkene en zijn advocaat — die niet dezelfde persoon behoeft te zijn als de advocaat die in de eerdere machtigingsprocedure optrad — kunnen aldus kennis nemen van de medische informatie waarop het verzoek tot wijziging of aanvulling van de zorgmachtiging mede wordt gebaseerd.”
3.12
Deze uiteenzettingen – waarnaar het onderdeel verwijst en die goeddeels de grondslag van de klachten daarvan vormt – onderschrijf ik. Een en ander volgt mijns inziens ook uit het stelsel van de Wvggz. Daarin moeten machtigingen en maatregelen steeds zijn gebaseerd op een actuele beoordeling door een onafhankelijke psychiater (art. 5:7 en 5:8 Wvggz).17.Denkbaar is dat een wijzigingsverzoek zeer kort na de aanvankelijk machtiging wordt gedaan en dat de medische verklaring nog ‘recent genoeg’ is. Waar enige weken zijn verstreken, zoals in dit geval, kan dat echter niet worden volgehouden en is een aanvulling aangewezen, zoals door Langemeijer omschreven.
De noodzaak van een aanvulling van een bestaande machtiging of maatregel laat zich voorts, zoals Langemeijer terecht opmerkt, in de regel in het stelsel van de Wvggz niet goed beoordelen los van die machtiging of maatregel en hetgeen daaraan ten grondslag heeft gelegen. De aanvulling bouwt immers voort op die machtiging en maatregel. Die machtiging of maatregel en stukken zullen dus in het geding moeten worden gebracht, zoals ook volgt uit het citaat hiervoor in 3.10 uit de wetsgeschiedenis. Denkbaar is dat ook zonder die stukken een verzoek en de onderbouwing daarvan voldoende duidelijk zijn, maar omdat dit vaak niet het geval zal zijn, verdient het naar mijn mening de voorkeur om als regel te aanvaarden dat die stukken bij het wijzigingsverzoek worden overgelegd. Indien nodig kan de rechter gelegenheid geven die stukken alsnog over te leggen.
3.13
In deze zaak zijn bij het wijzigingsverzoek van de officier van justitie niet als bijlagen de stukken gevoegd die aan de bestaande zorgmachtiging ten grondslag hebben gelegen. Ook de bestaande machtiging zelf is niet overgelegd, zoals hiervoor al opgemerkt. Het verzoekschrift vermeldt deze stukken niet als bijlagen en de rechtbank vermeldt deze stukken evenmin bij haar vaststelling van de bij het verzoekschrift gevoegde bijlagen (zie hiervoor in 2.4). Ook de wel bij het verzoekschrift gevoegde bijlagen vermelden die stukken niet, laat staan dat deze daarbij zijn gevoegd en dat de rechtbank vaststelt dat ze aldus zijn overgelegd. Uit de beschikking van de rechtbank volgt evenmin dat deze stukken langs andere weg in de procedure zijn ingebracht of dat de rechtbank daar op een andere wijze kennis van heeft genomen. De rechtbank noemt ze in het geheel niet en uit de motivering van haar beschikking valt ook niet af te leiden dat zij daarvan kennis heeft genomen. Hoewel niet ondenkbaar is dat de rechtbank desalniettemin in ieder geval kennis heeft genomen van de bestaande zorgmachtiging (zij lijkt het dictum daarvan immers letterlijk aan te halen onder het kopje ‘De beoordeling’ op p. 1/2), wordt hierover in de beschikking niets vermeld. In cassatie dient er dan ook vanuit gegaan te worden dat deze stukken niet zijn overgelegd bij de rechtbank en dat zij (dan ook) niet zijn betrokken bij de beoordeling door de rechtbank.
