Vgl. HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2096, rov. 4.1.3.
HR, 08-10-2021, nr. 21/02421
ECLI:NL:HR:2021:1475, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2021
- Zaaknummer
21/02421
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1475, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑10‑2021; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:759, Contrair
ECLI:NL:PHR:2021:759, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑07‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1475, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑06‑2021
- Vindplaatsen
NJ 2021/386 met annotatie van J. Legemaate
GZR-Updates.nl 2021-0321
JGz 2022/3 met annotatie van Beintema, H.J.
Uitspraak 08‑10‑2021
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/02421
Datum 8 oktober 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 615594/FA RK 21-2351 van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2021 en tot terugwijzing.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
De officier van justitie heeft op de voet van art. 2.3 lid 1 Wet forensische zorg in verbinding met art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz de rechtbank verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene te verlenen voor de duur van zes maanden. In het verzoekschrift verzoekt de officier van justitie een machtiging voor vrijwel alle vormen van verplichte zorg die zijn genoemd in art. 3:2 lid 2 Wvggz, deels onder voorwaarden.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene onder meer het volgende verklaard:
“De door de betrokkene benodigde zorg kan voldoende verantwoord verleend worden binnen een vrijwillig kader. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de zorgmachtiging voor 6 maanden kan worden verleend, met dien verstande dat de volgende vormen van verplichte zorg, zijnde disproportioneel, worden afgewezen:
- beperkingen op het gebied van het gebruik van communicatiemiddelen;
- onderzoek aan kleding en lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfplaats op gedragsbeïnvloedende middelen;
- toedienen van vocht en voeding;
- insluiting;
- beperken van het ontvangen van bezoek;
- opnemen in een accommodatie.”
2.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verleend per 9 mei 2021 voor de periode tot en met 9 november 2021. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“4.4. De Tbs-maatregel, in het kader waarvan betrokkene de afgelopen 13 jaar is behandeld en ondersteund, eindigt op 9 mei 2021. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken genoegzaam blijkt dat aansluitend een zorgmachtiging is aangewezen. Op dit moment is betrokkene voornemens om zijn medicatie voort te zetten en geen middelen te gebruiken. Of hij dat ook na beëindiging van de Tbs-maatregel volhoudt is nu nog niet in te schatten. Gebleken is dat betrokkene met name het risico van het gebruik van alcohol, waarvan hij niet wil afzien, nog onvoldoende inziet. Met de zorgmachtiging kan aansluitend op de Tbs-maatregel nog enige controle plaatsvinden en kan betrokkene nog worden ondersteund. Daarnaast biedt de zorgmachtiging de instrumenten om direct in te kunnen grijpen als destabilisatie dreigt. Een vrijwillig kader is daartoe, anders dan de raadsman stelt, op dit moment nog niet toereikend. Om die reden is verplichte zorg nodig. De rechtbank verwerpt het primaire verweer van de raadsman.
(…)
4.6.
De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan, de medische verklaring en het advies van de geneesheer-directeur en zijn voldoende actueel en onderbouwd. Zij zijn evenredig en naar verwachting effectief en voldoen aan de eisen van proportionaliteit. Anders dan de raadsman acht de rechtbank al deze vormen van verplichte zorg noodzakelijk voor de hiervoor bedoelde doelen van monitoren en als vangnet dienen. Het subsidiaire verweer van de raadsman verwerpt [de rechtbank] eveneens.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel II van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank een te ruime zorgmachtiging heeft verleend. De klacht houdt in dat een zorgmachtiging waarbij alle zorgvormen voor de maximale duur als vangnet zijn opgenomen het doel van de wet voorbijschiet, moeilijk verenigbaar is met de wetssystematiek en onvoldoende rechtszekerheid biedt. In elk geval moet de rechter, wanneer een zorgmachtiging als toezichtinstrument en vangnet dient, motiveren welke interventie voor welke duur, en bij voorkeur ook onder welke omstandigheden, mag plaatsvinden. Nu in deze zaak bovendien verweer is gevoerd tegen zeven vormen van verplichte zorg, had de rechtbank hierover een eigen oordeel moeten geven in plaats van slechts te verwijzen naar het zorgplan, de medische verklaring en het advies van de geneesheer-directeur, aldus het onderdeel.
3.2
Het gaat in dit geval om een zorgmachtiging die, zoals de rechtbank in rov. 4.4 en 4.6 van de bestreden beschikking heeft overwogen, wordt verleend in aansluiting op een maatregel van terbeschikkingstelling, met het doel om enige controle te behouden, betrokkene te ondersteunen en direct te kunnen ingrijpen als destabilisatie dreigt. Voor zover het onderdeel klaagt dat in zodanig geval niet een zorgmachtiging voor (vrijwel) alle zorgvormen voor de maximale duur mag worden verleend, berust het op een onjuiste rechtsopvatting. Ook een zorgmachtiging die voorziet in (vrijwel) alle vormen van verplichte zorg voor de maximale duur kan in de omstandigheden van het concrete geval proportioneel, evenredig en doelmatig zijn. Opmerking verdient dat een te ruim gebruik van de machtiging wordt voorkomen doordat de zorgverantwoordelijke bij de beslissing op de voet van art. 8:9 lid 1 Wvggz tot toepassing van een vorm van verplichte zorg, naar de actuele situatie dient te beoordelen of aan de beginselen van proportionaliteit, evenredigheid en doelmatigheid is voldaan.1.
3.3
De rechter die een zorgmachtiging verleent, dient te motiveren dat voor de vormen van verplichte zorg waarvoor de machtiging wordt verleend, is voldaan aan de criteria voor en het doel van verplichte zorg.De Hoge Raad heeft eerder ten aanzien van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel overwogen dat de rechter daarbij kan volstaan met een verwijzing naar de medische verklaring van de psychiater indien daarin is vermeld dat een vorm van zorg waarvoor de machtiging wordt verzocht, noodzakelijk is om de crisissituatie af te wenden. Indien echter de betrokkene bezwaar maakt tegen een bepaalde vorm van zorg, zal de rechter zijn beslissing op dat punt moeten motiveren.2.Deze regel geldt ook voor de motivering van de beslissing tot het verlenen van een zorgmachtiging, met dien verstande dat bij die motivering niet alleen de medische verklaring, maar ook de overige stukken moeten worden betrokken die bij een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging zijn overgelegd (zie art. 5:17 lid 3 e.v. Wvggz). Voor een zorgmachtiging geldt dus dat de rechter mag volstaan met een verwijzing naar de medische verklaring en de overige aan het verzoek ten grondslag liggende stukken indien daaruit voldoende duidelijk blijkt dat is voldaan aan de criteria voor en het doel van de verplichte zorg. Indien echter de betrokkene bezwaar maakt tegen een bepaalde vorm van zorg, of de duur daarvan, zal de rechter zijn beslissing op dat punt moeten motiveren.Zowel voor een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel als voor een zorgmachtiging geldt dat de rechter alleen behoeft in te gaan op een dergelijk bezwaar indien het voldoende is toegelicht.
3.4
In deze zaak heeft de advocaat van betrokkene tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat zeven van de door de officier van justitie verzochte vormen van verplichte zorg disproportioneel zijn, maar heeft hij dit niet toegelicht. Ten aanzien van alle vormen van verplichte zorg waarvoor de zorgmachtiging is verzocht, valt tegen de achtergrond van de medische verklaring en de overige bij het verzoekschrift gevoegde stukken ook zonder nadere motivering te begrijpen dat deze bij een terugval van betrokkene proportioneel kunnen zijn. Gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene kon de rechtbank wat betreft de vormen van verplichte zorg waarvoor zij een machtiging verleende, dan ook volstaan met de motivering zoals in rov. 4.6 is gegeven.
3.5
De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten zijn dus ongegrond. De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 8 oktober 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑10‑2021
HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 4.2.4.
Conclusie 26‑07‑2021
Partij(en)
.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02421
Zitting 26 juli 2021
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene] ,
advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
de Officier van Justitie in het arrondissement Rotterdam,
niet verschenen.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als betrokkene respectievelijk de officier van justitie.
1. Inleiding en samenvatting
1.1
In deze zaak is, in aansluiting op het aflopen van een tbs-maatregel, een zorgmachtiging verleend ten aanzien van betrokkene. Geklaagd wordt dat het zorgplan niet voldoet aan de eisen die de Wvggz daaraan stelt, en dat de zorgmachtiging is verleend voor alle in de wet genoemde vormen van verplichte zorg, ondanks daartegen gevoerd verweer waar de rechtbank niet op in is gegaan. Vanwege deze ruime omvang biedt de zorgmachtiging te weinig rechtszekerheid. Voorts wordt geklaagd dat de rechtbank heeft miskend dat een reëel risico op ‘ernstig nadeel’ moet bestaan en nagelaten een risicotaxatie te maken, althans deze gebaseerd op omstandigheden uit het verleden. Ten slotte wordt geklaagd dat geen zorgmachtiging verleend had mogen worden vanwege het ontbreken van verzet tegen gedwongen zorg bij betrokkene.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:
Bij beschikking van 24 april 2008 is de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) van betrokkene gelast en is zijn verpleging van overheidswege (dwangverpleging) bevolen.1.De termijn van de tbs is aangevangen op 9 mei 2008. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie van 15 maart 2021 tot verlenging van de tbs van betrokkene bij beslissing van 16 april 2021 afgewezen.
2.2
Bij verzoekschrift van 24 maart 2021 heeft de officier van justitie de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) verzocht, met toepassing van art. 2.3 Wfz en onder verwijzing naar de bijlagen, een zorgmachtiging te verlenen voor betrokkene voor de duur van zes maanden. De officier van justitie stelt voor de volgende vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging op te nemen:
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- beperken van het recht op het ontvangen van bezoek;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- insluiten;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- opnemen in een accommodatie;
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene.
Voor alle bovengenoemde vormen van verplichte zorg is voorgesteld deze in een zorgmachtiging op te nemen voor de duur van zes maanden.
2.3
Als bijlage bij het verzoek van de officier van justitie is onder meer een medische verklaring, opgemaakt en ondertekend op 9 maart 2021 door psychiater [betrokkene 1], gevoegd. In de rubriek ‘Psychiatrisch onderzoek’ onder e. van de medische verklaring is de (vermoedelijke) diagnose van de psychische stoornis beschreven: “schizofrenie, een autisme spectrumstoornis en een stoornis in het gebruik van middelen in (deels gedwongen) remissie”. In rubriek ‘Psychiatrisch onderzoek’ onder f. is de diagnose in de volgende DSM afgeleide classificatie geplaatst: “1. Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen (o.a. verstandelijke beperkingen en autismespectrumstoornissen), 2. Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, 6. Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen’. In rubriek ‘Maatregelen ter afwending van ernstig nadeel als gevolg van de psychische stoornis’ is vermeld:
“b. Ziet u mogelijkheden om de noodzakelijke zorg op vrijwillige basis te verlenen?
