Smartengeld
Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/2.3.6:2.3.6 Enkele lijnen
Archief
Smartengeld 1998/2.3.6
2.3.6 Enkele lijnen
Documentgegevens:
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Beziet men de hiervoor geschetste jurisprudentie, dan ontstaat het volgende beeld. Aan het smartengeld dat op grond van § 847 BGB wordt toegekend komt een dubbele functie toe. Enerzijds dient het ter compensatie van de geleden schade, anderzijds benadrukt het de bijzondere verhouding tussen laedens en gelaedeerde. De compensatiefunctie voert bij de bepaling van de omvang van het smartengeld de boventoon. De genoegdoeningsfunctie rechtvaardigt dat daarbij tevens rekening wordt gehouden met enkele bijzondere factoren zoals de mate van schuld van de laedens en diens vermogenspositie.
Hoewel de genoegdoeningsfunctie aanvankelijk werd aangegrepen om de toekenning van smartengeld te rechtvaardigen in gevallen waarin de gelaedeerde door psychische belemmeringen geen compensatie zou kunnen ondervinden, wordt daar inmiddels teruggevallen op een meer objectieve uitwerking van de compensatiefunctie. In dergelijke gevallen wordt onder invloed van de hoge waardering van het persoonlijkheidsrecht uitgegaan van een meer geobjectiveerd schadebegrip, waaronder ook wordt gebracht de omstandigheid dat de gelaedeerde zich niet meer van zijn situatie bewust is.
De genoegdoerüngsfunctie wordt voorts uitdrukkelijk onderscheiden van bestraffing. Bij het smartengeld gaat het om schadevergoeding. De genoegdoeningsfunctie vervult daarbij een ondergeschikte rol en is zodanig verbonden met de compensatiegedachte dat zij daarvan niet kan worden losgekoppeld. De genoegdoeningsfunctie vervalt dan ook niet door het opleggen van een strafrechtelijke sanctie aan de laedens.
Ten aanzien van de schending van het 'allgemeine Persönlichkeitsrecht' wordt een iets andere koers gevaren. Hier komt het recht op schadevergoeding, dat niet wordt gebaseerd op § 847 BGB maar op de artikelen 1 en 2 GG, mede voort uit de behoefte aan een sanctie tot handhaving van het persoonlijkheidsrecht en wordt ter ondersteuning daarvan de genoegdoeningsfunctie naar voren geschoven. In meer uitzonderlijke gevallen van 'rücksichtsloser Zwangs-kommerzialisierung der Persönlichkeit' door de roddelpers wordt bovendien afstemming op preventie als functie van het opleggen van een vergoeding mogelijk en wenselijk geacht.