Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/2.3.2
2.3.2 Het uitgangspunt
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
bgh 6 juli 1955, BGHZ 18,149. Ook daaraan voorafgaand zijn de herkomst en functies van het recht op smartengeld veelvuldig het onderwerp van jurisprudentie en literatuur geweest. Hoewel in de eerste helft van de (twintigste) eeuw tamelijk onbetwist werd uitgegaan van de alleenheerschappij van de compensatiefunctie, brengt de uitspraak uit 1955 daarin een zekere kentering ten gunste van de genoegdoeningsgedachte. Zie over deze ontwikkeling bijv. Köndgen 1976, p. 45-54 en Nelsen-v. Stryk 1987, p. 120-124.
Aldus het BGH, BGHZ 18, p. 154.
BGHZ 18, p. 155, waar het hof voorts overweegt dat de 'strafrechtliche Herkunft noch teilweise nachwirkt'.
BGHZ 18, p. 160-161.
Zie Köndgen 1976, alsmede Lorenz 1981, p. 100 e.v. Vgl. voorts Larenz 1987, p. 476: 'Diese Ausführungen sind nicht unbedenklich, weil sie die Genugtuung ganz unnötigerweise in einen Gegensatz zum Ausgleichsgedanken bringen und den Anschein erwecken, als stünde sie der Strafe naher als dem Schadensersatz.' en 'Statt von einer doppelten Funktion des Schmerzensgeldes zu sprechen, sollte man lieber sagen, dafi es eine Art Wiedergutmachung sei, die, je nach derSachlage in mehr oder minder starkem Mafie dem Verletzten auch eine gewisse Genugtuung verschafft.'
Aldus bijv. Lange 1990, p. 436.
Zoals reeds werd aangegeven kan als startpunt worden gekozen de uitspraak van de GroÉe Senat für Zivilsachen van het Bundesgerichtshof uit 1955.1 Die uitspraak betreft vooral de vraag of bij de bepaling van de hoogte van het smartengeld met alle omstandigheden, en dus ook met de schuldgraad en de vermogenspositie van de laedens, rekening dient te worden gehouden.
Het Bundesgerichtshof kiest voor een 'doppelte Funktion' van het smartengeld, bestaande uit een component 'Ausgleich' en een component 'Genugtuung'. Het eerste aspect staat volgens het Bundesgerichtshof op de voorgrond, hetgeen betekent dat voor de omvang van het smartengeld de omvang van het geleden nadeel ('GröGe, Heftigkeit und Dauer der Schmerzen, Leiden und Entstellungen') 'die wesentlichste Grundlage' vormt.2 Maar omdat de wet in § 847 BGB een 'billige Entschadigung' vergt, kan volgens het Bundesgerichtshof het 'Ausgleichszweck' niet alleen maatgevend zijn en dienen alle omstandigheden van het geval te worden meegewogen. Daar komt volgens het hof nog het volgende bij:3
'Wenn auch den Schadensersatzansprüchen aus unerlaubter Handlung, auch denen auf Entschadigung wegen immaterieller Schaden, kein unmittelbarer Strafcharakter mehr innewohnt, so schwingt doch in dem Ausgleichsgedanken auch heute noch etwas vom Charakter der Bufie oder, um mit dem treffenden Ausdruck der ent-sprechenden Schweizer Rechtseinrichtung zu reden, der Genugtuung mit.'
Uit de uitspraak valt voorts op te maken dat de genoegdoeningsgedachte vooral wordt aangegrepen, omdat de compensatiegedachte wordt geacht soms niet volmaakt te werken. In de eerste plaats is dat volgens het hof het geval omdat de schade zich niet goed in geld laat uitdrukken, in de tweede plaats omdat compensatie soms niet goed (meer) mogelijk is, bijvoorbeeld wanneer de gelaedeerde zich als gevolg van het schadetoebrengende feit van het lijden van schade niet bewust is doordat hij psychisch gestoord is.
Met betrekking tot de vaststelling van de omvang van het smartengeld betekent dit volgens het Bundesgerichtshof dat het zwaartepunt weliswaar ligt bij de ernst van het geleden nadeel, maar dat tevens betekenis toekomt aan de schuldgraad aan de zijde van de laedens, aan de oorzaak van het ongeval en aan de economische positie van zowel de gelaedeerde als de laedens. Een en ander heeft volgens het hof bovendien consequenties voor de wijze van vaststelling van de omvang:4
‘In wirklichkeit ergibt sich der Betrag des Schmerzensgeldes (...) erst aus der Abwagung aller Umstande des Einzelfalles. Es handelt sich bei der Berücksichtigung der Wirtschaftlichen Verhaltnisse des Schadigers gerade nicht um eine Kürzung einer 'an sich' angemessenen Entschadigung, sondern es wird nach § 847 BGB unter Berücksichtigung aller nicht wertneutralen Umstande, zu denen auch die wirtschaftlichen Verhaltnisse der Beteiligten gehören, überhaupt erst die 'billige Entschadigung' ermittelt, die ohne Heranziehung aller Umstande und damit gegebenenfalles auch der wirtschaftlichen Verhaltnisse der Beteiligten nicht ermittelt werden kann.'
De keuze voor de twee aspecten, 'Ausgleich' en 'Genugtuung', vindt in de Duitse literatuur tamelijk algemeen erkenning. Dat ook bij de vergoeding van immateriële schade de 'Ausgleichsgedanke' van wezenlijk belang is, is onbetwist. Kritiek bestaat vooral op het feit dat de genoegdoeningsfunctie in verband wordt gebracht met bestraffing en dat zij aldus wordt geplaatst tegenover de compensatiegedachte.5 De zelfstandige betekenis van de 'Genugtuung' wordt in de literatuur dan ook wel in twijfel getrokken.6