HR 6 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3297, NJ 2009/260 en HR 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9423.
HR, 01-12-2015, nr. 14/02320
ECLI:NL:HR:2015:3434
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-12-2015
- Zaaknummer
14/02320
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3434, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑12‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2329
ECLI:NL:PHR:2015:2329, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3434
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑09‑2014
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0559
Uitspraak 01‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Opgave bewijsmiddelen. Art. 359.3 Sv. HR verklaart het beroep in cassatie, gezien art. 80a RO, n-o, nu verdachtes belang bij diens terecht voorgestelde klacht m.b.t. art. 359.3 tweede volzin, Sv niet evident is nu verdachte ttz. in h.b. het hem tlgld. kennelijk heeft bekend en dat het Hof het door de raadsman tot vrijspraak strekkende verweer gemotiveerd heeft verworpen en de schriftuur geen toelichting m.b.t. dit belang bevat.
Partij(en)
1 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/02320
EC/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 april 2014, nummer 23/003097-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.R. Kellermann, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het middel strekt ten betoge dat wat betreft de motivering van de bewezenverklaring ten onrechte is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 14 april 2012 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur, een ruit en een lockerdeur ter hoogte van het perceel [a-straat 1], toebehorende aan [betrokkene], heeft vernield door voornoemde deur met kracht te openen waardoor voornoemde deur hard openzwaaide waardoor voornoemde deur niet meer elektrisch te openen en te sluiten was en door aldaar een deur met kracht te openen, waardoor voornoemde met kracht tegen voornoemde ruit aan kwam, waardoor een barst in voornoemde ruit ontstond en door met kracht aan de deur van voornoemde locker te draaien en te trekken waardoor voornoemde lockerdeur los kwam van voornoemde locker."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv. Blijkens het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 28 mei 2013 houdt deze opgave in:
"2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2012102240-1 van 16 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
3. Een proces-verbaal met nummer 2012032951-17 van 11 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], inhoudende de bekennende verklaring van verdachte."
2.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aldaar onder meer verklaard:
"Ik heb gedaan wat mij is ten laste gelegd. De ruit in de deur was kapot. De andere deur heb ik opengesmeten en ook die was kapot. Ook de locker was kapot. Het gaat alleen om de straf die mij is opgelegd."
2.3.2.
Blijkens datzelfde proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"(...) Redenen waarom raadsman uw Hof verzoekt cliënt vrij te spreken van het tenlastegelegde wegens de gegronde aannemelijkheid van het ontbreken van het bestaan van opzet bij cliënt op de aangerichte vernielingen."
2.4.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter bevestigd en heeft, voor zover hier van belang, in zijn arrest het volgende overwogen:
"Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de kwalificatie verbeterd leest, zodat deze komt te luiden 'opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen' en in aanvulling op het vonnis het navolgende overweegt.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft de deur van een locker zodanig verdraaid dat deze lockerdeur los kwam van de locker. Voorts heeft de verdachte een automatische deur dermate hard geopend dat het mechanisme van deze deur hierdoor kapot is gegaan. Ten slotte heeft de verdachte een deur zo hard opengesmeten dat daardoor een ruit is gebarsten. Door deze handelingen met een dergelijke mate van kracht te verrichten, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bewuste goederen ernstig beschadigd zouden raken. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield. Dat de verdachte deze vernielingen heeft aangericht tijdens een woede-uitbarsting, zoals de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, doet hier niet aan af."
2.5.
Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.6.
De Politierechter heeft in zijn vonnis volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van art. 359, derde lid, Sv. Hetgeen de raadsman van de verdachte bij de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft aangevoerd kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat hij vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het Hof het vonnis van de Politierechter niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423, eerste lid, Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359, derde lid, Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot het tenlastegelegde.
2.7.
Uit hetgeen hiervoor is weergegeven kan worden afgeleid dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het hem tenlastegelegde kennelijk heeft bekend en dat het Hof het door de raadsman tot vrijspraak strekkende verweer gemotiveerd heeft verworpen. Gelet hierop is het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident. De schriftuur bevat evenwel niet de in HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.6.2 bedoelde, in zo een geval vereiste toelichting met betrekking tot het belang bij het ingestelde cassatieberoep en het (rechtens te respecteren) belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof met het oog op het alsnog weergeven van de inhoud van de desbetreffende, hiervoor onder 2.2.2 genoemde processen-verbaal waarvan de korte inhoud hem ter terechtzitting in eerste aanleg is voorgehouden.
