Smartengeld
Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/2.3.1:2.3.1 Algemeen
Archief
Smartengeld 1998/2.3.1
2.3.1 Algemeen
Documentgegevens:
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
TM, PG Bk 6, p. 377.
BGH 6 juli 1955, bghz 18,154. In TM, PG Bk 6, p. 377, noot 2 wordt ook uitdrukkelijk naar deze uitspraak verwezen.
Zie bijv. Stoll 1969; Köndgen 1976; Nelsen-v. Stryk 1987 en Kern 1991.
Zie Overeem 1979, p. 97, bij wie wat dit betreft reeds in 1979 'de schrik in de benen' sloeg. Sindsdien zijn de bronnen bepaald niet uitgedroogd.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De wortels van de 'dubbele functie' van het smartengeld liggen onmiskenbaar in het Duitse recht. Waar het in de Toelichting Meijers aldus wordt geformuleerd:1
'De vergoeding heeft een dubbele functie: enerzijds dient zij om, zij het ook op onvolmaakte wijze, het door de getroffene ondergane leed goed te maken, anderzijds kan het geschokte rechtsgevoel van de getroffene worden bevredigd doordat van de wederpartij een opoffering wordt verlangd.'
heette het volgens het Duitse Bundesgerichtshof in 1955:2
'Das Schmerzensgeld hat rechtlich eine doppelte Funktion. Es soil dem Geschadigten einen angemessenen Ausgleich bieten für diejenigen Schaden, für diejenige Lebens-hemmung, die nicht vermögensrechtlicher Art sind. Es soli aber zugleich dem Gedanken Rechnung tragen, dafi der Schadiger dem Geschadigten für das, was er ihm angetan hat, Genugtuung schuldet.'
In het licht van deze verwantschap is het de moeite waard te bezien op welke wijze de 'Doppelfunktion' in het Duitse recht wortel heeft geschoten.
Een markant punt in de ontwikkeling wordt gevormd door de zojuist aangehaalde uitspraak van het Bundesgerichtshof. Met de aanvaarding van 'Ausgleich' en 'Genugtuung' als componenten van de 'doppelte Funktion des Schmerzensgeldes' werd de basis gelegd voor een - nog immer voortdurende -discussie over de invulling van beide facetten. Het debat heeft zich in de literatuur toegespitst op de meer theoretische vraag naar het onderscheid tussen strafrecht en civielrecht en op de betekenis van de genoegdoeningsfunctie van het smartengeld in dat verband.3 Het Bundesgerichtshof heeft bovendien uitgebreid de gelegenheid gehad zijn uitspraak uit 1955 op verschillende punten nader uit te werken. Zowel de Duitse literatuur als de jurisprudentie op dit terrein is door haar omvang nauwelijks meer te overzien.4 Niettemin kan aan de hand van een aantal 'highlights' uit de jurisprudentie de koers van het Bundesgerichtshof in kaart worden gebracht. Enkele kern uitspraken vergen in dat verband nadere aandacht.