Ook de door Langemeijer genoemde ‘aanvulling’ van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestaande machtiging, ontbreekt in dit geval. In de in deze zaak overgelegde stukken wordt in het geheel niet gerefereerd aan de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de bestaande machtiging, waarop de verzochte wijziging verder bouwt, waardoor de noodzaak van de wijziging als het ware enigszins in de lucht hangt. Hetzelfde geldt mijns inziens voor het oordeel van de rechtbank in haar beschikking. Op zichzelf wordt mijns inziens uit de wel overgelegde stukken wel duidelijk waarom het wijzigingsverzoek is gedaan en waarom de rechtbank dat verzoek heeft toegewezen, maar hoe een en ander zich verhoudt tot de reeds bestaande machtiging en de daaraan ten grondslag liggende stukken is, bij gebreke aan die machtiging en stukken, geheel onduidelijk. Het is daardoor mogelijk dat belangrijke of wezenlijke informatie wordt gemist, terwijl het verzoek en de toewijzing daarvan zich in elk geval niet goed volledig laten beoordelen.
3.14
Naar ik meen, getuigt de beslissing van de rechtbank dan ook van een onjuiste rechtsopvatting om de in het onderdeel aangevoerde redenen. Mocht de rechtbank toch wel van genoemde stukken hebben kennisgenomen – ondanks dat dit nergens uit blijkt –, dan is haar beslissing mijns inziens niet naar behoren gemotiveerd, zowel omdat zij dan heeft verzuimd om dit in haar beschikking duidelijk te maken (door die stukken te vermelden of dit anderszins tot uitdrukking te brengen), als omdat zij die stukken dan niet naar behoren in de motivering van haar beschikking heeft betrokken.
3.15
Ook met betrekking tot het andere daarin aan de orde gestelde onderwerp slaagt het onderdeel mijns inziens. Met Langemeijer meen ik dat bij een wijziging van de bestaande zorgmachtiging kan worden teruggegrepen op de medische verklaring die aan de bestaande zorgmachtiging ten grondslag heeft gelegen, maar dat deze dan wel – als deze al enige weken oud is – aangevuld zal moeten worden met een kort aanvullend onderzoek door een onafhankelijke psychiater naar de actuele gezondheidstoestand van de betrokken patiënt. In deze zaak is van een dergelijk aanvullend onderzoek door een onafhankelijke psychiater niet gebleken. Ter zitting heeft de zorgverantwoordelijke psychiater toegelicht wat de reden is dat wordt verzocht om een wijziging van de bestaande zorgmachtiging. Daarbij is gewezen op, kort gezegd, de actuele gezondheidstoestand van betrokkene. De zorgverantwoordelijke psychiater is echter geen onafhankelijke psychiater in de zin van de wet. Bij de behandeling ter zitting was ook een andere psychiater aanwezig (zie hiervoor in 2.5). Noch uit de beschikking, noch uit het proces-verbaal van de behandeling blijkt echter dat deze psychiater een onafhankelijke psychiater was. In de beschikking van de rechtbank ontbreekt dus de vereiste vaststelling dat de noodzaak van de wijziging door een onafhankelijke psychiater is geconstateerd. Zoals het onderdeel mijns inziens terecht op wijst, klemt dit in het licht van art. 5 EVRM temeer nu in dit geval mede om een gedwongen opname is verzocht, het dus over vrijheidsbeneming gaat en de rechtbank deze mede heeft toegewezen.18.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2021 en tot terugwijzing van de zaak naar die rechtbank.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑07‑2021
Deze beschikking is niet overgelegd in deze procedure en behoort dan ook, voor zover blijkt, niet tot de stukken van het geding als bedoeld in art. 419 lid 2 Rv. Zij is ook niet gepubliceerd op rechtspraak.nl. Het hier geciteerde dictum van de beschikking is kenbaar uit de in cassatie bestreden beschikking.
Zie ook de vaststelling door de rechtbank onder het kopje ‘Het procesverloop’ in de bestreden beschikking.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
De procesinleiding is op 25 mei 2021 bij de Hoge Raad ingediend.
Zie aldus de toelichting op de regeling van deze bepalingen, Kamerstukken II 2009-2010, 32 399, nr. 3. blz. 90.
In dit deel van de wettekst werd aanvankelijk ten onrechte niet ook de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel genoemd. Bij wet van 7 oktober 2020, Stb. 2020, 404, is deze omissie hersteld. Daarbij is het derde lid van het wetsartikel komen te vervallen en zijn de oorspronkelijke leden 4-8 van art. 8:12 Wvggz vernummerd tot de huidige leden 3-7.
In HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272, NJ 2021/162 m.nt. J. Legemaate, is beslist dat een redelijke, op de belangen van de betrokkene afgestemde wetsuitleg meebrengt dat ook een verzoek tot wijziging van een machtiging op de voet van art. 8:12 lid 3 Wvggz kan worden ingediend in het geval dat nog geen tijdelijke verplichte zorg op de voet van art. 8:11 Wvggz is of wordt verleend, maar te voorzien is dat een bepaalde vorm van zorg zal moeten worden verleend om een dreigende noodsituatie te voorkomen en de machtiging niet in die zorg voorziet.
Deze beslistermijn geldt ook als er nog geen sprake is van tijdelijke verplichte zorg in de zin van art. 8:11 Wvggz, maar te voorzien is dat een bepaalde vorm van zorg zal moeten worden verleend om een dreigende noodsituatie te voorkomen en de machtiging hierin niet voorziet. Zie genoemd HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272, NJ 2021/162 m.nt. J. Legemaate, JGz 2021/21 m.nt. W.J.A.M. Dijkers, rov. 3.4.3. Legemaate en Dijkers zijn hierover beide kritisch in hun noten (zie onder 5 van beide).
Vgl. HR 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1601, NJ 2020/400 m.nt. J. Legemaate, rov. 3.1.6 (m.b.t. een machtiging o.g.v. de Wzd: aftrek als sanctie) en HR 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:349, NJ 2021/105, rov. 3.3 (m.b.t. de beslistermijn voor de officier van justitie van art. 5:16 lid 2 Wvggz: schadevergoeding ex art. 10:12 lid 3 Wvggz als sanctie).
Zie de passages genoemd in 2.16 van de conclusie van toenmalige plv. P-G Langemeijer van 11 december 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1179, voor het hiervoor in voetnoot 7 genoemde HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272.
Zoals hiervoor in voetnoot 7 opgemerkt, is de mogelijkheid van art. 8:12 Wvggz in HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272, NJ 2021/162 m.nt. J. Legemaate, uitgebreid tot ‘het geval dat nog geen tijdelijke verplichte zorg op de voet van art. 8:11 Wvggz is of wordt verleend maar te voorzien is dat een bepaalde vorm van zorg zal moeten worden verleend om een dreigende noodsituatie te voorkomen en de machtiging niet in die zorg voorziet.’
Tweede nota van wijziging, Kamerstukken II 2015/16, 32 399, nr. 25, blz. 182.
Ik laat een aantal van de voetnoten in het citaat weg.
Voor zover het gaat om vrijheidsbeneming volgt dit ook uit de rechtspraak van het EHRM. Zie onder meer EHRM 5 oktober 2000, nr. 31365/96, BJ 2001/36 m.nt. Dijkers (Varbanov/Bulgarije).
Zie onder meer het al genoemde EHRM 5 oktober 2000, nr. 31365/96, BJ 2001/36 m.nt. Dijkers (Varbanov/Bulgarije).
Beroepschrift 25‑05‑2021
Verzoekschrift tot cassatie
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
Verzoekster tot cassatie is [verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1959, wonende te ([postcode]) [adres] [huisnummer], thans verblijvende in [verblijfplaats] te ([postcode]) [a-plaats] aan de [adres], te dezer zake woonplaats kiezende te (5554 HG) Valkenswaard aan de Kerkhofstraat 21 ten kantore van mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die verzoekster tot cassatie in deze procedure vertegenwoordigt en als haar cassatieadvocaat dit verzoekschrift voor haar indient en heeft ondertekend.
Verzoekster stelt cassatieberoep in tegen de beslissing van de rechtbank Oost Brabant, team familie- en jeugdrecht, enkelvoudige kamer belast met de behandeling van burgerlijke zaken, gegeven en uitgesproken op 7 april 2021, onder zaak- en rekestnummer C/01/369515 FZ RK 21-1495, tot wijziging van een op 18 februari 2021 tot en met 18 februari 2022 verleende zorgmachtiging, als bedoeld in artikel 8:12 lid 6 sub b jo 6:4 Wet verplichte ggz, na daartoe strekkend dit geding inleidend, op 1 april 2021 bij de griffie van de rechtbank ingekomen, verzoek van de officier van justitie aldaar.