Nee
c. Toelichting:
Betrokkene is momenteel voornemens zijn medicatie te blijven voortzetten en geen drugs te gaan gebruiken, ook zonder een maatregel. Gezien de voorgeschiedenis en met name de ernst van het indexdelict waarvoor hij TBS kreeg, lijkt een zorgmachtiging als vangnet echter wel wenselijk, om tijdig in te kunnen grijpen als betrokkene toch van gedachten verandert of als hij desondanks toch weer een psychose zou krijgen.”
2.4
Voorts is (onder meer) als bijlage bij het verzoek van de officier van justitie een Zorgplan/behandelplan van betrokkene gevoegd, opgesteld op 25 februari 2021 en ondertekend door zorgverantwoordelijke [betrokkene 2] .
2.5
Op 16 april 2021 heeft de zitting van de raadkamer van Team straf 2 van de rechtbank plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- betrokkene en zijn advocaat;
- de officier van justitie;
- reclasseringswerker [betrokkene 3] ;
- behandelend psychiater [betrokkene 2] .
2.6
Bij mondelinge beslissing van 16 april 20212., heeft de rechtbank per 9 mei 20213.een zorgmachtiging verleend ten aanzien van betrokkene voor de vormen van verplichte zorg zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.5, overeenkomstig de daarin vermelde duur, en bepaald dat deze geldt tot en met 9 november 2021.
2.7
Rechtsoverweging 4.5 van de bestreden beschikking vermeldt de vormen van verplichte zorg die door de officier van justitie in zijn verzoekschrift zijn voorgesteld (zie ook nr. 2.2 hierboven), alle voor de (eveneens verzochte) duur van zes maanden.
2.8
In rov. 4.4 heeft de rechtbank overwogen:
“De Tbs-maatregel, in het kader waarvan betrokkene de afgelopen 13 jaar is behandeld en ondersteund, eindigt op 9 mei 2021. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken genoegzaam blijkt dat aansluitend een zorgmachtiging is aangewezen. Op dit moment is betrokkene voornemens om zijn medicatie voort te zetten en geen middelen te gebruiken. Of hij dat ook na beëindiging van de Tbs-maatregel volhoudt is nu nog niet in te schatten. Gebleken is dat betrokkene met name het risico van het gebruik van alcohol, waarvan hij niet wil afzien, nog onvoldoende inziet. Met de zorgmachtiging kan aansluitend op de Tbs-maatregel nog enige controle plaatsvinden en kan betrokkene nog worden ondersteund. Daarnaast biedt de zorgmachtiging de instrumenten om direct in te kunnen grijpen als destabilisatie dreigt. Een vrijwillig kader is daartoe, anders dan de raadsman stelt, op dit moment nog niet toereikend. Om die reden is verplichte zorg nodig. (…).”
2.9
In rov. 4.6 heeft de rechtbank overwogen:
“De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan, de medische verklaring en het advies van de geneesheer-directeur en zijn voldoende actueel en onderbouwd. Zij zijn evenredig en naar verwachting effectief en voldoen aan de eisen van proportionaliteit. Anders dan de raadsman acht de rechtbank al deze vormen van verplichte zorg noodzakelijk voor de hiervoor bedoelde doelen van monitoren en als vangnet dienen. (…)”
2.10
Namens betrokkene is – tijdig4.– beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie is niet verschenen.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat niet is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan de stukken die bij een verzoekschrift dienen te worden overgelegd, meer specifiek het zorgplan (art. 5:17 Wvggz). Het zorgplan voldoet niet aan de eisen van art. 5:14 lid 1 onder b en f Wvggz, omdat daarin niet de vormen van zorg en de afzonderlijke duur daarvan zijn vermeld, die noodzakelijk zijn om het ernstige nadeel weg te nemen. Gelet op art. 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM en art. 15 lid 1 Grondwet had de rechtbank ambtshalve moeten constateren dat niet aan de eisen is voldaan.5.De rechtbank heeft nagelaten te bepalen dat een ander zorgplan moet worden opgesteld, dan wel zelf het zorgplan aan te vullen met de noodzakelijk geachte vormen van verplichte zorg (art. 6:4 lid 2 Wvggz).
Het zorgplan
3.2
3.3
Het tweede lid van art. 5:17 Wvggz bepaalt dat de officier van justitie in het verzoekschrift gemotiveerd aangeeft waarom deze van oordeel is dat aan de criteria van verplichte zorg is voldaan, wat het doel is van de verplichte zorg, welke vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging moeten worden opgenomen en op welke wijze is voldaan aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz. In lid 3 van art. 5:17 Wvggz is bepaald dat de Officier van Justitie bij het verzoekschrift in elk geval voegt a) de medische verklaring, b) de zorgkaart inclusief de bijlagen, c) het zorgplan inclusief de bijlagen, (…), e) de verklaring van de geneesheer-directeur, bedoeld in art. 5:15 (…). In de tweede Nota van Wijziging is hierover opgemerkt:
“Uitgangspunt is dat de officier van justitie zorgdraagt voor een zo volledig mogelijk verzoekschrift waarmee de rechter op basis van een zo breed mogelijk beeld van de betrokkene een beslissing kan nemen. Noodzakelijkerwijs is er sprake van een samenwerking door meerdere betrokken partijen, waarbij in het bijzonder de GGZ. De officier van justitie zal in nauwe samenwerking met de geneesheer-directeur bij het verzoekschrift onderbouwen waarom verplichte zorg noodzakelijk is. (…)”6.
3.4
In art. 5:14 Wvggz is bepaald dat het zorgplan in elk geval vermeldt: a) een door de zorgverantwoordelijke gestelde diagnose van de psychische stoornis van betrokkene en het gedrag dat voortvloeit uit de psychische stoornis en leidt tot een ernstig nadeel, b) de zorg die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen, c) het doel van verplichte zorg, (…), f) de maximale duur van de afzonderlijke vormen van verplichte zorg, (…). In de memorie van toelichting is hier het volgende over opgemerkt:
“In het zorgplan (…) wordt opgenomen welke zorg noodzakelijk is voor het wegnemen van het risico op ernstige schade onder normale omstandigheden en welke zorg noodzakelijk kan zijn in voorzienbare crisissituaties van betrokkene. In lijn met het uitgangspunt van zorg op maat achten wij het wenselijk dat de rechter zich ook vooraf uitspreekt over de vormen van verplichte zorg die mogen worden toegepast in voorzienbare crisissituaties. Als de situatie van betrokkene zodanig verslechtert dat er een onvoorzienbare crisissituatie ontstaat, kan het noodzakelijk zijn om een vorm van verplichte zorg te verlenen, waar de zorgmachtiging niet in voorziet. In deze uitzonderlijke noodsituatie kan dan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid van tijdelijke verplichte zorg in onvoorziene situaties (…).”7.
3.5
Art. 6:4 lid 2 Wvggz bepaalt dat indien de rechter van oordeel is dat aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan, maar met de in het zorgplan of de medische verklaring opgenomen zorg het ernstig nadeel niet kan worden weggenomen, hij in de zorgmachtiging in afwijking van het zorgplan andere verplichte zorg of doelen van verplichte zorg kan opnemen, alsmede in de zorgmachtiging bepalen dat een ander zorgplan moet worden opgesteld.
3.6
Dijkers heeft hierover het volgende opgemerkt:
“Het in de art. 5:13 en 5:14 beschreven zorgplan vermeldt de diagnose en een beschrijving van het gevaarlijke gedrag, alsmede de noodzakelijke zorg gerelateerd aan doel en duur van de afzonderlijke (mogelijke) dwanginterventies. De geneesheer-directeur toetst het zorgplan; zijn advies kan afwijken. De officier van justitie baseert zijn verzoek vervolgens mede op plan en advies. Onder meer het zorgplan wordt ter informatie aan de rechter voorgelegd, maar diens opdracht is niet om dat plan te toetsen, slechts om – mede in ogenschouw nemende het zorgplan - te beoordelen of de door de officier aangedragen vormen van zorg als verplichte zorg kunnen worden gekwalificeerd.
In het licht van dit een en ander is het in de wet opnemen van de optie van wijziging van het zorgplan onterecht en overbodig. Onterecht omdat de rechter niet wordt verzocht om het zorgplan goed te keuren en overbodig omdat de zorgverantwoordelijke de zorg die hij op grond van de rechterlijke uitspraak mag toepassen ook daadwerkelijk wil toepassen, zelf in het plan moet opnemen.”8.
3.7
Op dit moment is een wetsvoorstel9.aanhangig waarin wordt voorgesteld in artikel 6:4, tweede lid de zinsnede “in afwijking van het zorgplan” te vervangen door “, in afwijking van het verzoekschrift, bedoeld in artikel 5:17, eerste lid, of de bijlagen, bedoeld in artikel 5:17, derde tot en met vijfde lid,”. In de memorie van toelichting is daarover opgemerkt:
“Zo wordt ook geborgd dat de rechter bij zijn beoordeling omtrent de afgifte van de zorgmachtiging rekening kan houden met de informatie die tijdens de zitting naar voren komt, waaronder door de betrokkene ingebrachte rapporten van een deskundige, of verklaringen van deskundigen of familieleden van de betrokkene ter zitting. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om te expliciteren dat dit tevens afwijking van de bijlagen behorende bij het verzoekschrift kan betekenen, omdat ter zitting incongruenties tussen de verschillende bijlagen of het verzoekschrift kunnen worden geconstateerd, bijvoorbeeld doordat daarin vastgelegde bevindingen door ontwikkelingen in de zorgbehoefte van betrokkene of het verstrijken van de tijd tot de behandeling ter zitting inmiddels achterhaald zijn. Hoewel de bijlagen bij het verzoekschrift niet leidend zijn en de rechter zich daarover niet inhoudelijk hoeft uit te laten, kan hij deze wel als onderdeel van het verzoekschrift in zijn overwegingen betrekken.”10.
3.8
Uit deze memorie van toelichting volgt dat de rechter zich niet inhoudelijk hoeft uit te laten over de bijlagen bij het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, waaronder dus het zorgplan.11.Nu de memorie van toelichting spreekt van “expliciteren”, meen ik dat deze verduidelijking ook van toepassing is op de thans geldende wet. Dit is in lijn met de visie van Dijkers, die meent dat het dus niet aan de rechter is om het zorgplan te toetsen, maar aan de geneesheer-directeur.12.Dit is voorts in overeenstemming met art. 5:15 Wvggz waarin immers in het eerste lid is bepaald, voor zover hier van belang, dat de geneesheer-directeur beoordeelt of het zorgplan voldoet aan de uitgangspunten van art. 2:1. In het tweede lid wordt bepaald dat de geneesheer-directeur zijn bevindingen als bedoeld in het eerste lid, vergezeld van de zorgkaart en het zorgplan, overdraagt aan de officier van justitie. De officier van justitie beslist vervolgens of hij een verzoekschrift voor een zorgmachtiging indient, zie art. 5:17 Wvggz dat hierboven (in 3.2) is beschreven.
