De overeenkomst in het insolventierecht
Einde inhoudsopgave
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/5.3.2.3.3:5.3.2.3.3 Dwanglicenties
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/5.3.2.3.3
5.3.2.3.3 Dwanglicenties
Documentgegevens:
mr. T.T. van Zanten, datum 14-09-2012
- Datum
14-09-2012
- Auteur
mr. T.T. van Zanten
- JCDI
JCDI:ADS383160:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. de artikelen 31 en 40 van het Trips-Verdrag. Zie voorts Van Nieuwenhoven Helbach-Huydecoper & Van Nispen 2002, p. 314 en p. 420-421.
Zie Van Elst 2008, p. 131-132.
Zie Van Nieuwenhoven Helbach-Huydecoper & Van Nispen 2002, p. 314 en p. 318.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Licenties worden in de regel op vrijwillige basis verleend. In de Rijksoctrooiwet 1995 is echter voor een aantal bijzondere situaties de mogelijkheid geopend dat een octrooihouder door de overheid of een rechter wordt gedwongen een licentie te verstrekken. Ook is denkbaar dat de houder van een recht van intellectuele eigendom een machtspositie bezit, daarvan misbruik maakt en als sanctie in het kader van het mededingingsrecht wordt gedwongen een licentie te verstrekken.1 In al deze gevallen spreekt men van een dwanglicentie. Door Van Elst is verdedigd dat dwanglicenties aan de curator (en diens rechtsverkrijgers) moeten kunnen worden tegengeworpen. De aard van de dwanglicentie staat naar zijn oordeel aan toepassing van de regels uit het Nebula-arrest in de weg.2
In ben dat slechts ten dele met hem eens. Met betrekking tot een aantal dwanglicenties, namelijk die in het algemeen belang (art. 57 lid 1 ROW), die in het belang van de verdediging van het Koninkrijk (art. 59 ROW) en de dwanglicentie uit het Euratom-verdrag (art. 60 ROW) lijkt mij inderdaad evident dat de daarmee gediende belangen steeds zwaarder wegen dan dat van de gezamenlijke schuldeisers van de IE-rechthebbende in kwestie. Naar ik begrijp, worden de hier bedoelde bepalingen in de praktijk echter (vrijwel) nooit toegepast.3 Wél wordt kennelijk gebruikgemaakt, zij het niet bijzonder frequent, van de andere in de wet geregelde dwanglicenties. Het gaat dan om de dwanglicentie als sanctie op het niet-toepassen van de uitvinding door de octrooihouder (art. 57 lid 2 ROW) en — met name — om de dwanglicentie voor toepassing van een zogenaamd `afhankelijk' octrooi van een ander (art. 57 lid 4 t/m 6 ROW). Ten aanzien van deze licenties zie ik géén goede reden om de licentiehouder in faillissement een sterkere positie toe te kennen dan willekeurig welke andere schuldeiser met een obligatoire aanspraak. Hetzelfde geldt voor de dwanglicentie die is verstrekt bij wege van mededingingsrechtelijke sanctie. De curator heeft dus ook ten aanzien van deze licenties in beginsel een recht op wanprestatie.