Verzoeker (hierna: betrokkene) voert tegen deze beslissing aan het navolgende
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van (wezenlijke) vormen, doordat de rechtbank heeft overwogen en beslist als in de hier ingelast en herhaald te beschouwen uitspraak is vermeld en op die gronden heeft recht gedaan als in het dictum van deze beschikking is omschreven, welk dictum als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, ten onrechte, zulks om één of meer van de navolgende, waar nodig (mede) in hun onderlinge verband en samenhang te lezen redenen.
Inleidende opmerkingen:
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
- (i)
Op 18 februari 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant tot en met 18 februari 2022 een zorgmachtiging verleend voor de volgende vormen van verplicht zorg:1.
- •
Toedienen van medicatie ter behandeling van een psychische stoornis, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening; (art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz);
- •
Beperken van de bewegingsvrijheid (art. 3:2 lid 2 sub b Wvggz).
- (ii)
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 1 april 2021 ter griffie bij de rechtbank aldaar, verzocht de voornoemde zorgmachtiging te wijzigen en met de volgende vormen van verplichte zorg aan te vullen, telkens voor de duur van de looptijd van de initiële machtiging, dus tot en met 18 februari 2022:
- •
Beperken van de bewegingsvrijheid (art. 3:2 lid 2 sub b Wvggz);2.
- •
Uitoefenen van toezicht op betrokkene (art. 3:2 lid 2 sub d Wvggz);
- •
Aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen (art. 3:2 lid 2 sub h Wvggz);
- •
Opnemen in een accommodatie (art. 3:2 lid 2 sub j Wvggz).
Bij het verzoek zijn overgelegd een beslissing d.d. 1 april 2021 van [psychiater 1], zorgverantwoordelijke, tot het verlenen van verplichte zorg met ingang van 1 april 2021, een aanvraag d.d. 1 april 2021 tot wijziging zorgmachtiging van de voornoemde zorgverantwoordelijke aan de geneesheer-directeur, een aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging, tevens houdende advies, van de geneesheer-directeur d.d. 31 maart 20213. aan de officier van justitie, een historisch overzicht van door de rechtbank afgegeven machtigingen, uittreksels omtrent relevante politie-, strafvorderlijke- en justitiële gegevens (politiemutaties en justitiële documentatie) en een informatiebrief d.d. 31 maart 2021 aan betrokkene.
- (iii)
De rechtbank heeft het verzoek op 7 april 2021 mondeling behandeld. De mondelinge behandeling heeft via een beeld- en geluidverbinding plaatsgevonden.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig, betrokkene en haar advocaat, [psychiater 1] en [psychiater 2], beiden psychiater.
- (iv)
Bij beschikking van 7 april 2021 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot en met 18 februari 2022 voor alle in het verzoekschrift genoemde vormen van verplichte zorg, alsmede voor het toedienen van medicatie ter behandeling van een psychische stoornis, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening, zoals dat al in de zorgmachtiging van 18 februari 2021 was opgenomen.
Klachten in cassatie:
Betrokkene kan zich op grond van de navolgende rechts- en motiveringsklachten niet verenigen met de beslissing d.d. 7 april 2021 van de rechtbank Oost-Brabant en voert in de volgende middelonderdelen de klachten aan:
Onderdeel I: De rechtbank heeft in strijd met art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz gehandeld doordat zij niet uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van het verzoekschrift heeft beslist.
Toelichting:
1.1.
Het verzoek van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 8:12 Wvggz. Tijdens de behandeling van het verzoek ter zitting is gebleken dat overeenkomstig het besluit d.d. 1 april 2021 van de zorgverantwoordelijke ook daadwerkelijk tijdelijke verplichte zorg werd toegepast. Betrokkene was namelijk al in een accommodatie opgenomen. Dat betrokkene niet vrijwillig in [verblijfplaats] verbleef kunnen we afleiden uit door haar en haar advocaat ter zitting op 7 april 2021 gemaakte opmerkingen.4.
1.2.