3.9
In deze zaak heeft de geneesheer-directeur inderdaad het zorgplan beoordeeld, dit volgt uit de bevindingen13.die hij aan de officier van justitie heeft gestuurd. Op blz. 4 van de ‘bevindingen’ heeft de geneesheer-directeur toegelicht dat hij niet volledig aansluit bij het zorgplan en de medische verklaring. Hij noemt onder “Ten derde” dat in het zorgplan vormen van verplichte zorg ontbreken, die volgens hem van toepassing zijn en ook in de medische verklaring worden aangegeven. Hij noemt op dit punt dat “onderzoek aan kleding of lichaam” en “onderzoek van woon-/verblijfruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen” zijn toegevoegd en “aanbrengen beperkingen het eigen leven in te richten” is vervangen door “aanbrengen van beperkingen om het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen”. Ook is “beperken van het recht op het ontvangen van bezoek” toegevoegd, omdat de modaliteit “insluiten” is opgenomen. In het zorgplan zoals dat is overgelegd bij het verzoekschrift in cassatie, zijn – zoals het eerste onderdeel terecht stelt – echter in het geheel geen vormen van verplichte zorg opgenomen. De bladzijden van het zorgplan zijn niet genummerd, maar onderaan blz. 3 eindigt de tekst bij het kopje “Benodigde zorg om het (dreigend) ernstig nadeel weg te nemen” onder “a. Wat is (zijn) de doelstelling(en) van de verplichte zorg?” met (…) “2. Ernstig nadeel af te wenden”. De volgende bladzijde begint in het midden van een zin met “hij meer vijandig en staat hij niet meer open voor zorg op vrijwillige basis. (…)” Vervolgens gaat de tekst verder bij onderdeel e. Dit doet vermoeden dat een deel van het zorgplan ontbreekt, dat (ook blijkens de bevindingen van de geneesheer-directeur) eerder wel aanwezig was.14.Mogelijk is een bladzijde weggevallen bij het kopiëren. Niet duidelijk is of dit al het geval was tijdens de procedure bij de rechtbank of pas in cassatie aan de orde is gekomen. Voor de beoordeling doet dit ook niet ter zake. In de bevindingen van de geneesheer-directeur van 15 maart 2021 zijn de vormen van verplichte zorg genoemd (op blz. 2 en 3) en ook in de medische verklaring onder het kopje “Maatregelen ter afwending van ernstig nadeel als gevolg van de psychische stoornis” onder e. zijn deze vormen genoemd. De officier van justitie heeft onder meer op basis van de bevindingen van de geneesheer-directeur en de medische verklaring geoordeeld dat voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg en een verzoekschrift voor een zorgmachtiging ingediend (art. 5:17 Wvggz). Vervolgens diende de rechtbank te beoordelen welke vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging opgenomen moesten worden, hetgeen de rechtbank – in afwijking van het zorgplan – heeft gedaan. Zoals ook uit de memorie van toelichting bij het reparatiewetsvoorstel15.volgt, was het dus niet aan de rechtbank om te bepalen dat een ander zorgplan zou moeten worden opgesteld, dan wel zelf het zorgplan aan te vullen met de noodzakelijk geachte vormen van verplichte zorg (art. 6:4 lid 2 Wvggz).
3.10
Alhoewel het zorgplan dus – in de vorm waarin het in cassatie is overgelegd – niet voldoet aan de eisen van art. 5:14 lid 1 onder b en f, kan de klacht hierover niet tot cassatie leiden.
3.11
Onderdeel II bestaat uit twee verschillende klachten. De eerste klacht heeft betrekking op het oordeel van de rechtbank dat sprake is van ‘ernstig nadeel’ in de zin van art. 1:1 lid 2 Wvggz. De rechtbank heeft miskend dat een reëel risico op dat nadeel moet bestaan en nagelaten een risicotaxatie te maken. De risicoanalyse is gebaseerd op feiten en omstandigheden die zich vóór die tbs-behandeling hebben voorgedaan, in plaats van op thans aanwezige feiten en omstandigheden. Hierdoor schiet de motivering op dit punt tekort. Voorts is de zorgmachtiging bedoeld als toezichtinstrument en vangnet.
3.12
In de tweede klacht wordt erop gewezen dat de rechtbank een zorgmachtiging heeft verleend voor alle in de wet genoemde vormen van verplichte zorg (art. 3:2 lid 2 Wvggz) en voor de maximale duur van zes maanden (per afzonderlijke vorm van verplichte zorg). Geklaagd wordt dat een dergelijke zorgmachtiging het doel van de wet – zorg op maat – voorbij schiet, zeker nu de zorgmachtiging in deze zaak als vangnet is verleend. Ook is een dergelijke zorgmachtiging moeilijk verenigbaar met de wetssystematiek die de mogelijkheid geeft tot interventies in een noodsituatie en tot wijziging van een zorgmachtiging. Voorts biedt deze zorgmachtiging te weinig rechtszekerheid vanwege de ruime omvang. Nu verweer is gevoerd tegen zeven verzochte vormen van verplichte zorg, had de rechtbank hierover een eigen oordeel moeten geven in plaats van slechts te verwijzen naar het zorgplan, de medische verklaring en het advies van de geneesheer-directeur.
Zorgmachtiging voor alle vormen van verplichte zorg
3.13
Nu de tweede klacht het meest verstrekkend is, zal ik met de bespreking van deze klacht beginnen. Art. 6:4 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter een zorgmachtiging verleent indien naar zijn oordeel is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, bedoeld in art. 3:3, en het doel van verplichte zorg, bedoeld in art. 3:4, onderdelen b tot en met e Wvggz. Dijkers heeft hierover opgemerkt:
“Een zorgmachtigingsverzoek beoogt een fiat te verkrijgen voor interventies die redelijkerwijs voorzienbaar noodzakelijk zijn voor de behandeling. De door de rechter verleende machtiging vermeldt de geaccordeerde vormen van zorg. Dit betekent dat een zorgmachtiging een breed arsenaal aan interventies kan omvatten. Art. 8:9 schrijft voor dat na het verstrekt zijn van de machtiging elke vorm van door de rechter gefiatteerde verplichte zorg alsnog met terughoudendheid wordt toegepast en altijd getoetst dient te worden aan de algemene beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, veiligheid en effectiviteit (art. 2:1). De zorgverantwoordelijke zal zijn keuze uit het arsenaal aan mogelijkheden dat de zorgmachtiging biedt, moeten verantwoorden; hij dient onder meer te kunnen motiveren dat met een lichtere interventie niet kan worden volstaan.”16.
3.14
In deze zaak is een zorgmachtiging verleend voor een wel heel, in de woorden van Dijkers, “breed arsenaal aan interventies”, namelijk alle vormen van verplichte zorg die zijn opgenomen in art. 3:2 lid 2 Wvggz17.. De verplichte zorg waarvoor een machtiging is verleend, is (in precies dezelfde bewoordingen) verzocht door de officier van justitie.18.Ook zijn alle vormen van verplichte zorg waarvoor een machtiging is verleend opgenomen in de medische verklaring als zijnde van toepassing.19.Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 5 juni 202020.kan worden afgeleid dat de rechter dient te motiveren dat voor de vormen van verplichte zorg waarvoor de machtiging wordt verleend, wordt voldaan aan de voorwaarde (zie art. 3:4) dat deze vormen van zorg noodzakelijk zijn om het doel (zo mogelijk) te bereiken. Voorts volgt uit deze uitspraak dat, indien in de medische verklaring is vermeld dat een vorm van zorg noodzakelijk is om het in de beslissing genoemde doel (zo mogelijk) te bereiken, de rechter kan volstaan met een verwijzing naar die medische verklaring. Dat heeft de rechtbank ook gedaan in deze beschikking (zie rov. 4.6). Hoewel de bewoordingen van de uitspraak van de Hoge Raad zijn toegespitst op een procedure over de voortzetting van een crisismaatregel, meen ik dat zij van toepassing kunnen zijn voor alle soorten machtigingen. Ook Dijkers is deze opvatting toegedaan.21.Het cassatiemiddel wijst er echter terecht op dat namens betrokkene tegen zeven vormen van de verzochte verplichte zorg verweer is gevoerd. Uit de bestreden beschikking22.en het proces-verbaal van de zitting23.blijkt dat de raadsman van betrokkene zich subsidiair op het standpunt heeft gesteld dat de volgende vormen van verplichte zorg disproportioneel zijn en moeten worden afgewezen: beperkingen op het gebied van het gebruik van communicatiemiddelen, onderzoek aan kleding en lichaam, onderzoek van de woon- of verblijfplaats op gedragsbeïnvloedende middelen, toedienen van vocht en voeding, insluiting, beperken van het ontvangen van bezoek, opnemen in een accommodatie.
Bezwaar tegen vorm van verplichte zorg
3.15
Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een bepaalde vorm van zorg, zo valt uit de uitspraak van 5 juni 2020 af te leiden24., zal de rechter zijn beslissing op dat punt moeten motiveren:
“Indien in de medische verklaring van de psychiater is vermeld dat een vorm van zorg waarvoor een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel wordt verzocht, noodzakelijk is om de crisissituatie af te wenden (art. 7:2 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz), kan de rechter volstaan met een verwijzing naar die medische verklaring. Indien echter de betrokkene bezwaar maakt tegen een bepaalde vorm van zorg, zal de rechter zijn beslissing op dat punt moeten motiveren. Zodanig bezwaar kan ertoe leiden dat de rechter de noodzakelijk geoordeelde zorg binnen een categorie van zorg zoals genoemd in art. 3:2 lid 2 Wvggz, nader specificeert of beperkt, in het bijzonder indien het gaat om de ruim geformuleerde categorie genoemd onder a van die bepaling.”25.
