Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.11
3.11 De vierde vraag: Welke maatregelen stonden de Ondernemingskamer bij toepassing van het enquêterecht ter beschikking?
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS595014:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
De bescherming van de minderheidsaandeelhouder die ten grondslag lag aan het enquêterecht kan omslaan in een minder positief instrument doordat de uitoefening van het enquêterecht bij een open vennootschap juist tot activering van de meerderheid kan leiden en dan niet tot effect heeft dat de minderheid beschermd wordt, doch dat juist de meerderheid aan dit instrument bescherming kan ontlenen. Treurniet 1967, p. 114-115, Treurniet 1968, p. 83-84.
Bundel NV en BV, p. IXa-8, woorden van gelijke strekking zijn opgenomen in de memorie van toelichting bij de herziening van het enquêterecht, Kamerstukken II, 1968/69, 9596, 3, p. 1.
Kamerstukken II, 1968/69, 9596, 3, p. 9. Uit deze passage uit de memorie van toelichting wordt ook afgeleid dat voor de vernietiging van een besluit door de Ondernemingskamer niet vereist is dat aan het besluit een gebrek als bedoeld in art. 2:15 lid 1 BW kleeft. Op deze gevolgtrekking die het mogelijk maakt een rechtens onaantastbaar besluit te vernietigen zal ik in hoofdstuk 5 terugkomen.
Kamerstukken II, 1968/69, 9596, nr. 3, p. 8 en 9. Zie ook Treurniet 1967, p. 115 ev., en HR 19 oktober 2001, JOR 2002, 5 m.nt. Geerts, (Skygate).
Pas na de herziening van het enquêterecht in 1971 kon de Ondernemingskamer als van wanbeleid was gebleken, een of meer voorzieningen treffen. Omdat het treffen van de voorzieningen gericht was op het beëindigen van beleidsfouten op sociaal en economisch gebied en voorzieningen zouden moeten leiden tot herstel van gezonde verhoudingen nam de aandacht voor het element van bescherming van de minderheidsaandeelhouders af. Daarmee wil overigens niet gezegd zijn dat die bescherming geheel verdween. De aandacht ervoor kwam minder tot uitdrukking en ook anderen, zie § 9 verkregen de bevoegdheid een enquête in te stellen.1 De veranderde maatschappelijke omstandigheden dwongen tot deze andere benadering. In de memorie van toelichting werd dit als volgt verwoord:
`De grote vrijheid die een ondernemer in het Nederlandse economische bestel waarin ondernemingsgewijze productie een grote rol speelt, heeft, vereist een hoge mate van verantwoordelijkheid tegenover degenen die hun arbeidskracht of vermogen voor het productieproces in de onderneming beschikbaar stellen. Een rechtsorde die aan onze economische orde beantwoordt, moet dan de mogelijkheid tot opening van zaken verschaffen, wanneer twijfel over het beleid in een onderneming rijst en de mogelijkheid tot correctie wanneer die twijfel gegrond blijkt.'2
Desverzocht kon de Ondernemingskamer ingrijpen en door het treffen van een of meer voorzieningen een einde maken aan beleidsfouten op sociaal en economisch gebied.
Tot de voorzieningen die de Ondernemingskamer sinds 1971 kan treffen behoren onder andere de schorsing en de vernietiging van besluiten.3 Bij de invoering van art. 54a WvK in 1971 werd in de memorie van toelichting over dit artikel slechts het volgende opgenomen:
`Het minst ingrijpend zal in de regel zijn de schorsing of vernietiging van een besluit van enig orgaan der vennootschap. Deze voorziening kan voldoende zijn, als niet het gehele beleid in de vennootschap op de helling behoeft te komen. Anderzijds kan de maatregel ook, eventueel in combinatie met andere, worden genomen, als in een of meer besluiten wanbeleid tot uiting komt of indien daardoor wantoestanden zijn ontstaan.'4
De schorsing of vernietiging van besluiten kan - net als de andere in art. 54a WvK genoemde voorzieningen - een rol vervullen als het besluit aan sanering en herstel van de gezonde verhoudingen in de weg staat. In de memorie van toelichting werd daarnaar verwezen:
`In het algemeen deel der toelichting heeft deze bepaling (art 54a: toev.: AKW) reeds uitvoerige bespreking gevonden. Daarin is er tevens op gewezen dat naar de mening van de ondergetekende de rechter die voorzieningen moet kunnen treffen, die tot herstel van een gezonde toestand in de vennootschap kunnen leiden, zonder overigens zelf het nodige beleid te voeren. De ondernemingskamer zal - naar men mag vertrouwen - die beslissingen geven, die, passend bij de aard en de ernst van het wanbeleid, zoals dit uit het onderzoek is gebleken, zo mogelijk de weg openen tot herstel. In de woorden "voorzieningen welke zij op grond van de uitkomst van het onderzoek geboden acht" ligt opgesloten dat de ondernemingskamer geen voorzieningen treft, voor zover de vennootschap uit eigen beweging reeds voldoende maatregelen heeft getroffen, en voorts dat die voorzieningen niet verder gaan dan voor de sanering noodzakelijk is.' (Curs AKW)
Over de schorsing of vernietiging van een besluit is in de memorie van toelichting nog het volgende opgenomen:
`Met betrekking tot de mogelijkheid van schorsing of vernietiging van een besluit (artikel 54a, onder a) kan nog worden opgemerkt dat de tekst van het ontwerp niet vereist dat uit een zodanig besluit op zichzelf het wanbeleid blijkt; voldoende is dat het aan sanering in de weg staat.' 5
Het moest dus gaan om een situatie die zo ernstig was dat ingrijpen door de rechter noodzakelijk was. Daarbij mocht er vanuit gegaan worden dat de Ondernemingskamer een beslissing zou geven die zou passen bij de situatie, de weg zou openen tot herstel en niet verder zou gaan dan nodig was. In hoofdstuk 5 § 10.3 en 10.4 zal ik terugkomen op de schorsing en vernietiging van besluiten in het enquêterecht.