In een situatie, waarbij tijdelijk verplichte zorg wordt toegepast, is de duur daarvan beperkt tot een periode van maximaal drie dagen (art. 8:12 lid 1 Wvggz). Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg na de periode van drie dagen moet worden voortgezet, kan hij daartoe uitsluitend beslissen indien een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging door de geneesheer-directeur, vergezeld van diens advies daarover, bij de officier van justitie is ingediend (art. 8:12 lid 3 Wvggz). De officier van justitie beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging (art. 8:12 lid 4 Wvggz). Indien de officier van justitie instemt met de aanvraag van de geneesheer-directeur tot wijziging van de zorgmachtiging, dient hij daartoe onverwijld een verzoekschrift in bij de rechter (art. 8:12 lid 5 Wvggz). De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak, maar uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van het verzoekschrift (art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz).5.
1.3.
De officier van justitie heeft het verzoekschrift op donderdag 1 april 2021 ingediend. De rechtbank heeft het verzoek op woensdag 7 april 2021 mondeling behandeld en dezelfde dag daarop beslist. Dat is niet binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoekschrift, zodat zij de wettelijke beslistermijn heeft overschreden.
Onderdeel II:
De rechtbank heeft miskend dat — ook als het gaat om een wijziging van een bestaande zorgmachtiging op basis van art. 8:12 Wvggz — de voorbereidingsprocedure als bedoeld in hoofdstuk 5 Wvggz dient te worden gevolgd, met dien verstande dat kan worden volstaan met eenaanvullingvan de bestaande stukken (zorgplan, medische verklaring, bevindingen geneesheer-directeur etc.), die ten grondslag lagen aan het oorspronkelijke verzoek van de reeds verleende zorgmachtiging. Een aanvulling op die stukken ontbreekt. Evenmin zijn de oorspronkelijke stukken hier in het geding gebracht.
De rechter heeft miskend dat zij altijd — ook in een wijzigingsprocedure — behoort te kijken of bij een toewijzing van de verzochte aanvullende/gewijzigde verplichte zorg de bestaande zorgmachtiging plus de aanvulling daarvan aan de wettelijke vereisten voldoet. De rechtbank heeft nagelaten om deze toets hier uit te voeren. In elk geval is het zonder nadere motivering onbegrijpelijk waarom is aangenomen dat aan de criteria voor verplichte zorg, als bedoeld in art. 3:3 Wvggz is voldaan.
Voor zover de rechtbank heeft gemeend dat bij het wijzigingsverzoek geen nieuwe dan wel aanvullende medische verklaring van een onafhankelijke deskundige hoeft te worden gevoegd, als bedoeld in de artikelen 5:7 t/m 5:9 Wvggz, heeft zij miskend dat art. 5, lid 1 onder e, EVRM tot een objectief medisch onderzoek noopt als het om vrijheidsbeneming gaat. De oorspronkelijke zorgmachtiging voorzag niet in de mogelijkheid tot opname in een accommodatie; het wijzigingsverzoek strekte daar echter wel toe. De rechtbank heeft in strijd met art. 5 EVRM gehandeld door te machtigen tot vrijheidsbeneming van betrokkene zonder dat door middel van eenobjective medical expertiseis vastgesteld dat de aanwezigheid van eentrue mental disorder conclusivelydaartoe noopte.
Toelichting:
2.1.
Bij verzoekschrift van 1 april 2021 heeft de officier van justitie verzocht om wijziging van de zorgmachtiging, zoals die op 18 februari 2021, ten aanzien van betrokkene is afgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit de aanvraag van de zorgverantwoordelijke, die door de geneesheer-directeur was ingediend vergezeld van zijn advies hierover, bleek dat de in de zorgmachtiging opgenomen vormen van verplichte zorg niet (langer) volstonden, waardoor sprake was van een (dreigende) noodsituatie als bedoeld in art. 8:11 Wvggz. Zij heeft ook vastgesteld dat de zorgverantwoordelijke, bij wijze van tijdelijke maatregel, de volgende vormen van verplichte zorg heeft toegepast: beperken van bewegingsvrijheid, uitoefenen van toezicht op betrokkene, aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen en opname in een accommodatie.6. Op die juridische grondslag (art. 8:12 Wvggz) heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie in behandeling genomen.
2.2.