3.16
Hoewel het bezwaar van de raadsman tegen de genoemde vormen van gedwongen zorg niet verder is onderbouwd dan dat deze disproportioneel zijn, heeft de rechtbank ook niet (verder) gemotiveerd waarom zij specifiek deze zorgvormen toch noodzakelijk oordeelt. Hierdoor is niet duidelijk waarom de rechtbank, gelet op het hiertegen gerichte bezwaar, deze vormen van verplichte zorg niet disproportioneel acht. Nu het volgens de toelichting in de bestreden beschikking bij de zorgvorm ‘toedienen van vocht, voeding en medicatie (…)’ alleen gaat om – kort gezegd – (meewerken aan) medicatiegebruik, en er blijkens de medische verklaring en het zorgplan geen sprake van is dat betrokkene vocht en voeding zou weigeren, of dat dit een risico is in de toekomst, valt bijvoorbeeld niet in te zien waarom de rechtbank ook voor deze vorm (‘toedienen van vocht, voeding’) van verplichte zorg een machtiging heeft gegeven. De klacht die het middel hiertegen richt, slaagt dus.
Biedt zorgmachtiging te weinig rechtszekerheid?
3.17
Het middel klaagt voorts dat de zorgmachtiging zoals in deze zaak is verleend, te weinig rechtszekerheid biedt vanwege de ruime omvang. Ook deze klacht, die samenhangt met de klacht gericht tegen het opnemen van alle vormen van verplichte zorg, is terecht voorgesteld. Als de rechtbank, zoals in dit geval een te ruime zorgmachtiging geeft, ligt de beslissing over welke vorm van gedwongen zorg op een bepaald moment in de praktijk moet worden toegepast, te veel bij de zorgverantwoordelijke.26.Dit is niet in overeenstemming met het uitgangspunt van de Wvggz, waarbij vooraf door de rechter wordt getoetst of bepaalde vormen van gedwongen zorg noodzakelijk zijn.27.Dijkers heeft hierover opgemerkt:
“Verzoekschriften van het OM presenteren doorgaans aan de rechter een ‘waslijst’ van zorgvormen, waarbij verdere specificatie achterwege blijft. De rechter zal hier door nadere omschrijvingen de dwangtoepassing op voorhand in meerdere of mindere mate moeten clausuleren. Als hij de geplande verplichte zorg fiatteert door middel van overneming van de ‘waslijst’, waarop dan ook nog eens dit soort ruime frasen staan, heeft zijn tussenkomst onvoldoende waarde: de ratio van de machtigingsprocedure (wenselijkheid van preventieve toetsing van ingrijpende overheidsinterventies) brengt immers met zich mee dat de nadruk moet liggen op het waar nodig vooraf begrenzen van de zeggenschap van de behandelaar.”28.
Juist in het geval van psychiatrische patiënten is er aanleiding voor zulke toetsing, omdat zij door hun stoornis veelal in een kwetsbare positie verkeren en niet of in mindere mate in staat zijn de eigen belangen adequaat te behartigen.29.
Zorgmachtiging als vangnet
3.18
Hierbij merk ik op dat, zoals het onderdeel terecht stelt, in dit geval de zorgmachtiging (mede) als doel heeft betrokkene te monitoren en als vangnet voor hem te dienen, nadat de tbs-maatregel is afgelopen.30.In de zorgmachtiging is wel, overeenkomstig het verzoek van de officier van justitie, een toelichting opgenomen bij elke vorm van verplichte zorg. Zo is bij de vorm van verplichte zorg ‘opnemen in een accommodatie’, het volgende opgenomen: “indien ambulante verplichte zorg niet langer proportioneel, subsidiair, doelmatig en/of veilig is, is opname noodzakelijk”. Bij ‘aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten (…)’ is in de toelichting daarop onderscheid gemaakt tussen ‘ambulant’ en klinisch’. Bij de andere vormen van verplichte zorg is soms in de toelichting opgenomen dat het gaat om toepassing ‘in geval van opname op een gesloten afdeling’ (bij beperken van de bewegingsvrijheid) of ‘in het ziekenhuis’ (bij beperken van het recht op het ontvangen van bezoek). In die zin is er sprake van (enige vorm van) het verbinden van voorwaarden aan de vormen van gedwongen zorg.31.Een beperking in tijdsduur, zoals het onderdeel stelt, had gelet op het ‘vangnet-karakter’ wellicht ook beter gepast. Door voorwaarden te verbinden aan de inzet van bepaalde vormen van gedwongen zorg, kan de rechter immers terughoudender omgaan met het verlenen van toestemming voor dwang, die alleen toegepast mag worden als bepaalde omstandigheden zich voordoen.32.
Bevindingen geneesheer-directeur
3.19
Terzijde merk ik nog op dat uit de bevindingen van de geneesheer-directeur valt af te leiden dat hij twee vormen van gedwongen zorg (primair) heeft voorgesteld, te weten het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening, en het aanbrengen van beperkingen om het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen.33.De overige vormen van gedwongen zorg achtte hij blijkbaar alleen noodzakelijk in het geval van een gedwongen opname van betrokkene:
“Gezien de psychiatrische voorgeschiedenis van betrokkene is het noodzakelijk om onderstaande vormen van verplichte zorg toe te voegen om zo een veilige opname bij dreigende decompensatie mogelijk te maken. Door de mogelijkheid van opname, en de bijbehorende modaliteiten van verplichte zorg die nodig zijn om een opname veilig te laten verlopen, in de zorgmachtiging op te nemen hoeft bij dreigende decompensatie niet eerst een noodsituatie te worden afgewacht.”34.
De officier van justitie heeft kennelijk geen reden gezien om een dergelijk onderscheid tussen de vormen van verplichte zorg aan te brengen in zijn verzoekschrift. De rechtbank heeft hier evenmin een overweging aan gewijd en het verzoek zoals dat door de officier van justitie is gedaan, toegewezen.
Ernstig nadeel
3.20
De eerste klacht van onderdeel II stelt dat de rechtbank heeft miskend dat de ‘risicoanalyse’ als bedoeld in art. 1:1 lid 2 Wvggz gebaseerd moet zijn op feiten en omstandigheden die thans aanwezig zijn. Art. 3:3 bepaalt dat indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis, niet zijnde een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap, leidt tot ernstig nadeel als uiterste middel verplichte zorg als bedoeld in art. 3:1 kan worden verleend, indien: a. er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn; b. er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn; c. het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en d. redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
3.21
Art. 1:1 lid 2 Wvggz bepaalt dat voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder ‘ernstig nadeel’ wordt verstaan het bestaan van of het aanzienlijk risico op: a. levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, ernstig verstoorde ontwikkeling voor of van betrokkene of een ander; b. bedreiging van de veiligheid van betrokkene al dan niet doordat hij onder invloed van een ander raakt; c. de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept; d. de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
3.22
Uit de wetsgeschiedenis35.volgt dat de term schade niet los gezien kan worden van het criterium voor verplichte zorg. Iemand kan alleen verplichte zorg opgelegd krijgen als sprake is van ernstig nadeel voor betrokkene of een ander, dan wel het aanzienlijk risico daarop. Met dit laatste wordt bedoeld dat het ernstig nadeel zich nog niet hoeft te hebben voorgedaan om verplichte zorg op te kunnen leggen, wel moet een aanzienlijke kans bestaan dat het zich voor zal doen.
“De kans moet aanzienlijk zijn, omdat het hier gaat om een inbreuk in grondrechten. Of die kans aanzienlijk is, zal de rechter aan de hand van de feiten en omstandigheden van de individuele zaak moeten beoordelen, waar hij vanuit verschillende perspectieven over betrokkene — en in voorkomende gevallen ook door betrokkene — wordt geïnformeerd. Serieuze plannen of dreiging, feiten die zich in het verleden hebben voorgedaan, kunnen aanwijzingen vormen over de mate van waarschijnlijkheid waarin het ernstig nadeel zich zal (kunnen) voordoen. (…)”36.
3.23
Dijkers heeft opgemerkt dat hierbij ‘risico-taxatie’ (voorspelling van toekomstig gevaarvol gedrag) een centrale rol speelt, waarbij de inbreng van deskundige (psychiatrische) zijde onontbeerlijk is.37.Een zorgmachtiging is slechts geoorloofd als de interventies die worden gefiatteerd, redelijkerwijs voorzienbaar noodzakelijk zijn.38.
3.24
De rechtbank heeft in rov. 4.2 overwogen dat de stoornis van betrokkene tot ernstig nadeel leidt dat onder meer is gelegen in levensgevaar voor zichzelf en schade/verwaarlozing/teloorgang voor anderen. Hierbij heeft de rechtbank verwezen naar de medische verklaring en de veroordeling van betrokkene, kort gezegd, terzake van mishandeling van zijn moeder, waarvan hij is ontslagen van rechtsvervolging omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar werd geacht. In rov. 4.4 heeft de rechtbank voorts overwogen dat betrokkene voornemens is om zijn medicatie voort te zetten en geen middelen te gebruiken. Of hij dat ook na beëindiging van de tbs-maatregel volhoudt, is nu nog niet in te schatten. Gebleken is dat betrokkene met name het risico van het gebruik van alcohol, waarvan hij niet wil afzien, nog onvoldoende inziet.
3.25
Uit de medische verklaring volgt (onder de rubriek ‘Ernstig nadeel’ onder c.) dat ook de psychiater die de verklaring heeft opgesteld zijn oordeel baseert op omstandigheden die zich in het verleden van betrokkene hebben voorgedaan, te weten (onder meer) de veroordeling van betrokkene, de omstandigheid dat betrokkene na een opname in 2005 sterk vermagerd was en niet wilde eten, en het in 2017 herhaaldelijk gebruiken (kort gezegd) van Ritalin zonder dat dit voorgeschreven was. In het zorgplan van betrokkene is opgenomen dat betrokkene voornemens is om na het beëindigen van de tbs-maatregel op regelmatige basis een biertje te gaan drinken. “Omdat wij, mede gezien de voorgeschiedenis, niet goed kunnen inschatten wat betrokkene na het beëindigen van de tbs-maatregel nog meer graag zou willen, vragen wij als vangnet een zorgmachtiging aan.”39.
3.26
De rechtbank heeft in dit geval haar oordeel dat sprake is van ernstig nadeel (een aanzienlijk risico op – kort gezegd – schade voor betrokkene) gebaseerd op feiten uit het verleden (zijn veroordeling) gecombineerd met huidige omstandigheden (het risico dat ontstaat bij gebruik van alcohol, waarvan betrokkene niet wil afzien). Voor zover de klacht bedoelt te stellen dat de rechtbank geen ‘risicoanalyse’ heeft gemaakt of deze alleen heeft gebaseerd op omstandigheden uit het verleden, gaat het dus uit van een onjuiste lezing van de beschikking. Gelet op het hiervoor besprokene is evenmin onbegrijpelijk waarom de rechtbank heeft geoordeeld dat de stoornis van betrokkene leidt tot ernstig nadeel. Dit oordeel is ook niet onvoldoende gemotiveerd, zodat deze klacht niet slaagt.
