Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/
Verhandeling
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS366931:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
L.F. Ploeger, noot onder HR 22 mei 1991, nr. 27 135, BNB 1991/241.
HvJ EG 26 mei 2005, nr. C-465/03 (Kretztechnik), BNB 2005/313, r.o. 26.
HvJ EG 20 juni 1991, nr. C-60/90 (Polysar), FED 1991/633, r.o. 13, HvJ EG 6 februari 1997, nr. C-80/ 95 (Harnas & Helm), BNB 1997/386, r.o. 15, HvJ EG 26 juni 2003, nr. C-442/01 (KapHag), V-N 2003/ 34.14, r.o. 38. HvJ EG 29 april 2004, nr. C-77/01 (EDM), BNB 2004/285, r.o. 57.
Met betrekking tot winstrechten / winstuitkeringen kan getwijfeld worden over de vraag of zij naar hun aard de bezwarende titel voor een levering van goederen of diensten kunnen vormen. In het kader van dit onderzoek is het onvermijdelijk om aan winstrechten en winstuitkeringen als tegenwaarde voor verrichte handelingen aandacht te besteden, aangezien het bij een aantal voor dit onderzoek geselecteerde samenwerkingsverbanden de kernvraag is of een winstrecht / winstuitkering de vergoeding voor een verrichte handeling vormt (zie deel IV, hoofdstuk 20, hoofdstuk 24 en hoofdstuk 25).
Ploeger heeft betoogd dat een winstuitkering geen bezwarende titel kan vormen, omdat het karakter van de betaling een winstdeling is.1 Hij ontleent steun voor deze opvatting aan een beslissing van de Tariefcommissie van 22 december 1947.2 Daarin oordeelde de Tariefcommissie dat een winstdeling in een maatschap geen vergoeding is voor een dienst. Ploeger meent dat wanneer het samenwerkingsverband op zichzelf geen belastingplichtige is, omdat er geen duurzame samenwerking is, of omdat de combinatie niet als zodanig naar buiten toe optreedt, er geen reden is om een winstverdeling in het kader van een dergelijk samenwerkingsverband anders te behandelen dan dat in het kader van een samenwerkingsverband dat wél een belastingplichtige is. Hij vindt dat het rechtskarakter van een winstaandeel uit een samenwerkingsverband los van de vraag of het samenwerkingsverband een belastingplichtige is, moet worden beoordeeld. De winstverdeling behoort zijns inziens tot de interne sfeer, terwijl de belastingplicht van het samenwerkingsverband een omstandigheid in de externe sfeer is. Anders dan Ploeger meen ik, dat wanneer er geen combinatie is met feitelijke maatschappelijke zelfstandigheid (geen entiteit, geen “eenieder” in de zin van art. 9 lid 1 Btw-richtlijn, ex art. 4 lid 1 Zesde richtlijn, vgl. art. 7 lid 1 Wet OB), van interne bedrijfshandelingen geen sprake kan zijn. Alsdan is het mijns inziens niet mogelijk om te spreken van een “interne sfeer”, waarbinnen zich buiten het bereik van de btw afspelende interne bedrijfshandelingen worden verricht. Ik meen dan ook dat de handelingen tussen samenwerkende partijen in het kader van een samenwerkingsverband dat geen entiteit is, geen interne bedrijfshandelingen kunnen zijn. Zij vallen binnen het bereik van de btw, indien zij tegen vergoeding worden verricht. Een winstrecht / winstuitkering kan daarmee in beginsel de vergoeding voor een levering van goederen of diensten vormen.
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen winstrechten die verband houden met een financiële deelneming in een onderneming die verband houden met winstrechten een concrete tegenprestatie. Met het ter beschikking stellen van kapitaal aan een deelneming verricht de aandeelhouder geen belastbare handeling. Zijn handelingen zijn er niet op gericht een rechtstreekse tegenwaarde voor het ter beschikking stellen van kapitaal te krijgen (zoals wel het geval is wanneer een rentedragende lening wordt verstrekt), maar zijn gericht op een hoger doel: het vergroten van het winstpotentieel van de deelneming, door erin te investeren. Het verstrekken van eigen vermogen is met andere woorden geen doel op zichzelf, maar een middel om een (hoger) doel te bereiken. Zoals het HvJ EG in de zaak Kretztechnik overwoog, vormt het verstrekken van kapitaal door een aandeelhouder een “investering of belegging van middelen”.3 Het dividend dat voortvloeit uit de financiële deelneming in een onderneming kan naar het oordeel van het HvJ EG geen vergoeding voor een levering van goederen of diensten vormen. Het dividend vloeit het rechtstreeks voort uit de loutere eigendom van de aandelen.4
Winstrechten / winstuitkeringen, die niet voortvloeien uit de loutere eigendom van een financiële deelneming in een onderneming, maar die worden betaald ter zake van concrete handelingen die de een belastingplichtige jegens een derde verricht, zijn mijns inziens te beschouwen als bezwarende titel. Het winstrecht betreft dan een vergoeding die afhankelijk is gemaakt van een onzekere gebeurtenis. De handelingen, noch het verstrekken van het winstrecht / (het recht op) de winstuitkering spelen zich af in de kapitaalsfeer. Er is geen sprake van een belegging, maar juist van een op een opbrengst gerichte economische activiteit. De handelingen zijn rechtstreeks op een doel gericht: het verkrijgen van een tegenwaarde voor de leveringen van goederen en diensten die de leverancier (heeft) verricht. De betaling in de vorm van het winstrecht / de winstuitkering vindt slechts plaats, opdat de goederen en diensten worden geleverd en de goederen en diensten worden slechts geleverd opdat het winstrecht / de winstuitkering wordt verkregen. Ik meen dat een winstrecht / (een recht op een) winstuitkering in verband met een verrichte levering van goederen of diensten niet te vergelijken is met een dividenduitkering die uit het loutere bezit van die deelneming voortvloeit. Een winstrecht / winstuitkering kan dus wel degelijk een bezwarende titel voor een levering van goederen of diensten vormen. Wanneer een winstrecht wordt verstrekt in ruil voor een concrete tegenprestatie, is het vervolgens de vraag of het winstrecht, dan wel de uiteindelijke winstuitkering (zo deze plaatsvindt) de bezwarende titel vormt. Hoewel in de btw de bezwarende titel en de maatstaf van heffing nauw met elkaar zijn verbonden (zie paragraaf 15.4.4), is het mijns inziens van belang de vraag naar de aanwezigheid van een bezwarende titel te onderscheiden van de vraag naar de (hoogte van de) maatstaf van heffing. Eerst moet worden vastgesteld of er een belastbare handeling valt te onderkennen en pas als dat het geval is moet worden vastgesteld wat dan de maatstaf van heffing is (hoewel in het geval een vrijstelling van toepassing is, aan die tweede stap weinig belang toekomt).