In beginsel voorziet hoofdstuk 5 van de Wvggz voor een zorgmachtiging in een grondige voorbereidingsprocedure. In hoeverre kan die in een onvoorziene noodsituatie, als bedoeld in art. 8:11 Wvggz, worden losgelaten? Uit de wetsgeschiedenis volgt:7.
‘Indien een wijziging van een zorgmachtiging nodig is, dient de procedure van hoofdstuk 5 te worden gevolgd. Daarbij kan die procedure wel sneller worden doorlopen. Zo zal een eigen plan van aanpak in een dergelijke situatie niet aan de orde zijn. Ook zijn het zorgplan en de zorgkaart al aanwezig en kan een wijziging daarvan snel worden voorbereid’.
In de conclusie voor HR 19 februari 20218. is reeds de vraag aan de orde gekomen welke bescheiden bij een verzoekschrift — dat op de voormelde juridische grondslag berust — moeten worden gevoegd. In elk geval behoren dat, zo meent de steller van het middelonderdeel uit de conclusie te kunnen afleiden, de bescheiden te zijn, die ten grondslag liggen aan het verzoek tot wijziging, te weten het besluit van de zorgverantwoordelijke tot toepassing van tijdelijk verplichte zorg en diens aan de geneesheer-directeur gerichte gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging, alsmede de aanvraag tot wijziging, tevens houdende advies, van de geneesheer-directeur aan de officier van justitie. Uit praktische overwegingen (tijdnood door de korte termijn) kan verder worden volstaan met een aanvulling van de bestaande stukken, dus van het zorgplan, de medische verklaring, de bevindingen geneesheer-directeur9. etc.10. De rechter die op een dergelijk verzoek beslist behoort te kijken naar de som der delen: indien het verzoek om wijziging en/of aanvulling van de verplichte zorg zou worden toegewezen, voldoet het geheel — de bestaande zorgmachtiging plus de aanvulling daarvan — dan aan de wettelijke vereisten?11. De steller van het middelonderdeel meent dat een aanvulling van de voornoemde stukken met recente informatie over betrokkene ook noodzakelijk is om deze toets te kunnen uitvoeren.
Volgens de wet (art. 6:4 lid 1 Wvggz) kan een zorgmachtiging immers alleen worden verleend indien, naar het oordeel van de rechter, aan de criteria, bedoeld in art. 3:3, is voldaan, te weten dat als gevolg van de psychische stoornis, niet zijnde een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijk handicap, ernstig nadeel dreigt, welk nadeel door verplichte zorg kan worden afgewend (art. 3:3 sub b Wvggz) of om een van de andere in art. 3:4 sub b t/e Wvggz genoemde doelen te bereiken. Er moet bij betrokkene ook verzet zijn tegen zorg, als bedoeld in art. 1:4 Wvggz.
2.3.
In de onderhavige zaak beschikte de rechtbank niet over een aanvulling van de voornoemde stukken. Evenmin valt uit de beschikking op te maken dat zij de voornoemde toets heeft uitgevoerd. De rechtbank heeft niet vastgesteld dat betrokkene aan een psychische stoornis leed ten gevolge waarvan (het causale verband) ernstig nadeel dreigde dat niet anders dan door de extra vormen van verplichte zorg kon worden afgewend ofwel dat een ander in de wet genoemd doel moest worden bereikt.
Het is de steller van het middelonderdeel te kort door de bocht, wanneer hier zonder deze aanvullende informatie, zou kunnen worden aangenomen dat de op 18 februari 2021 (bijna twee maanden eerder) geconstateerde psychische stoornis zodanig is verergerd dat thans zwaardere en veel ingrijpender maatregelen noodzakelijk zijn. Op 18 februari 2021 achtte de rechtbank opname in een accommodatie, dus vrijheidsbeneming, kennelijk (nog) niet nodig. Dat kan worden afgeleid uit de volgende de ter zitting door psychiater [psychiater 1] gedane mededeling ten aanzien van de op 18 februari 2021 verleende zorgmachtiging:12.