3.27
Onderdeel III klaagt dat de rechtbank geen zorgmachtiging had mogen verlenen, omdat bij betrokkene geen sprake was van verzet tegen zorg in de zin van art. 1:4 Wvggz. Het oordeel dat er geen mogelijkheden zijn voor zorg op vrijwillige basis, als bedoeld in art. 3:3 onder a Wvggz, is onbegrijpelijk. De rechtbank heeft enerzijds vastgesteld dat betrokkene op dit moment voornemens is zijn medicatie voort te zetten, en anderzijds vastgesteld dat een vrijwillig kader op dit moment ontoereikend is, hetgeen tegenstrijdig lijkt.
Verzet
3.28
Art. 1:4 lid 3 Wvggz bepaalt dat indien betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en geen vertegenwoordiger optreedt, er sprake is van: a. instemming, indien betrokkene instemt; b. verzet, indien betrokkene zich verzet. Lid 5 van dit artikel bepaalt dat indien betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, geen vertegenwoordiger optreedt en betrokkene geen blijk geeft van instemming of verzet, art. 1:3 vierde lid van overeenkomstige toepassing is en sprake is van a. instemming, indien de vertegenwoordiger instemt; b. verzet, indien de vertegenwoordiger zich verzet. Art. 1:3 lid 4 Wvggz bepaalt dat indien betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de uitoefening van zijn rechten en plichten op grond van deze wet in staat is en geen vertegenwoordiger als bedoeld in de vorige leden optreedt, de zorgaanbieder een verzoek voor een mentorschap als bedoeld in art. 1: 451 lid 2 BW doet. Art. 3:1 Wvggz bepaalt dat verplichte zorg zorg is die ondanks verzet als bedoeld in art. 1:4 kan worden verleend op grond van een a. zorgmachtiging (…). Een zorgmachtiging is dus pas aan de orde als betrokkene zich tegen verplichte zorg verzet.
3.29
De rechtbank heeft in rov. 4.4. van de bestreden beschikking overwogen dat betrokkene op dit moment voornemens is om zijn medicatie voort te zetten en geen middelen te gebruiken, maar dat nu nog niet in te schatten is of hij dat ook na beëindiging van de tbs-maatregel volhoudt.
“Gebleken is dat betrokkene met name het risico van het gebruik van alcohol, waarvan hij niet wil afzien, nog onvoldoende inziet. Met de zorgmachtiging kan aansluitend op de Tbs-maatregel nog enige controle plaatsvinden en kan betrokkene nog worden ondersteund. Daarnaast biedt de zorgmachtiging de instrumenten om direct in te kunnen grijpen als destabilisatie dreigt. Een vrijwillig kader is daartoe, anders dan de raadsman stelt, op dit moment nog niet toereikend. Om die reden is verplichte zorg nodig. (…)”40.
In de medische verklaring is de vraag of sprake is van verzet, niet ingevuld door de psychiater.41.In de bevindingen van de geneesheer-directeur is hierover het volgende opgemerkt:
“Ten vierde heeft de onafhankelijk psychiater in de medische verklaring geen antwoord gegeven op de vraag of sprake is van verzet. Mocht het zo zijn dat er hiervan geen sprake is dan is dit mogelijk correct ten tijde van het opstellen van de medische verklaring. Verplichte zorg wordt echter ingezet wanneer de overeenstemming, tijdens een decompensatie, komt te vervallen.”42.
De raadsman van betrokkene heeft volgens het proces-verbaal van de zitting van 16 april 202143.aangevoerd dat de door betrokkene benodigde zorg voldoende verantwoord verleend kan worden binnen een vrijwillig kader.
3.30
Plomp heeft het volgende opgemerkt:
“Een belangrijk uitgangspunt van de Wvggz is dat zoveel mogelijk gezocht wordt naar mogelijkheden om de zorg op basis van vrijwilligheid te verlenen; verplichte zorg is een ultimum remedium (art. 2:1 leden 1 en 2 Wvggz). Hoewel de wet dit niet expliciet noemt, is aannemelijk dat slechts sprake kan zijn van vrijwilligheid als sprake is van instemming als bedoeld in dit artikel.”44.
En:
“De toelichting vermeldt dat de Wvggz aansluit bij de invulling van verzet, zoals deze in de praktijk handen en voeten heeft gekregen. Dit komt erop neer dat er enige eisen van consistentie en persistentie aan verzet kunnen worden gesteld; er moet sprake zijn van ‘reëel’ verzet. Het aanknopen bij het verzetscriterium brengt tegelijkertijd echter ook mee dat scherp moet worden bewaakt dat verzet ook wordt herkend en ‘gehonoreerd’. Onder de Wet Bopz werd een zeer ruime interpretatie van verzet gehanteerd; elke feitelijke verbale of non-verbale uiting van verzet moest als verzet worden gekwalificeerd. Hoewel de toelichting dit niet expliciet vermeldt, lijkt aannemelijk dat de wetgever bedoelt dat in de Wvggz een vergelijkbare ruime uitleg moet worden gehanteerd.”45.
3.31
Hoewel dus aannemelijk is dat een ruime interpretatie van verzet moet worden gehanteerd, valt uit de medische verklaring en bevindingen van de geneesheer-directeur niet eenduidig op te maken of betrokkene zich verzet tegen gedwongen zorg. Ook valt niet duidelijk op te maken of betrokkene hiermee instemt. In een dergelijk geval zou volgens art. 1:4 lid 5 in verbinding met art. 1:3 lid 4 een mentor moeten worden benoemd, indien betrokkene niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.46.Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat dit gebeurd is. De Hoge Raad heeft in een uitspraak van 10 juli 2020 overwogen dat de wet niet voorziet in de situatie dat ook geen mentor is benoemd. In dat geval moet worden aangenomen dat zekerheidshalve een machtiging voor gedwongen zorg kan worden verzocht en verleend.47.Voorts zou ook betoogd kunnen worden dat uit het dossier wel voldoende blijkt van verzet, omdat betrokkene aangeeft alcohol te willen blijven gebruiken. Dit alles leidt ertoe dat deze klacht niet slaagt.
3.32
Nu onderdeel II deels slaagt, kan de bestreden beschikking niet in stand blijven. Dit leidt tot de volgende conclusie.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2021 en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑07‑2021
De tbs is gelast terzake van mishandeling van zijn moeder, meermalen gepleegd en bedreiging met zware mishandeling.
Het verzoek om een zorgmachtiging te verlenen en de vordering tot verlenging van de tbs-maatregel zijn gelijktijdig behandeld, zie het proces-verbaal van de zitting van de raadkamer van de rechtbank van 16 april 2021, blz. 1.
Aansluitend op de tbs-maatregel.
De procesinleiding is op 9 juni 2021 ingediend.
Op dit punt wordt verwezen naar HR 12 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:226.
Kamerstukken II, 2015-2016, 32 399, nr. 25, blz. 166.
W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar gedwongen zorg, art. 6:4 aant. 3.5.
Kamerstukken II, 2020-2021, 35 667, nr. 3, blz. 14-15.
De Hoge Raad heeft geoordeeld, in een zaak waarin de vraag was of een machtiging mag worden gegeven voor een andere vorm van verplichte zorg – insluiten – dan door de officier van justitie is verzocht, dat geen grond bestaat op het wetsvoorstel vooruit te lopen, gelet op art. 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM en art. 15 lid 1 Grondwet; HR 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:158. In deze zaak is echter geen sprake van een afwijking van het verzoekschrift.
Overigens is in de rechtspraak wel geoordeeld dat het zorgplan gewijzigd moest worden (bv. rb. Amsterdam 22 april 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2430). De rechtbank heeft ook wel zelf een wijziging in het zorgplan aangebracht; bv. rb. Midden-Nederland 4 mei 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2167, of bepaald dat een nieuw zorgplan moest worden opgesteld; bv. rb. Oost-Brabant 11 juni 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:2982.
‘Bevindingen GD aan OVJ art. 5:11’ van 15 maart 2021, ondertekend door geneesheer-directeur [betrokkene 4] , overgelegd als bijlage 1d bij het cassatieverzoek.
Dit is ook het geval in het dossier dat op papier is overgelegd in cassatie.
Kamerstukken II, 2020-2021, 35 667, nr. 3, blz. 14-15.
W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar gedwongen zorg, art. 6:4 aant. 1.
Zie het verzoekschrift van de officier van justitie van 24 maart 2021, blz. 2-5.
Zie de medische verklaring ondertekend op 9 maart 2021 onder het kopje ‘Maatregelen ter afwending van ernstig nadeel als gevolg van de psychische stoornis’, onder e.
HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, JGz 2020/45, m.nt. Dijkers.
Zie W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar gedwongen zorg, art. 6:4 aant. 7.3.2.
Zie de bestreden beschikking, blz. 2 onder rov. 3.
Zie het proces-verbaal van de zitting van 16 april 2021, blz. 3.
HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, JGz 2020/45, m.nt. Dijkers, rov. 4.2.4.
HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, JGz 2020/45, m.nt. Dijkers, rov. 4.2.4.
Zie ook de conclusie van plv. P-G Langemeijer voor HR 4 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1951, nr. 2.13.
Zie W.J.A.M. Dijkers in zijn noot bij HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, JGz 2020/45, nr. 4.
Zie W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar gedwongen zorg, art. 6:1 aant. 2.2.
Zie bestreden beschikking rov. 4.6.
Zie ook HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1508, rov. 3.1.3.
Zie W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar gedwongen zorg, art. 6:4 aant. 2.5.2.
Bevindingen geneesheer-directeur [betrokkene 4] van 15 maart 2021, blz. 2.
Bevindingen geneesheer-directeur [betrokkene 4] van 15 maart 2021, blz. 3.
Zie W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar gedwongen zorg, art. 3:3 aant. 3.
Zie W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar gedwongen zorg, art. 3:3 aant. 1.
Zorgplan betrokkene van 25 februari 2021, onder 3.a.
Zie rov. 4.4. van de bestreden beschikking.
Zie de medische verklaring onder het kopje ‘Verzet tegen (verplichte) zorgverlening’. Overigens is onder het kopje ‘Maatregelen ter afwending van ernstig nadeel als gevolg van de psychische stoornis’ onder b opgenomen: “Ziet u mogelijkheden om de noodzakelijke zorg op vrijwillige basis te verlenen? Nee.”
Zie de bevindingen van geneesheer-directeur [betrokkene 4] van 15 maart 2021, blz. 5.
Zie het proces-verbaal van de zitting van 16 april 2021, blz. 3.
Zie E. Plomp, Sdu Commentaar gedwongen zorg, art. 1:4 aant. 1.
Zie E. Plomp, Sdu Commentaar gedwongen zorg, art. 1:4 aant. 2.
Het hoeft niet altijd te gaan om betrokkenen die wilsonbekwaam zijn, zie concl. A-G Lückers bij HR 10 juli 2020, NJ 2020/398, nr. 3.10.
HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1271, rov. 3.2.2.
Beroepschrift 09‑06‑2021
PROCESINLEIDING IN CASSATIE BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN ALS BEDOELD IN ART. 426a RV
Verzoekschrift tot cassatie
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
Verzoeker tot cassatie is [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1977, wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan de [adres], te dezer zake woonplaats kiezende te (5554 HG) Valkenswaard aan de Kerkhofstraat 21 ten kantore van mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die verzoeker tot cassatie in deze procedure vertegenwoordigt en als zijn cassatieadvocaat dit verzoekschrift voor hem indient en heeft ondertekend.
Verzoeker stelt cassatieberoep in tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam, team strafrecht, gegeven en uitgesproken op 16 april 2021, onder zaak- en rekestnummer 615594 FA RK 21-2351, tot verlening van een zorgmachtiging, als bedoeld in art. 2.3 lid 1 Wet forensische zorg, tot en met 9 november 2021, na daartoe strekkend dit geding inleidend, op 30 maart 2021 bij de griffie van de rechtbank ingekomen, verzoek van de officier van justitie aldaar.
Verzoeker (hierna: betrokkene) voert tegen deze beslissing aan het navolgende
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van (wezenlijke) vormen, doordat de rechtbank heeft overwogen en beslist als in de hier ingelast en herhaald te beschouwen uitspraak is vermeld en op die gronden heeft recht gedaan als in het dictum van deze beschikking is omschreven, welk dictum als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, ten onrechte, zulks om één of meer van de navolgende, waar nodig (mede) in hun onderlinge verband en samenhang te lezen redenen.
Inleidende opmerkingen:
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
- (i)
De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 30 maart 2021 ter griffie bij de rechtbank aldaar, verzocht ten aanzien van betrokkene te verlenen een zorgmachtiging, als bedoeld in artikel 2.3 Wfz jo. 6:5 onder a Wvggz, voor de navolgende vormen van verplichte zorg, telkens voor de duur van zes maanden:
- —
Toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening; (art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz);
- —
Beperken van de bewegingsvrijheid (art. 3:2 lid 2 sub b Wvggz);
- —
Insluiten (art. 3:2 lid 2 sub c Wvggz);
- —
Uitoefenen van toezicht op betrokkene (art. 3:2 lid 2 sub d Wvggz);
- —
Onderzoek aan kleding of lichaam (art. 3:2 lid 2 sub e Wvggz);
- —
Onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen (art. 3:2 lid 2 sub f Wvggz);
- —
Aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen (art. 3:2 lid 2 sub h Wvggz);
- —
Beperken van het recht op het ontvangen van bezoek (art. 3:2 lid 2 sub i Wvggz);
- —
Opnemen in een accommodatie (art. 3:2 lid 2 sub j Wvggz).
Bij het verzoek zijn overgelegd een medische verklaring d.d. 9 maart 2021 van [psychiater 1], psychiater, een zorgplan d.d. 25 februari 2021 van [zorgverantwoordelijke], zorgverantwoordelijke, een zorgkaart, de bevindingen op het zorgplan van de geneesheer-directeur d.d. 16 maart 2021, een historisch overzicht van door de rechtbank afgegeven machtigingen en uittreksels omtrent relevante politie-, strafvorderlijke- en justitiële gegevens.
- (ii)
De rechtbank heeft het verzoek op 16 april 2021 mondeling behandeld. De behandeling heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.1. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig, betrokkene en zijn advocaat, de officier van justitie, [zorgverantwoordelijke] (zorgverantwoordelijke, tevens psychiater) en [reclasseringsmedewerker] (reclasseringsmedewerker).
- (iii)
Bij beschikking van 16 april 2021 heeft de rechtbank een machtiging verleend, ingaande op 9 mei 2021, voor alle in het verzoekschrift genoemde vormen van verplichte zorg, telkens voor de duur van 6 maanden. Bij beslissing van 16 april 2021 heeft de rechtbank vordering tot verlenging van de Tbs-maatregel afgewezen.
Klachten in cassatie:
Betrokkene kan zich op grond van de navolgende rechts- en motiveringsklachten niet verenigen met de beslissing d.d. 16 april 2021 van de rechtbank Rotterdam en voert in de volgende middelonderdelen de klachten aan:
Onderdeel I:
De rechtbank heeft miskend dat niet is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan de stukken, die bij een verzoekschrift dienen te worden overgelegd. Daarbij dient een zorgplan te worden overgelegd (art. 5:17 Wvggz), dat de in art. 5:14 bedoelde gegevens bevat. Het zorgplan voldoet niet aan de eisen van art. 5:14 lid 1 sub b en f Wvggz, omdat daarin niet, in elk geval niet voldoende concreet, de zorg en de duur van de afzonderlijke vormen van zorg zijn vermeld, die noodzakelijk is om ernstig nadeel weg te nemen. De rechtbank had ambtshalve moeten constateren dat aan dat vereiste niet is voldaan, nu hier het grondrecht in het geding is dat niemand zijn vrijheid mag worden ontnomen buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, zoals dat voortvloeit uit art. 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM en art. 15 lid 1 GW (vgl. HR 12 februari 2021, ECLI:NL:HR::2021:226). De beschikking van de rechtbank zou immers een titel verschaffen om rechtmatig tot vrijheidsbeneming te kunnen overgaan.
Voorts heeft de rechtbank nagelaten om op grond van art. 6:4 lid 2 Wvggz te bepalen dat een ander zorgplan moet worden opgesteld dan wel zelf het zorgplan aan te vullen met de verschillende noodzakelijk geachte vormen van verplichte zorg.
Toelichting:
1.1.
Artikel 5:17 Wvggz bepaalt dat de officier van justitie bij het verzoekschrift onder meer een zorgplan moet overleggen (lid 3 sub c). In art. 5:14 lid 1 onder b en f Wvggz is bepaald dat het zorgplan de zorg moet vermelden, die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen, alsmede de maximale duur van de afzonderlijke vormen van verplichte zorg. Hier in het zorgplan ontbreekt echter een concrete omschrijving. 2.
1.2.
De geneesheer-directeur heeft zijn bevindingen op het zorgplan gegeven. Daarbij doet hij een voorstel inzake de door hem noodzakelijk geachte zorg, alsmede voor de duur van de afzonderlijke zorgvormen,3. zoals art. 5:17 lid 4 onder a en b Wvggz dat voorschrijft.
1.3.
Daarmee konden de gebreken van het zorgplan echter niet worden hersteld.
Ten eerste vergt de wet dat het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur de zorg moeten vermelden, die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen, alsmede de maximale duur van de afzonderlijke vormen van verplichte zorg.
Ten tweede heeft de wetgever voor de volgende rolverdeling gekozen. De geneesheer-directeur is verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken op het terrein van zorg en de verlening van verplichte zorg (art. 1:1 lid 1, aanhef en onder i, Wvggz). De geneesheer-directeur draagt zorg voor een medische verklaring, opgesteld door een onafhankelijke psychiater, en verstrekt de daarvoor benodigde gegevens aan de psychiater (art. 5:7 — 5.10 Wvggz). Artikel 5:6 Wvggz bepaalt dat de geneesheer-directeur een ‘zorgverantwoordelijke’ (behandelaar) aanwijst, die verantwoordelijk is voor de zorg (art. 1:1 lid 1, aanhef en onder aa, Wvggz) en die beslist welke verplichte zorg concreet aan de patiënt wordt gegeven (art. 8:9 Wvggz).
De zorgverantwoordelijke stelt, in overleg met de betrokkene en zijn vertegenwoordiger, het zorgplan vast (art. 5:13), en desgewenst een zorgkaart (art. 5:12). Indien de zorgverantwoordelijke meent dat niet aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan, vermeldt hij de redenen daarvan in het zorgplan (art. 5:14 lid 2). De geneesheer-directeur beoordeelt of het zorgplan aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz voldoet (art. 5:15 lid 1). Tot deze uitgangspunten behoren onder meer de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid (art. 2:1 lid 3 Wvggz). De geneesheer-directeur draagt zijn bevindingen dienaangaande, vergezeld van de zorgkaart en het zorgplan, over aan de officier van justitie (art. 5:15 lid 2).4.
Ten derde volgt uit art. 6:4 lid 2 Wvggz dat de rechter op grond van de in het zorgplan en de medische verklaring genoemde zorg beoordeelt of het ernstig nadeel daarmee kan worden weggenomen. Wanneer blijkt dat andere dan in het zorgplan vermelde vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn om ernstig nadeel af te wenden, kan hij bepalen dat een nieuwe zorgplan moet worden opgesteld of kan hij zelf het zorgplan dienovereenkomstig aanvullen. Daarmee heeft de wetgever veel, en wellicht ook te veel, gewicht aan het zorgplan toegekend. Om de uitvoerbaarheid van de Wvggz te vergroten is in een reparatiewetsvoorstel een wijziging in art. 6:4 lid 2 Wvggz voorgesteld, waardoor de rechter de mogelijkheid wordt geboden om af te wijken van zowel de in het zorgplan als de in het verzoekschrift van de officier van justitie opgenomen doelen of vormen van verplichte zorg.5. De steller van het middelonderdeel meent dat anticipatie hier niet toelaatbaar is. De situatie ligt hier anders dan in de twee Wzd-zaken6., waarin Uw Raad het niet ontoelaatbaar vond dat de rechtbank was vooruitgelopen op de inwerkingtreding van de wijziging van een AMvB. Hier gaat het immers om een wezenlijke materiele wijziging van een wet, waarover het parlementaire debat nog moet plaatsvinden.
Onderdeel II
Dit middelonderdeel bevat een aantal met elkaar samenhangende klachten.
De rechtbank heeft miskend dat sprake is van ‘ernstig nadeel’ in de zin van art. 1:1 lid 2 Wvggz. Zij heeft miskend dat eenreëel risicoop dat nadeel moet bestaan. Zij heeft nagelaten om een risicotaxatie te maken van de kans dat het gevreesde onheil zich zou voordoen en van de ernst van de gevolgen als het gevreesde onheil zich zou voordoen. Uit de beschikking blijkt niet dat zij die risicotaxatie heeft gemaakt, althans die beoordelingsmaatstaf heeft aangelegd. In elk geval is zonder nadere motivering onbegrijpelijk waarom nog steeds eenreëel risicoop ernstig nadeel aanwezig is geacht.