2.8.
Gelet hierop zal de Hoge Raad - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2015.
Conclusie 10‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Opgave bewijsmiddelen. Art. 359.3 Sv. HR verklaart het beroep in cassatie, gezien art. 80a RO, n-o, nu verdachtes belang bij diens terecht voorgestelde klacht m.b.t. art. 359.3 tweede volzin, Sv niet evident is nu verdachte ttz. in h.b. het hem tlgld. kennelijk heeft bekend en dat het Hof het door de raadsman tot vrijspraak strekkende verweer gemotiveerd heeft verworpen en de schriftuur geen toelichting m.b.t. dit belang bevat.
Nr. 14/02320 Zitting: 10 november 2015 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoeker = verdachte] |
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 24 april 2014 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2013 bevestigd, met verbetering van de kwalificatie en met een aanvullende bewijsoverweging, en verzoeker wegens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
2. Namens verzoeker heeft mr. A.R. Kellermann, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt met een beroep op HR 6 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3297, NJ 2009/260 dat - nu de raadsman in hoger beroep vrijspraak heeft bepleit - het Hof door het vonnis van de politierechter te bevestigen in strijd met het bepaalde in art. 359, derde lid, Sv heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
4. Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat hij:
“op 14 april 2012 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur, een ruit en een lockerdeur ter hoogte van het perceel [a-straat 1], toebehorende aan [betrokkene], heeft vernield door voornoemde deur met kracht te openen waardoor voornoemde deur hard openzwaaide waardoor voornoemde deur niet meer elektrisch te openen en te sluiten was en door aldaar een deur met kracht te openen, waardoor voornoemde met kracht tegen voornoemde ruit aan kwam, waardoor een barst in voornoemde ruit ontstond en door met kracht aan de deur van voornoemde locker te draaien en te trekken waardoor voornoemde lockerdeur los kwam van voornoemde locker.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv. Blijkens het door het Hof bevestigde vonnis van de politierechter houdt deze opgave in:
“2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2012102240-1 van 16 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
3. Een proces-verbaal met nummer 2012032951-17 van 11 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
(…)
AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS
2. Alle gebruikte bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring.
De politierechter baseert het oordeel dat verdachte het hierna bewezen geachte heeft begaan op de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen. Nu verdachte aangemerkt wordt als een bekennende verdachte wordt op grond van artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.”
6. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft verzoeker op de terechtzitting in hoger beroep van 10 april 2014 onder meer verklaard:
“Ik heb gedaan wat mij is ten laste gelegd. De ruit in de deur was kapot. De andere deur heb ik opengesmeten en ook die was kapot. Ook de locker was kapot. Het gaat alleen om de straf die mij is opgelegd.”
7. In dat proces-verbaal is tevens vermeld dat de raadsman van verzoeker op de terechtzitting in hoger beroep onder meer heeft betoogd dat (voorwaardelijk) opzet op de vernieling bij verzoeker heeft ontbroken en dat daarom vrijspraak van het hem tenlastegelegde zou moeten volgen.
8. Het Hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in zijn arrest overwogen:
“Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de kwalificatie verbeterd leest, zodat deze komt te luiden ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ en in aanvulling op het vonnis het navolgende overweegt.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft de deur van een locker zodanig verdraaid dat deze lockerdeur los kwam van de locker. Voorts heeft de verdachte een automatische deur dermate hard geopend dat het mechanisme van deze deur hierdoor kapot is gegaan. Ten slotte heeft de verdachte een deur zo hard opengesmeten dat daardoor een ruit is gebarsten. Door deze handelingen met een dergelijke mate van kracht te verrichten, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bewuste goederen ernstig beschadigd zouden raken. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield. Dat de verdachte deze vernielingen heeft aangericht tijdens een woede-uitbarsting, zoals de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, doet hier niet aan af.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.”
