Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht
Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.10:3.10 De derde vraag: Welke beoordelingsmaatstaf hanteerde de Ondernemingskamer bij toepassing van het enquêterecht?
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.10
3.10 De derde vraag: Welke beoordelingsmaatstaf hanteerde de Ondernemingskamer bij toepassing van het enquêterecht?
Documentgegevens:
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS597377:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
MvA Kamerstukken II 1968/69, 9596, nr. 6, p. 14.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Voor de toewijzing van een enquêteverzoek was ook voor 1971 vereist dat blijkt van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. Tot 1971 werd aan de vennootschap overgelaten om aan de uitkomsten van het onderzoek gevolgen te verbinden. Na 1971 kan de ondernemingskamer als uit het verslag van het onderzoek van wanbeleid blijkt, een of meer voorzieningen treffen. De wetgever is er vanuit gegaan dat wanbeleid in de betekenis die daaraan in de enquêteregeling gegeven wordt, niet zal afwijken van het normale spraakgebruik.1 Of er sprake zou zijn van beleidsfouten die zo ernstig zijn dat van wanbeleid gesproken zou kunnen worden, zou de Ondernemingskamer van geval tot geval moeten beslissen. Op de invulling van de beoordelingsmaatstaf die de Ondernemingskamer hanteert bij het vaststellen of er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan juist beleid en bij het na afronding van het onderzoek vaststellen dat er sprake is van wanbeleid zal ik terugkomen in hoofdstuk 5 § 9.