Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/2.10:2.10 Conclusie
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/2.10
2.10 Conclusie
Documentgegevens:
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS346089:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In Kretzschmar/Mendes de Leon besliste de Hoge Raad voor het eerst dat organen van rechtspersonen persoonlijk aansprakelijk kunnen zijn indien zij zelf onrechtmatig hebben gehandeld. Sindsdien hebben veel auteurs zich gebogen over de vraag in welke gevallen persoonlijke aansprakelijkheid van het orgaan kan worden aangenomen. Het huidige debat kenmerkt zich door een zware accentlegging op de in de rechtspraak ontwikkelde eis van ‘ernstig verwijt’. Dit concept heeft in 1997 zijn intrede gedaan in de Nederlandse rechtspraak in het kader van de toepassing van art. 2:9 BW en is later ook de aansprakelijkheid van de bestuurder op grond van onrechtmatige daad gaan beheersen. Verschillende arresten van ons hoogste rechtscollege hebben ertoe geleid dat een ingewikkeld systeem is ontstaan waarin de aansprakelijkheid van de bestuurder gereguleerd wordt langs diverse gradaties van aansprakelijkheid. Bepalend is niet alleen of de bestuurder in hoedanigheid heeft gehandeld, maar ook of zijn gedragingen onderdeel zijn van zijn werkzaamheden als professionele beroepsbeoefenaar. De beoordeling van de aansprakelijkheid dreigt daarmee een heikele exercitie te worden waarbij de discussie troebel raakt door de aangebrachte verfijningen en waardoor het zicht wordt onttrokken aan de concrete (wettelijke of zorgvuldigheids -) norm die in een bepaalde situatie op de bestuurder rust. Dit is onnodig, omdat de beleidsmatige rechtvaardiging voor de toepassing van de ‘ernstig verwijt’-maatstaf – voorkomen dat bestuurders risicomijdend gedrag vertonen – een afwijking van de reguliere criteria van art. 6:162 BW niet kan rechtvaardigen noch noodzakelijk maakt. Binnen het systeem van de onrechtmatige daad zal een bestuurder hoe dan ook niet snel aansprakelijk zijn.
Uit de rechtspraak wordt bovendien niet duidelijk waarin de ‘ernst’ van het aan de bestuurder gemaakte verwijt schuilt in gevallen waarin tot aansprakelijkheid is geconcludeerd. Het is daarom sterk de vraag of de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag anders zou uitvallen indien de eis van ‘ernstig verwijt’ niet was gesteld.
In het vervolg van dit onderzoek zullen overeenkomstig de systematiek die in het oud rechtsgeleerd debat werd gevolgd, (wettelijke en zorgvuldigheids-) normen worden bestudeerd die de bestuurder in bepaalde situaties in acht moet nemen.