Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.7.2
3.7.2 De belangrijkste wijzigingen in het enquêterecht in 1971
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS601960:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
De tekst van art. 54a WvK, thans art. 2:356 BW, verwijst naar besluiten van de bestuurders, commissarissen, de algemene vergadering of enig ander orgaan van de rechtspersoon. Dit lijkt mij geen juiste wijze van formuleren gelet op het feit dat in het rechtspersonenrecht besluiten genomen worden door organen. Het orgaan, dus het bestuur, de raad van commissarissen of de algemene vergadering neemt een besluit en niet de bestuurders of de commissarissen. De tekst zou moeten verwijzen naar een besluit van het bestuur, van de raad van commissarissen of van de algemene vergadering, of enig ander orgaan van de rechtspersoon.
Wet van 10 september 1970, Stb. 411, Inwerkingtreding 1 januari 1971, KB 30 oktober 1970, Stb. 532.
TK 1967/1968, 9596, nr. 3, p. 8.
Van Vliet 1988, p. 234, NJB 1976, p. 974.
Langzaam loopt het aantal procedures op van 3 tot 13 per jaar. Zie de tussen 1971 en 1991 in het NJB gepubliceerde overzichten. Zie ook Cools/Kroeze p. 25 ev.
De enquêteprocedure was, en is ook thans nog, gericht op het verkrijgen van openheid van zaken voor de aandeelhouders teneinde het beleid en de gang van zaken binnen de rechtspersoon te kunnen beoordelen. De kring van enquêtegerechtigden werd in 1971 uitgebreid. Hierop zal ik in § 9 verder ingaan. Het onderzoek wordt afgesloten met een verslag. Als uit het verslag van het onderzoek van wanbeleid is gebleken, kan de Ondernemingskamer sinds de in 1971 ingevoerde wijzigingen in het enquêterecht, een of meer voorzieningen treffen, die zij op grond van de uitkomst van het onderzoek geboden acht. Tot de vanaf 1971 in art. 54a WvK limitatief genoemde voorzieningen behoorden de schorsing en de vernietiging van een besluit van de rechtspersoon.1 De voorgestelde wijzigingen in het enquêterecht hielden in dat het bereik van de regeling werd uitgebreid tot alle naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en cooperatieve verenigingen.2 Ook werd de kring van enquêtegerechtigden ruimer. De Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam werd als enige rechterlijke instantie aangewezen om te oordelen over de verzoeken tot het instellen van een enquête. Bovendien - en dat zou later blijken de belangrijkste wijziging te zijn - kreeg de OK de bevoegdheid om bij gebleken wanbeleid voorzieningen te treffen, mits die zouden leiden tot herstel van gezonde verhoudingen en noodzakelijk waren voor de te bereiken sanering.3
Het werd door de aangebrachte wijzigingen weliswaar eenvoudiger een enquêteprocedure te entameren, de in 1971 ingevoerde vernieuwingen hadden niet direct een enorme toename van het aantal enquêteprocedures tot gevolg. Pas nadat de enquêteprocedure en de vernieuwingen daarin meer bekendheid kregen, nam het aantal procedures toe.4 Tot grote bloei is het enquêterecht na 1994 gekomen.5 De invoering van de mogelijkheid een onmiddellijke voorziening te treffen, heeft - zo kan nu wel geconstateerd worden - daaraan bijgedragen. Aan die ontwikkeling en aan een mijns inziens minder wenselijk neveneffect daarvan, zal ik in hoofdstuk 5 § 5.11.1 en hoofdstuk 8 § 7 aandacht besteden.