Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/7.2.1
7.2.1 Verrekening tijdens faillissement: Standaardfilms (MI 1976, 249) e.a.
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS584074:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Voetnoten
Voetnoten
BR 10 januari 1975, NJ 1976, 249 m.nt. BW (`Standaardfilms'). Over dit arrest onder meer Polak-Wessels (2007, deel BI-2) p. 258-259; Faber (2005) p. 538-541; Faber (1994) p. 181; Rank (1990) p. 18-30. Voor enkele meer persoonlijk gekleurde herinneringen aan de procesgang tot dit arrest A. Voute (2002) p. 1-9, opgenomen in de gedenkbundel ter ere van mr. Justus Voute.
De regel uit het arrest Standaardfilms is bevestigd in onder meer HR 27 januari 1989, NJ 1989, 422 m.nt. PvS (`Otex-Steenbergen'), HR 22 december 1989, NJ 1990, 661 m.nt. PvS (`Tiethoff q.q.-NMB') en HR 15 april 1994, NJ 1994, 607 m.nt. PvS (Verhagen q.q./INB I'). In HR 27 mei 1988, NJ 1988, 964 m.nt. G (`AmroNAPM') werd na faillissement wèl compensatie toegestaan van boedelschulden. Faber (2005) p. 540-541 stelt dat de regel uit Standaardfilms niet in de weg staat aan verrekening na de faillietverklaring, indien de schuld die in rekening-courant wordt geboekt niet het gevolg is van een betalingsopdracht van een derde, maar (rechtstreeks) is verkregen uit een tussen de bank en de cliënt gesloten overeenkomst 'Hierbij kan onder meer worden gedacht aan een schuld van de bank aan haar cliënt ter zake van de vergoeding van rente over een creditsaldo.'
Het arrest Standaardfilms was het startschot voor het leerstuk.1 Aan Standaardfilms wordt op 8 februari 1972 surseance van betaling verleend; op 29 februari 1971 wordt zij failliet verklaard. In de periode gelegen tussen de datum waarop surseance wordt verleend en het moment waarop het faillissement wordt uitgesproken, heeft de (toenmalige) Postcheque- en Girodienst (de 'Girodienst') in totaal voor een bedrag van NLG 806,16 bijgeschreven op de betaalrekening van Standaardfilms Daardoor is het debetsaldo ten belope van NLG 888,18 die de betaalrekening op 8 februari 1972, de dag van het faillissement, vertoonde verminderd tot NLG 82,02. De curator vordert afgifte van een bedrag van NLG 806,16. De Girodienst weigert aan dit verzoek gehoor te geven en beroept zich daarbij op de artikelen 53 en 234 Fw. De vordering die Standaardfilms heeft verkregen op de Girodienst door de bijschrijvingen zou kunnen worden verrekend met de vordering van PCGD op Standaardfilms terzake van het voor aanvang van de surseance ontstane negatieve saldo op de girorekening van Standaardfilms De Hoge Raad overweegt dat dit verweer uitgaat van de stelling dat de schuldplichtigheid van de Girodienst gegrond is op de voor de surseance van betaling gesloten overeenkomst waarbij Standaardfilms een betaalrekening openende en dat daarom sprake zou zijn van vorderingen die voortvloeien uit voor het faillissement verrichte handelingen. Dat is echter onjuist. Weliswaar dateert de giro-overeenkomst van voor de datum van het faillissement, maar desondanks mag aan de artikelen 53 en 235 Fw,
`(...) mede in het licht van de wetsgeschiedenis niet een zo ruime strekking worden toegekend, dat zij van toepassing zouden zijn in alle gevallen, waarin een schuld die ontstaan is na de faillietverklaring (surseance) enig verband met een voordien gesloten overeenkomst houdt. Met name kan van toepassing geen sprake zijn, indien de rechtstreekse oorzaak van het ontstaan van de schuld ligt in een na de faillietverklaring (surseance) verrichte rechtshandeling van een derde — zoals in het onderhavige geval de opdrachten tot overschrijving aan de Girodienst — welke zelf geen verband houdt met de voor de faillietverklaring (surseance) gesloten overeenkomst waarop de vordering is gegrond.'
Hoewel de algemene verplichting tot het bijschrijven van binnenkomende betalingen dus wèl in verband kan worden gebracht met de giro-overeenkomst, vindt een concrete bijschrijving voor een specifiek bedrag zijn rechtstreekse oorzaak in een betalingsopdracht die door een derde is verstrekt. Indien deze opdracht tot bijschrijving na de surseance of faillietverklaring is gegeven, is er op grond van artikel 54 Fw geen plaats voor verrekening door de bank. Dit verbod is van kracht tijdens de surseance en blijft onverkort voortbestaan in een daarop volgend faillissement.2