‘Betrokkene is opgenomen geweest in Oss. Die opname is niet goed voltooid. De rechter heeft eerder besloten dat ‘opname’ niet in de zorgmachtiging kon worden opgenomen. Ze is toen naar huis gegaan, maar we merken dat ze onvoldoende is hersteld om thuis te kunnen wonen en leven’.
2.4.
In de conclusie voor HR 19 februari 2021 is ook aan de orde geweest of een nieuwe medische verklaring van een onafhankelijke psychiater, als bedoeld in art. 5:7 Wvggz, ook voor een wijziging van een zorgmachtiging nodig is. Plv. PG Langemeijer maakt een onderscheid tussen gevallen waarin het uitsluitend gaat om voortzetting van tijdelijke verplichte zorg langer dan drie dagen en andere wijzigingsverzoeken. Het leek hem ten aanzien van de laatstgenoemde wijzigingsverzoeken geoorloofd dat de geneesheer-directeur (bij de aanvraag) en de officier van justitie (bij de indiening van zijn verzoekschrift) teruggrijpt op de medische verklaring die aan de bestaande zorgmachtiging ten grondslag heeft gelegen, aangevuld met een kort aanvullend onderzoek door een onafhankelijke psychiater naar de actuele gezondheidstoestand van de betrokken patiënt, die schriftelijk dan wel mondeling ter zitting verslag kan uitbrengen. Dit geldt ook indien geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de in de oorspronkelijke medische verklaring opgenomen diagnose van de psychische stoornis waaruit het gedrag van betrokkene voortvloeit nadien is gewijzigd.13. Bij dit alles is van belang dat de documenten die aan de oorspronkelijke zorgmachtiging ten grondslag lagen door de officier van justitie als bijlage bij het wijzigingsverzoek worden overgelegd.14.
In de onderhavige wijzigingsprocedure zijn de stukken niet in het geding gebracht die aan de oorspronkelijke zorgmachtiging ten grondslag lagen. Naar de inhoud van de oorspronkelijke medische verklaring kunnen we niet eens gissen, zo weinig informatie bevat het onderhavige procesdossier daarover. Ten aanzien van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene heeft de psychiater [psychiater 1] ter zitting medegedeeld dat betrokkene nog niet voldoende is hersteld. In zijn, als zorgverantwoordelijke, genomen besluit tot het verlenen van tijdelijk verplichte zorg schreef [psychiater 1] dat betrokkene op 4 december 2020 was opgenomen in GGZ Oss in verband met een psychotische ontregeling, dat zij op 22 februari 2021 met ontslag is gegaan en dat zij onvoldoende was hersteld van de psychose hetgeen blijkt uit een aanhoudende paranoïde psychotische ontregeling.15. Deze mededeling heeft de rechtbank kennelijk ten grondslag gelegd aan haar vaststelling dat bij betrokkene sprake is van een aanhoudende paranoïde psychotische ontregeling van waaruit zij overmatig naar verschillende instanties belt.16. Psychiater [psychiater 1], tevens de zorgverantwoordelijke voor betrokkene, kan echter niet als een onafhankelijke psychiater in de zin van de wet gelden, die aan de rechter schriftelijk ofwel mondeling ter zitting het hiervoor bedoelde verslag kan uitbrengen.
2.5.
De steller van het middelonderdeel wenst een belangrijke verschil tussen de onderhavige zaak en HR 19 februari 2021 te benadrukken. In de zaak van 19 februari 2021 voorzag de oorspronkelijke machtiging vóór de gevraagde wijziging reeds in de mogelijkheid tot opname in een accommodatie, en de betrokkene in die zaak verbleef ook al op basis van de oorspronkelijke zorgmachtiging in de accommodatie. Aan de vrijheidsbeneming van de betrokkene in die zaak lag, zo mogen wij veronderstellen, al een medische verklaring van een onafhankelijke psychiater ten grondslag, die de rechterlijke beslissing tot vrijheidsbeneming van betrokkene kon legitimeren. Het wijzigingsverzoek in die zaak had slechts betrekking op nadere vrijheidsbeperkende maatregelen, dus bovenop de reeds op basis van een rechterlijke machtiging toegepaste vrijheidsbenemende maatregel.
