Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/
Verhandeling
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS587569:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Van Schilfgaarde stelt in zijn noot onder HR 19 november 2004, NJ2005, 199 m.nt. PvS en JOR 2005, 19 m.nt. A. Steneker (`ING-Gunning q.q.') dat er enig juridisch vernuft voor nodig is om het leerstuk van de verrekening bij faillissement, zoals de Hoge Raad dit heeft vormgegeven, te doorgronden. 'Tot welk juridisch niveau moeten bankemployees gestegen zijn om in dit soort zaken beslissingsbevoegdheid te krijgen?' De literatuur is overvloedig. Een uitvoerig overzicht, met verdere literatuurverwijzingen, biedt de studie van Faber (2005). Zie voorts onder meer Polak-Wessels (2007, deel BI-2) p. 231-290; Bakkerus (2000) p. 216-224, Faber (1994) p. 163-197; Blom (1991) p. 25-40 en Rank (1990).
De bevoegdheid van de bank tot verrekening van inkomende betalingen met haar vordering op de rekeninghouder in het zicht van en tijdens het faillissement van de rekeninghouder, heeft zich in een reeks arresten ontwikkeld tot een van de meest complexe leerstukken van het Nederlandse vermogensrecht.1 Het bewijst wederom wat ik hiervoor in hoofdstuk 1 nog als stelling heb geponeerd, namelijk dat het reguleren van verhaal op giraal geld problematisch is. Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste arresten. Een volledig en uitputtend overzicht valt buiten het bestek van deze studie.