Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/15.4.7.2
15.4.7.2 Maatstaf van heffing in het geval van een winstrecht / winstuitkering als tegenwaarde
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS364465:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HR 25 maart 1998, nr. 33 080, BNB 1998/166, r.o. 3.3.
Vgl. art. 73 Btw-richtlijn (ex art. 11A lid 1 onderdeel a Zesde richtlijn, vgl. art. 8 lid 1 Wet OB).
HvJ EG 10 juli 2008, nr. C-484/06 (Fiscale eenheid Koninklijke Ahold NV), V-N 2008/41.23, r.o. 39.
Van Zadelhoff acht het problematisch om de winstuitkering als vergoeding voor het lopen van risico en het potentieel dragen van onverhoopt verlies aan te merken, omdat in het geval van een verlies geen vergoeding valt te onderkennen. Pas na afloop van een transactie zou dan vast te stellen zijn of er een dienst (naar ik aanneem bedoelt Van Zadelhoff “een dienst onder bezwarende titel”) wordt verleend. Van Zadelhoff acht dat een zeer onlogische consequentie en verwerpt daarom deze gedachtegang. B.G. van Zadelhoff, Ontvangsten zonder omzetbelasting en waarborgen bij verhoging verhoogd, WFR 1990/5916, blz. 798.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 1998, dat de maatstaf van heffing moet worden vastgesteld met inachtneming van de op het moment van de belastbare prestatie bekende gegevens en de verwachtingen op dat tijdstip.1 Naar het oordeel van de Hoge Raad vloeit uit het stelsel van de Wet voort dat de btw ter zake van dat belastbare feit wordt vastgesteld met inachtneming van de feiten en omstandigheden zoals die op dat tijdstip aanwezig waren.
Met betrekking tot winstrechten die in ruil voor concrete tegenprestaties worden verstrekt, heeft dat mijns inziens te betekenen dat op het moment waarop de prestatie worden verricht, ook de maatstaf van heffing moet worden bepaald. Het komt mij voor dat in voorkomende gevallen waarderingsdeskundigen zullen moeten worden ingeschakeld. Van de (eventuele) latere daadwerkelijke winstuitkering kan dan gezegd worden dat die niet meer wordt ontvangen “als tegenprestatie voor” de door de ander verrichte prestatie.2 De winstuitkering staat in een te ver verwijderd verband met de prestatie.
Hoewel ik het bovenstaande een theoretisch juiste benadering acht, meen ik toch dat het niet in alle gevallen tot een doelmatig resultaat zal leiden. Het is zelfs denkbaar dat de kosten van het inschakelen van een waarderingsdeskundige de vastgestelde maatstaf van heffing overschrijden. Dat acht ik moeilijk te verenigen met het uitgangspunt dat de btw op een zo eenvoudig mogelijke wijze moet worden geheven. Uit de zaak Ahold blijkt wel dat de praktische behoeften van een daadwerkelijke toepassing van het gemeenschappelijke btw-stelsel theoretisch juiste benaderingen opzij kunnen zetten.3 In die gevallen moet mijns inziens op grond van het doelmatigheidsbeginsel de uiteindelijke winstuitkering als de maatstaf van heffing worden gehanteerd. Geaccepteerd moet dan echter worden dat in het geval een winstuitkering uiteindelijk niet plaatsvindt, ook geen heffing van btw plaatsvindt.4 Volledigheidshalve merk ik op dat deze alternatieve, doelmatige en wellicht vanuit een wetenschappelijk oogpunt niet geheel zuivere benadering ook in het geval van eerdergenoemde prijzengelden uitkomst kan bieden.