In de onderhavige zaak strekte de oorspronkelijke zorgmachtiging van 18 februari 2021 ‘slechts’ tot het moeten dulden van ambulante maatregelen. Zij voorzag niet in vrijheidsbeneming. De steller van het middelonderdeel meent dat het wijzigingsverzoek daarmee kwam te vallen onder de beschermende werking van art. 5 lid 1 onder e EVRM, zodat vrijheidsbeneming slechts geoorloofd indien door middels van een objective medical expertise de aanwezigheid van een true mental disorder conclusively is vastgesteld17. door een medical expert18.. Het is verdedigbaar dat sprake is van een zodanige noodsituatie dat het onafhankelijke medische onderzoek voorafgaand aan de vrijheidsbeneming achterwege kan blijven.19. Wanneer de rechter echter tot continuering van de vrijheidsbeneming besluit, en zoals hier voor een periode van meerdere maanden (7 april 2021 t/m 18 februari 2022), dan dient over de noodzaak voor het treffen van die maatregel het oordeel van een onafhankelijke psychiater te worden ingewonnen.
Conclusie:
Op bovenstaande gronden verzoekt betrokkene de Hoge Raad om de bestreden beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, gegeven en uitgesproken op 7 april 2021, onder zaak- en rekestnummer C/01/369515 FZ RK 21-1495, te vernietigen, met een zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
Valkenswaard, 25 mei 2021
Mw. mr. C. Reijntjes-Wendenburg
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑05‑2021
Zie beschikking d.d. 7 april 2021, p. 1–2. Een afschrift van de initiële beschikking d.d. 18 februari 2021, waarbij die vormen van verplichte zorg zijn bepaald, bevindt zich niet bij de in deze zaak in het geding gebrachte processtukken.
Uit de door de officier van justitie gegeven toelichting volgt dat daarmee de opname op een gesloten afdeling met 24/7 toezicht is bedoeld om het toestandsbeeld van betrokkene te monitoren en te behandelen.
Hier valt op dat het verzoek van de geneesheer-directeur aan de officier van justitie is gedateerd vóórdat de zorgverantwoordelijke de wijzing aan hem heeft verzocht, en vóórdat het besluit (tot het verlenen van andere verplichte zorg dan in de zorgmachtiging was opgenomen) door de zorgverantwoordelijke was genomen.
Zie proces-verbaal mondelinge behandeling d.d. 7 april 2021.
Hoge Raad 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272, rov. 3.2 en 3.4.3.
Beschikking d.d. 7 april 2021, p. 2.
Tweede nota van wijziging, Kamerstukken II 2015/16, 32 399, nr. 25, blz. 182.
Conclusie plv. PG Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2020:1179, voor Hoge Raad 19 februari 2021.
Het advies van de geneesheer-directeur over de wijziging of aanvulling van het zorgplan kan volgens plv. PG Langemeijer gelden als de ‘bevindingen’ van de geneesheer-directeur als bedoeld in art. 5:15 en in art. 5:17, lid 3 onder e, Wvggz, zie de voornoemde conclusie onder 2.35.
Conclusie plv. PG Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2020:1179, voor Hoge Raad 19 februari 2021, onder 2.18.
Conclusie plv. PG Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2020:1179, voor Hoge Raad 19 februari 2021, onder 2.18.
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 7 april 2021, p. 1.
Conclusie plv. PG Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2020:1179, voor Hoge Raad 19 februari 2021, onder 2.36.
Zie voornoemde conclusie onder 2.37.
Besluit inzake tijdelijk verplichte zorg d.d. 1 april 2021, p. 1.
Beschikking d.d. 7 april 2021, p. 2.
EHRM 24 oktober 1979, appl no. 6301/73, Winterwerp/Nederland, NJ 1980, 114 m.nt. Alkema, par. 39; EHRM 24 september 1992, Herczegfalvy /Oostenrijk, 10533/83, NJ 1993, 523 m.nt. Ras onder nr. 524, par. 63.
EHRM 5 oktober 2000, Varbanov/Bulgarije, BJ 2001, 36 m.nt. Dijkers.
Vgl. EHRN 5 oktober 2008 (Varbanov/ Bulgarije) appl.no.31365/96, par. 47, BJ 2001/36 m.nt. Dijkers.