Einde inhoudsopgave
RvdW 2018/798
Hond vatbaar voor verbeurdverklaring ex art. 33a Sr.
HR 26-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:996
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26 juni 2018
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, V. van den Brink, J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
16/06136
- Conclusie
A-G mr. A.J.M. Machielse
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:996, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑06‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:675, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑11‑2017
- Wetingang
Art. 33a Sr; art. 1.3 lid 1, 2.1 lid 1 Wet dieren
Essentie
Verdachte is veroordeeld wegens mishandeling van zijn hond, art. 2.1 lid 1 Wet dieren. De opvatting dat een hond, zijnde een dier waarvan op grond van art. 1.3 lid 1 Wet dieren de intrinsieke waarde wordt erkend, niet kan worden aangemerkt als een voorwerp dat vatbaar is voor verbeurdverklaring is onjuist.
Partij(en)
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 december 2016, nummer 22/002378-16, in de strafzaak tegen: [verdachte], adv.: mr. J.Y. Taekema, te 's-Gravenhage.
Voorgaande uitspraak
Cassatiemiddel:
Middel zie ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.