Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/2.3.2.2:2.3.2.2 Van de Riet/Hoffmann
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/2.3.2.2
2.3.2.2 Van de Riet/Hoffmann
Documentgegevens:
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS344872:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Over deze uitspraak volgt later meer.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De volgende feiten lagen ten grondslag aan de beslissing van de Hoge Raad in het arrest Van de Riet/Hoffmann. Van Eertwegh en Van de Riet Makelaardij BV (hierna: de vennootschap) bemiddelde bij de verkoop van onroerend goed aan de Costa Blanca in Spanje. Van de Riet was (indirect) bestuurder van de vennootschap. Hij was betrokken bij de verkoop van een villa in de Spaanse gemeente Elche. Prever was daarbij verkoper en Hoffman trad op als potentiele koper. Tijdens het verkoopproces werden partijen erop geattendeerd dat er vanuit de gemeente een mogelijke afbraakplicht gold voor illegaal gebouwde villa’s. De kopers werden echter gerustgesteld door Van de Riet en op enig moment resulteerden de onderhandelingen in de verkoop van de villa aan Hoffmann. Toen aansluitend een deel van de koopsom was voldaan, bleek enkele maanden later dat de villa was afgebroken omdat op het betreffende stuk grond niet mocht worden gebouwd en er geen bouwvergunning was afgegeven. Hoffmann spreekt daarop de vennootschap en Van de Riet aan uit onrechtmatige daad en krijgt de vordering toegewezen bij het hof. Van de Riet stelt als enige partij cassatie in en verwijt het hof de verkeerde toetsingsmaatstaf te hebben gehanteerd bij de beoordeling van zijn persoonlijke aansprakelijkheid. Volgens Van de Riet heeft het hof nagelaten te toetsen of hem als bestuurder een ‘ernstig verwijt’ kon worden gemaakt van het onrecht dat Hoffman is aangedaan. De Hoge Raad geeft drie belangwekkende overwegingen. Allereerst wordt overwogen dat:
‘voor onrechtmatig handelen van de vennootschap de bestuurder slechts (naast de vennootschap) persoonlijk aansprakelijk gehouden (kan) worden, indien hem ter zake van het onrechtmatig handelen van de vennootschap persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt op de grond dat hij dat handelen in verband met de kenbare belangen van de benadeelde had behoren te voorkomen’.
Vervolgens wordt de beslissing van het hof dat Van de Riet persoonlijk aansprakelijk is, bekrachtigd met de overweging dat Van de Riet:
‘in strijd heeft gehandeld met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens Hoffmann c.s., en niet op de grond dat hem als bestuurder het verwijt wordt gemaakt dat door zijn onbehoorlijke taakuitoefening de Vennootschap in strijd heeft gehandeld met een op haar rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens Hoffmann c.s.’.
Tot slot overweegt de Hoge Raad dat in het geval de bestuurder een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting heeft geschonden, niet is vereist dat hem een ‘ernstig verwijt’ van zijn handelen kan worden gemaakt. Hij voegt hieraan toe dat dit ook geldt:
‘in een geval als het onderhavige, waarin de onrechtmatige gedragingen van de bestuurder in het maatschappelijk verkeer (tevens) als gedragingen van de vennootschap kunnen worden aangemerkt’.
Hoewel de Hoge Raad een kleine twee jaar later in een obiter dictum de weergegeven overwegingen van een nadere uitleg voorzag en verhelderde dat de uitspraak niet ging om een geval van bestuurdersaansprakelijkheid,1 is de omstandigheid dat de betrokkene in de onderhavige zaak in zijn hoedanigheid van bestuurder in contact kwam met de benadeelden, mijns inziens te evident om de zaak af te doen als niet relevant voor de inkadering van de bestuurdersaansprakelijkheid. Bovendien bieden de overwegingen van ons hoogste rechtscollege inzichten in de structuur van de bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad zoals de Hoge Raad die lijkt voor te staan. Daarom volgen hieronder eerst enkele opmerkingen over de desbetreffende overwegingen, alvorens de daaropvolgende rechtspraak met de aangebrachte nuanceringen aan de orde wordt gesteld.