In het onderhavige geval is de zorgmachtiging bedoeld als toezichtinstrument en vangnet. Zij moet het mogelijk maken om betrokkene te kunnen monitoren en om in te kunnen grijpen als het na beëindiging van de Tbs-maatregel mis zou gaan. De rechtbank heeft een zorgmachtiging verleend voorallein de wet genoemde vormen van verplichte zorg (art. 3:2 lid 2 Wvggz), en wel voor demaximale duurvan 6 maandenper afzonderlijke vormvan verplichte zorg. Een machtiging, waarbijallezorgvormen voor demaximale duur,(slechts) als vangnet zijn opgenomen, zoals hier, schiet het doel van de wet voorbij (zorg op maat) en is moeilijk verenigbaar met de wetssystematiek die de mogelijkheid geeft tot interventies in noodsituatie en tot wijziging van een zorgmachtiging. Zij biedt ook onvoldoende rechtszekerheid, omdat zij gewoon te ruim is.
In elk geval is het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk, voor zover het inhoudt dat alle vormen van verplichte zorg voor de maximale duur van 6 maanden per afzonderlijke vorm van verplichte zorg noodzakelijk zijn om ernstig nadeel af te wenden en zij proportioneel en doelmatig zijn. Voor zover zij is ingegaan op het verweer van de advocaat daaromtrent is haar oordeel evenmin begrijpelijk.
Toelichting:
2.1.
Voor een zorgmachtiging vereist art. 3:3 in verbinding met art. 6:4 lid 1 Wvggz dat het gedrag van de betrokken persoon als gevolg van zijn psychische stoornis tot ernstig nadeel leidt, zoals is omschreven in art. 1:1 lid 2 Wvggz.
2.2.
De rechtbank heeft in rov. 4.1 overwogen dat betrokkene aan een psychische stoornis lijdt. Zij heeft in rov. 4.2. vastgesteld dat deze stoornis tot ernstig nadeel leidt, welk is gelegen in levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel voor betrokkene zelf, ernstige psychische schade voor betrokkene en/of anderen, ernstige immateriële schade voor betrokkene en/of anderen, ernstige verwaarlozing van zichzelf en/of anderen, maatschappelijke teloorgang van zichzelf en/of anderen (alles art. 1:1 lid 2 sub a Wvggz) en dat de psychische stoornis leidt tot de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept (art. 1:1 lid 2 sub c Wvggz).7. De rechtbank is dat gebleken uit de medische verklaring en de veroordeling van betrokkene ter zake van mishandeling in 2008. Betrokkene heeft toen, zo stelt de rechtbank vast, gehandeld onder invloed van psychische stoornissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze stoornissen nog steeds aanwezig zijn.8.
De onafhankelijke psychiater is tot het oordeel gekomen dat sprake is van (risico op) ernstig nadeel als gevolg van een psychische stoornis omdat betrokkene in 2003 werd veroordeeld voor poging zware mishandeling en hij in 2008 een Tbs-maatregel met dwangverpleging voor een soortgelijk feit kreeg opgelegd. Op een onbekend gebleven datum heeft hij kennelijk ook zijn vader bedreigd. In 2005 was betrokkene sterk vermagerd, omdat hij (vermoedelijk in een psychose) had geweigerd om te eten. In 2017 is betrokkene met een time-out naar de Tbs-kliniek teruggeplaatst wegens gebruik van een geneesmiddel, Ritalin, zonder dat hem dat door een arts was voorgeschreven.9.
De door de psychiater en de rechtbank aangehaalde ervaringen uit het verleden laten zien dat het toen, als gevolg van een psychische stoornis, bij betrokkene mis is gegaan. Betrokkene heeft vervolgens 13 jaren een Tbs-behandeling ondergaan. Uit het recente psychiatrische onderzoek is het volgende gebleken: Betrokkene is gediagnosticeerd met schizofrenie, een autisme spectrumstoornis en in het verleden ook met een stoornis in het gebruik van middelen. Betrokkene gebruikt twee soorten antipsychotica. Hij gebruikt geen drugs meer, omdat hij daarvan psychotisch wordt. Bij het onderzoek zijn geen psychotische symptomen gezien. Er is enig ziekte-inzicht.10.
De Tbs-maatregel heeft kennelijk effect gehad op het psychische toestandsbeeld van betrokkene, zodat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen een voortzetting van de Tbs-maatregel niet vergde (zie criterium art. 38d lid 2 Sr). Volgens de rechtbank moet het recidivegevaar voor een verlening van een Tbs-maatregel nog in reële mate aanwezig zijn en moet dit voortvloeien uit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijk stoornis van de geestvermogens. Zij heeft vastgesteld dat het recidiverisico op dit moment laag is. Betrokkene is in staat gebleken om met behulp van Fivoor en Stichting Perspektief een leven op te bouwen dat past bij zijn mogelijkheden. Het risicomanagement wordt gewaarborgd door de juiste dosering medicatie, de begeleiding door professionals in een 24-uurs setting en de omstandigheid dat rekening wordt gehouden met de beperkingen en de beperkte draaglast van betrokkene. Volgens de rechtbank blijft door een zorgmachtiging het toezicht aanwezig op het gebruik van middelen, op inname van het antipsychoticum en/of het kunnen ingrijpen bij de aankondiging van psychische instabiliteit.11. Ook uit de beschikking betreffende de zorgmachtiging en uit de daaraan ten grondslag liggende stukken blijkt dat de zorgmachtiging als toezichtinstrument en als vangnet moet dienen.12.
2.3.
Wanneer de Wvggz-rechter, zoals hier, vaststelt dat de psychische stoornis van betrokkene tot een reeks van ernstige nadelen leidt (rov. 4.2), zal hij zich, zoals de Tbs-rechter bij de vaststelling van gevaar, moeten vergewissen dat een reëel risico op dat nadeel bestaat. Onder de Wet Bopz ging het bij de beoordeling van het gevaar13. om een risicotaxatie van de kans dat het gevreesde onheil zich zou voordoen14. en de ernst van de gevolgen als het gevreesde onheil zich zou voordoen. De Wvggz-rechter heeft zijn risicoanalyse gebaseerd op feiten en omstandigheden, die zich vóór de Tbs-behandeling hebben voorgedaan. De Tbs-rechter heeft zijn risicotaxatie, terecht, op de huidige situatie gebaseerd. Hij kwam tot het oordeel dat het recidiverisico laag is en dat voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen (kennelijk) niet meer gevreesd hoeft te worden. Op welke gronden de Wvggz-rechter tot het oordeel kwam dat (nog steeds) een reëel risico op een reeks van ernstige nadelen bestaat, wordt uit de beschikking niet duidelijk. De steller van het middelonderdeel meent daarom dat de rechtbank in haar motivering tekort is geschoten.
2.4.
Het is helder dat de rechtbank voor ogen stond dat de zorgmachtiging in aansluiting op de Tbs-maatregel als toezichtinstrument en vangnet moest dienen. Daarom kan een zorgmachtiging (ook) in aansluiting op de tenuitvoerlegging van een forensische titel worden afgegeven (art. 2.3 lid 1 onder 6 Wvggz). Vereist is wel dat voldaan wordt aan de voorwaarden van de Wvggz en de beoordeling of verplichte zorg is aangewezen geschiedt ook op grond van de procedure van die wet.15.
Art. 6:5 Wvggz bepaalt dat de rechter een zorgmachtiging verleent voor de duur die noodzakelijk is om het doel van verplichte zorg te realiseren, maar maximaal voor zes maanden, indien het een doel betreft als bedoeld in art. 3:4 onder b, c, d of e Wvggz (ernstig nadeel afwenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene stabiliseren, de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig herstellen dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, of het stabiliseren of herstellen van de fysieke gezondheid van betrokkene ingeval diens gedrag als gevolg van zijn psychotische stoornis leidt tot ernstig nadeel daarvoor).
De rechtbank heeft vastgesteld dat verplichte zorg nodig is om ernstig nadeel af te wenden en om de geestelijke gezondheid van de betrokkene voldoende te stabiliseren (art. 3:4 onder b en c Wvggz).16.
2.5.
Vervolgens diende de rechtbank vast te stellen welke vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn en voor welke duur de afzonderlijke vormen van verplichte zorg mogen worden toegepast om die doelen te bereiken.
Hier heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor alle in de wet genoemde vormen van verplichte zorg (art. 3:2 lid 2 Wvggz), en wel voor de maximale duur van 6 maanden per afzonderlijke vorm van verplichte zorg. Zij heeft geen aanvullende voorwaarden verbonden aan de toepassing van de verplichte zorg ofwel aan de toepassing van bepaalde vormen van verplichte zorg. In de beschikking is te lezen dat zij al deze vormen van verplichte zorg noodzakelijk heeft geacht voor ‘de nader omschreven doelen van monitoren en als vangnet’.17. In de beschikking is een kolommenschema opgenomen betreffende de zorgvormen, de duur en de motivering.18. Dat is ontleend aan het verzoekschrift van de officier van justitie.19. De rechtbank heeft — zonder enige nuancering — copy/paste het schema en de motivering van de officier van justitie tot de hare gemaakt.
2.6.
De advocaat heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen een zevental vormen van verplichte zorg en de daaraan verbonden duur van zes maanden. Hij heeft aangevoerd dat de volgende vormen van verplichte zorg disproportioneel zijn:20.
- —
Beperkingen op het gebied van communicatiemiddelen (art. 3:2 lid 2 sub h Wvggz);
- —
Onderzoek aan kleding of lichaam (art. 3:2 lid 2 sub e Wvggz);
- —
Onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen (art. 3:2 lid 2 sub f Wvggz);
- —
Toedienen van vocht en voeding (art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz);
- —
Beperken van de bewegingsvrijheid (art. 3:2 lid 2 sub b Wvggz);
- —
Insluiting (art. 3:2 lid 2 sub c Wvggz);
- —
Beperken van het recht op het ontvangen van bezoek (art. 3:2 lid 2 sub i Wvggz);
- —
Opnemen in een accommodatie (art. 3:2 lid 2 sub j Wvggz).
De rechtbank heeft op het verweer als volgt gereageerd:
‘De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan, de medische verklaring en het advies van de geneesheer-directeur en zijn voldoende actueel en onderbouwd. Zij zijn evenredig en naar verwachting effectief en voldoen aan de eisen van proportionaliteit. Anders dan de raadsman acht de rechtbank al deze vormen van verplicht zorg noodzakelijk voor de hiervoor bedoelde doelen van minitoren en als vangnet dienen. Het subsidiaire verweer van de raadsman verwerpt (lees: de rechtbank) eveneens.’21.
2.7.
Het oordeel van de rechtbank is onbegrijpelijk, voor zover het inhoudt dat de genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan (zie middelonderdeel I) en voor zover het impliceert dat het verlenen van een machtiging ook voor de betwiste vormen van verplichte zorg, en wel voor de maximale duur van 6 maanden, aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid voldoet (art. 2:1 Wvggz) om de vastgestelde doelen (ernstig nadeel af te wenden en om de geestelijke gezondheid van de betrokkene voldoende te stabiliseren) te bereiken.