9. Artikel 359 Sv, dat ingevolge artikel 415 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, luidt, voor zover hier relevant:
“(…)
3. De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.
(…)
8. Alles op straffe van nietigheid.”
10. De politierechter heeft verzoeker aangemerkt als een bekennende verdachte en daarom in zijn vonnis volstaan met enkel een opgave van de bewijsmiddelen. Het Hof heeft het vonnis ook in dat opzicht bevestigd, zulks terwijl de raadsman in hoger beroep vrijspraak heeft bepleit wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet bij verzoeker.
11. Uit de bewoordingen van art. 359, zoals hierboven weergegeven, volgt dat het derde lid op straffe van nietigheid in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit.1.Dat betekent dat het Hof het vonnis van de politierechter niet had mogen bevestigen zonder aanvulling van de in art. 423, eerste lid, Sv bedoelde gronden, en dat het Hof ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.2.De bewezenverklaring is daarom in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
12. Hoewel het achtste lid van art. 359 Sv nietigheid verbindt aan de beslissing als bedoeld in het derde lid ingeval van een verzuim met betrekking tot het in de tweede volzin gegeven voorschrift, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2460 duidelijk gemaakt dat een dergelijk verzuim evenwel niet altijd tot cassatie hoeft te leiden. Zo een uitzonderingsgeval doet zich voor indien er sprake is van “gebrek aan voldoende belang van verzoeker bij vernietiging van de bestreden uitspraak op dit punt en verwijzing”. Ik meen dat verzoeker met betrekking tot het tenlastegelegde feit ter terechtzitting in hoger beroep een stellige en ondubbelzinnige bekentenis heeft afgelegd. In aanmerking genomen dat in de schriftuur geen nadere toelichting is gegeven, valt niet in te zien welk rechtens te respecteren belang verzoeker heeft bij het alsnog weergeven van de inhoud van de desbetreffende, met nauwkeurigheid aangeduide, processen-verbaal, waarvan de korte inhoud hem ter terechtzitting in hoger beroep is voorgehouden.3.
13. Daaruit volgt dat het middel tevergeefs is voorgesteld.
14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑11‑2015
Zie naast de in de vorige noot genoemde arresten: HR 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2447, HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4672, HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7971 en HR 28 augustus 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5618.
Vgl. HR 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2460.
Beroepschrift 16‑09‑2014
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Postbus 20303
2500 EH Den Haag
PER FAX: 070-7530352
1 pag. (incl. deze)
TEVENS HEDEN PER POST
Cassatieschriftuur
Griffienummer: S14/02320
Verdachte: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1989
Middel I
Schending van het recht en / of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt doordat het Gerechtshof Amsterdam in haar arrest d.d. 24 april 2014 het voorschrift van artikel 359 lid 3 jo 415 Wetboek van Strafvordering niet heeft nageleefd nu door de raadsman vrijspraak is bepleit welk verzuim ingevolge artikel 359 lid 8 Wetboek van Strafvordering nietigheid tot gevolg heeft evenals bijNJ2009/260 en ECLI:NL:HR:2009:BJ3297.
Toelichting:
In het licht van de wetsgeschiedenis dient artikel 359 lid 3 SV aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen.
De aantekening van het mondeling vonnis in eerste aanleg houdt in dat de verdachte aldaar wordt aangemerkt als een bekennende verdachte en om die reden wordt conform artikel 359 lid 3 SV volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De raadsman heeft conform de pleitnotities zoals overlegd in hoger beroep hetgeen volgt uit het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 10 april 2014 vrijspraak bepleit. Gelet hierop had het Hof het vonnis niet mogen bevestigen zonder de gronden aan te vullen met de in de eerste volzin van artikel 359 lid 3 SV bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot het bewezenverklaarde feit.
Steller van het middel verzoekt — in het geval van vernietiging — de zaak terug te verwijzen naar het Gerechtshof Amsterdam.
Deze schriftuur is ondertekend en ingediend door mr. A.R. Kellermann, kantoorhoudende te Kellermann Advocatuur te Amsterdam aan de Pieter Cornelisz. Hooftstraat 120 C, die hierbij verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant tot cassatie.
Amsterdam 16 september 2014
mr. A.R. Kellermann