Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/2.3.3
2.3.3 Verminderde 'Empfindungsfahigkeit'
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
BGH 16 december 1975, VcnR 1976, 660 en BGH 22 juni 1982, VcrsR 7982, 880.
BGH 13 oktober 1992, BGHZ 120, 126
BGH 16 februari 1993, VcnR 1993, 585
Daarbij kunnen, ook bij afwezigheid van bewustheid, volgens het BGH (16 februari 1993, VersR 1993,585) ook de mate van schuld van de laedens en diens draagkracht een rol spelen.
Deze overweging wordt letterlijk herhaald in BGH 16 februari 1993, VcnR 1993, 585.
Deutsch 1993, p. 784 (die overigens bezorgdheid uit over de (mede aldus ontstane) vergroting van de aansprakelijkheidslast van gynaecologen). Voorts Muller 1993, p. 913 en Giesen 1993, p. 519-521, die op p. 521 schrijft: 'Die Zitadelle der Genugtuungsfunktion ist nun angeschlagen, aber noch nicht getallen.' Zie over de uitspraak instemmend Nieper 1996, p. 223 e.v. en kritisch Kern 1995, p. 447 e.v.
Zie vooreen overzicht van die jurisprudentie Jaeger 1996, p. 1177-1186. Vgl. voor een geval waarin na ernstige hersenbeschadiging DM 420.000 ineens en DM 1.000 per maand werd toegewezen LG Göttingen 28 november 1996, VersR 1997, 621.
Ook wanneer de benadeelde als gevolg van een comateuze toestand of door een 'psychisch defect' moet worden geacht zich niet bewust te zijn van zijn schade, noch van pogingen tot compensatie van die schade, wordt in de Duitse rechtspraak een recht op smartengeld op zijn plaats geacht.
Aanvankelijk werd daartoe vooral steun gezocht in de 'Genugtuungs-gedanke'. In dergelijke gevallen werd aangenomen dat een 'nicht notwendig pönale verfeinerte Sühnegedanke' ertoe noopte 'dafi die schwere Beeinfrach-tigung des Menschseins nicht ohne eine wenigstens zeichenhafte Wiedergut-machung bleibe'.1 In dergelijke gevallen werd een 'symbolhafte Wiedergut-machung' in de vorm van een betrekkelijk bescheiden bedrag aan smartengeld op zijn plaats geacht. Op deze jurisprudentie werd in de literatuur geduchte kritiek uitgeoefend. De oplossing werd als 'Kunstgriff' aangemerkt, omdat zij zich noch liet rechtvaardigen door de compensatiefunctie (wie zich niet bewust is van zijn lijden heeft geen schade), noch door de genoegdoeningsfunctie (wie zich van zijn situatie niet bewust is, kan geen verband leggen tussen zijn schade en een eventuele opoffering van de laedens).
In een recentere uitspraak uit 1992 is het Bundesgerichtshof van die motivering uitdrukkelijk teruggekomen en heeft het voor dergelijke gevallen aansluiting gezocht bij het 'allgemeine Persönlichkeitsrecht'.2 In een geval waarin een kind als gevolg van een fout van een arts bij de geboorte zeer ernstig letsel opliep, werd door lagere rechters - in overeenstemming met de eerdere jurisprudentie van het Bundesgerichtshof - een vermindering van het smartengeld redelijk geacht, omdat het kind - hoewel enigszins 'empfindungsfahig' – werd geacht geen rationeel besef te hebben van de schade, noch van enige genoegdoening. Het Bundesgerichtshof acht een dergelijke vermindering echter niet (meer) verenigbaar met de hoge waardering die aan de persoonlijkheid en aan de menselijke waarde toekomt. Het hof verwijst daartoe naar artikel 1 Grundgesetz, waarin de bescherming van de persoonlijkheid tot uitdrukking komt. In een latere uitspraak in een geval waarin 'Empfindungsfahigkeit' geheel ontbrak volgde het Bundesgerichtshof vervolgens dezelfde redenering.3 Ten aanzien van de eerder gepropageerde 'Sühnegedanke' overweegt het hof:
'Unter diesem Blickwinkel ist weniger der für das zivilrechtliche Haftungs- und Schadensersatzrecht allgemein nicht tragfahige Gedanke der Sühne von Bedeutung, der bei Fahrlassigkeitstaten ohnehin nur eine untergeordnete Rolle spielen kann.'
Het Bundesgerichtshof zoekt de oplossing in een objectivering van de schade:
'Ein solcher Schaden besteht nicht nur in körperlichen oder seelischen Schmerzen, also in MiBempfindungen oder Unlustgefühlen als Reaktion auf die Verletzung des Körpers oder die Beschadigung der Gesundheit. Vielmehr stellt die EinbuËe der Persönlichkeit, der Verlust an Personaler Qualitat infolge schwerer Hirnschadi-gung schon für sich ein auszugleichenden immateriellen Schaden dar, unabhangig davon, ob der Betroffene die Beeintrachtigung empfindet.'
Aldus wordt ook het feit dat de gelaedeerde de ernst van zijn situatie niet kan ondervinden aangemerkt als component van de schade. Met betrekking tot de 'Ausgleichsgedanke' overweegt het hof voorts:
'Dementsprechend erschöpft sich auch die Ausgleichsfunktion des Schmerzensgeldes nicht in der Förderung des psychischen Wohlbefindens zur Kompensation seelischen Leids oder sonstiger psychische Mifiempfindungen. Es wird dem Wesen des Schmerzensgeldes daher nicht ausreichend gerecht, wenn das Berufungsgericht lediglich darauf abstellt, dafi das Leben der Klagerin in gewissem Umfang erleich-tert und ihr insbesondere durch menschliche Zuwendungen Freude bereitet werden könne. Uber das blofie Zuteilwerdenlassen von Annehmlichkeiten hinaus ist vielmehr der in der mehr oder weniger weitgehenden Zerstörung der Persönlichkeit bestehende Verlust, der für sich einen immateriellen Schaden darstellt, dutch eine billige Entschadigung in Geld auszugleichen.'
Dergelijke gevallen verdienen volgens het hof dan ook een geheel eigen waardering aan de hand van de ernst van het letsel, waarbij vermindering van het smartengeld naar gelang de benadeelde zich minder bewust is van zijn situatie niet op haar plaats is.4 Hoe moet het dan wél? Daarover overweegt het hof:5
'Dabei kann der Richter je nach dem Ausmafi der jeweiligen Beeintrachtigung und dem Grad der dem Verletzten verbliebenen Erlebnis- und Empfindungsfahigkeit Abstufungen vornehmen, um den Besonderheiten des jeweiligen Schadensfalles Rechnung zu tragen. Dagegen ist es dem Richter nicht erlaubt, sich an einem nur gedachten Schadensbild, das von einer ungeschmalerten Empfindungs- und Lei-densfahigkeit gekennzeichnet ist, zu orientieren und sodann mit Rücksicht auf den vollstandigen oder weitgehenden Wegfall der Empfindungsfahigkeit Abstriche vorzunehmen.'
In de literatuur is de uitspraak aangemerkt als een terugkeer naar de (geobjectiveerde) 'Ausgleichsfunktion' in een groep van gevallen die voorheen werd gezien als voorbeeld voor de noodzaak van het vasthouden aan de 'Genugtu-ungsfunktion'.6 De lagere jurisprudentie worstelt vooralsnog met de vraag welke bedragen men dient toe te kennen bij ernstige hersenbeschadiging en wat te doen indien de gelaedeerde zich in het geheel nergens van bewust is en kort na de schadetoebrengende gebeurtenis komt te overlijden.7