Nu de advocaat hier bezwaar heeft gemaakt tegen een zevental-vormen van verplichte zorg kon de rechter niet volstaan met de verwijzing naar het zorgplan, de medische verklaring en het advies van de geneesheer-directeur en de vaststelling dat deze voldoende actueel en onderbouwd zijn. Nu het verweer gericht was tegen de daarin vermelde zorg en de gegeven motivering, had de rechtbank een eigen oordeel moeten geven. Zij heeft die echter copy/paste in haar beschikking overgenomen.
Nu blijft bijvoorbeeld onbegrijpelijk dat de rechtbank een machtiging heeft verleend voor de maximale duur van 6 maanden voor ‘het toedienen van vocht en voeding’. In 2005 was betrokkene sterk vermagerd, omdat hij (vermoedelijk in een psychose) had geweigerd om te eten.22. Waarin is het reële risico gelegen dat betrokkene dat thans weer — ná de Tbs-behandeling — zou doen? Een ander voorbeeld van onbegrijpelijkheid is ‘het insluiten’. Dat is een van de meest vergaande vormen van verplichte zorg. Waarom wordt voor 6 maanden gemachtigd? Dit terwijl er geen concrete aanwijzingen zijn dat een reëel gevaar op de loer ligt op grond waarvan insluiten überhaupt nodig zal zijn.
De steller van het middelonderdeel ontkent niet de noden van de praktijk, te weten dat soms snel schakelen geboden is. Wanneer de rechter echter het ‘snel kunnen schakelen’ voor onvoorziene situaties mogelijk maakt, mag hij geen carte blanche geven, zoals hij dat hier heeft gedaan. De wetgever heeft niet voor niets in art. 8:11 Wvggz opgenomen dat de zorgverantwoordelijke kan beslissen tot tijdelijke toepassing van andere vormen van verplichte zorg dan genoemd in de machtiging, ‘voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is’. Wanneer een zorgmachtiging ‘slechts’ als toezichtinstrument en vangnet dient klemt het temeer dat de rechter nauwkeurig aangeeft welke interventies voor welke duur - als vangnet (lees: om snel te kunnen schakelen) — mogen worden toegepast totdat de zorgverantwoordelijke in overleg met betrokkene het zorgplan naar gelang de situatie heeft bijgesteld opdat de zorg weer aansluit op hetgeen passend is voor betrokkene.23. Bij deze gedachte past dat de rechter aangeeft welke interventie voor welke duur, en bij voorkeur ook onder welke omstandigheden, mag plaatsvinden. In het bijzonder bij zeer ingrijpende vormen zou de rechter zich moeten afvragen of het proportioneel is om te bepalen dat betrokkene een aaneengesloten periode van 6 maanden mag worden ingesloten. Is het niet veel meer in proportie en net zo doelmatig om een machtiging tot insluiting te verlenen voor bijv. één week per incident?
Waar het om gaat is het vinden van een evenwicht om enerzijds de behandelaar ruimte te geven om van dag tot dag te kunnen schakelen, en anderzijds omwille van rechtsbescherming en -zekerheid voor betrokkene een kader af te bakenen waarbinnen dat mag geschieden. Een machtiging, waarbij alle zorgvormen voor de maximale duur, als vangnet worden opgenomen, is gewoon te ruim.
Onderdeel III:
De rechtbank had de machtiging niet mogen verlenen, omdat bij betrokkene geen sprake was van verzet tegen zorg in de zin van art. 1:4 Wvggz. In elk geval is het oordeel in rov. 4.4 onbegrijpelijk dat impliceert dat er geen mogelijkheden voor zorg op vrijwillige basis zijn, als bedoeld in art. 3:3 sub a Wvggz.
Toelichting:
3.1.
Uit de medische verklaring van de onafhankelijke psychiater volgt niet dat betrokkene zich tegen de zorgverlening verzet. Betrokkene heeft tevens aangegeven een plan van aanpak te willen maken,24. welke mogelijkheid door art. 5:19 lid 1 Wvggz echter wordt uitgesloten omdat dit niet bij de doelgroep zou passen.25.
3.2.
De geneesheer-directeur heeft ingezien dat de onafhankelijke psychiater geen antwoord op de ‘verzet-vraag’ heeft gegeven. Hij heeft in zijn eigen bevindingen opgemerkt:26.
‘Mocht het zo zijn dat er hiervan geen sprake is dan is dit mogelijk correct ten tijde van het opstellen van de medische verklaring. Verplichte zorg wordt echter ingezet wanneer de overeenstemming, tijdens een decompensatie, komt te vervallen’.
Kennelijk heeft de geneesheer-directeur de betrokkene geïnformeerd dat hij, ondanks dat de wettelijke mogelijkheid ontbreekt, een plan van aanpak kan maken, zodat dit bij debehandelingvan de ZM-aanvraag zou kunnen worden meegenomen.27. Het doel van een plan van aanpak is echter hetvoorkomenvan de ZM-aanvraag. Hier kon een plan van aanpak dus niet tot het beoogde gevolg leiden. Uit het feit dat betrokkene geen gebruik heeft gemaakt van die mogelijkheid kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat betrokkene zich tegen zorgverlening verzet. De rechtbank heeft die conclusie dan ook terecht niet getrokken. Voor zover de rechtbank wel zou hebben gemeend dat betrokkene zich tegen zorgverlening verzet, heeft zij dat in haar beschikking niet tot uitdrukking gebracht.
In de beschikking is, voor zover hier relevant, te lezen:28.
‘4.4
(…) Op het moment is betrokkene voornemens om zijn medicatie voort te zetten en geen middelen te gebruiken. Of hij dat ook na beëindiging van de Tbs-maatregel volhoudt is nu nog niet in te schatten. Gebleken is dat betrokkene met name het risico van het gebruik van alcohol, waarvan hij niet wil afzien, nog onvoldoende inziet. Met de zorgmachtiging kan aansluitend op de Tbs-maatregel nog enige controle plaatsvinden en kan betrokkene nog worden ondersteund. Daarnaast biedt de zorgmachtiging de instrumenten om direct in te kunnen grijpen als destabilisatie dreigt. Een vrijwillig kader is daartoe, anders dan de raadsman stelt, op dit moment29. nog niet toereikend (…)’.
Enerzijds stelt de rechtbank vast dat betrokkene op het moment voornemens is om zijn medicatie voort te zetten en anderzijds stelt zij vast dat een vrijwillig kader op dit moment ontoereikend is. Dat lijkt tegenstrijdig. Wellicht moet het oordeel van de rechtbank in rov. 4.4 zo worden begrepen dat betrokkene bij dreigende destabilisatie zich zou kunnen verzetten tegen zorgverlening, maar zo staat het daar niet.
Conclusie:
Op bovenstaande gronden verzoekt betrokkene de Hoge Raad om de bestreden beslissing van de rechtbank Rotterdam, gegeven en uitgesproken op 16 april 2021, onder zaak- en rekestnummer 615594 FA RK 21-2351, te vernietigen, met een zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
Valkenswaard, 9 juni 2021
Mw. mr. C. Reijntjes-Wendenburg
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑06‑2021
Zie ook proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 16 april 2021, p. 1.
Zorgplan d.d. 25 februari 2021, zie rubriek 6.
Bevindingen geneesheer-directeur d.d. 16 maart 2021, p. 2–3.
Zie conclusie voor HR 9 april 2021, ECLI:NL:PHR:2021:144, onder 2.26.
Kamerstukken II, 2020–2021, 35 667, nr. 3, p. 14–15.
HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1289 en ECLI:NL:HR:2020:1309.
De rechtbank heeft e.e.a. overgenomen uit de medische verklaring, rubriek ‘Ernstig nadeel’ onder e. Daar valt niet te lezen dat het ernstig nadeel ook is gelegen in ernstige verwaarlozing van anderen en maatschappelijke teloorgang van anderen. Betrokkene heeft echter geen belang bij een klacht in cassatie hieromtrent.
Beschikking d.d. 16 april 2021, rov. 2021.
Medische verklaring, rubriek ‘Ernstig nadeel’ onder c.
Medische verklaring, rubriek ‘Psychiatrisch onderzoek’ onder b.
Beslissing in de gelijktijdig gehandelde Tbs-verlengingszaak d.d. 16 april 2021, parketnr. 11/500000-08, rov. 5.
Beschikking d.d. 16 april 2021, rov. 4.6. Zie ook de bevindingen van de geneesheer-directeur d.d. 16 maart 2021, p. 1 (‘De aangevraagde ZM kan als vangnet na beëindiging van de huidige Tbs-maatregel worden ingezet’) en het zorgplan d.d. 25 februari 2021, onder 3 a laatste volzin (‘Omdat wij mede gezien de voorgeschiedenis niet goed kunnen inschatten wat betrokkene na het beëindigen van de Tbs-maatregel nog meer graag zou willen, vragen wij als vangnet een zorgmachtiging aan’). Zie ook proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 16 april 2021, p. 3.
Dat de wetgever met de introductie van het criterium ‘ernstig nadeel’ niet bedoeld heeft om het gevaarcriterium uit te breiden ((Kamerstuk II, 32 399, nr. 25, p. 146.
Zie bijv. conclusie voor HR 14 december 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BY6178, en HR 15 april 1988, NJ 1988/751.
Kamerstukken II, 2015–2016, 32 399, nr. 25, p. 167.
Beschikking d.d. 16 april 2021, rov. 4.4.
Beschikking d.d. 16 april 2021, rov. 4.6.
Beschikking d.d. 16 april 2021, rov. 4.5.
Verzoekschrift d.d. 24 maart 2021, p. 2–5.
Beschikking d.d. 16 april 2021, rov. 3, zie ook proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 16 april 2021, p. 3.
Beschikking d.d. 16 april 2021, rov. 4.6.
Medische verklaring, rubriek ‘Psychiatrisch onderzoek’ onder b.
Het zorgplan wordt, op grond van art. 8:4 Wvggz, opgenomen in het dossier dat de zorgverantwoordelijke bijhoudt, en dient geëvalueerd en waar nodig bijgesteld te worden.
Medische verklaring d.d. 9 maart 2021, laatste pagina.
Kamerstukken II 2016/17, 32 399, nr. 25, p. 161 en 166 –167 en Kamerstukken I 2017/18, 32 399, D, p. 86.
Bevindingen van de geneesheer-directeur d.d. 16 maart 2021, p. 5.
Bevindingen van de geneesheer-directeur d.d. 16 maart 2021, p. 5.
Beschikking d.d. 16 april 2021, rov. 4.4.
Gecursiveerd door mr. C. Reijntjes-Wendenburg.