Einde inhoudsopgave
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/5.3.2.1
5.3.2.1 Inleiding
mr. T.T. van Zanten, datum 14-09-2012
- Datum
14-09-2012
- Auteur
mr. T.T. van Zanten
- JCDI
JCDI:ADS389229:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Het is wellicht zuiverder om alleen de uit de licentieovereenkomst voortvloeiende bevoegdheid om bepaalde aan het IE-recht verbonden bevoegdheden uit te oefenen en de daarmee corresponderende verplichting van de licentiegever die uitoefening te dulden als 'licentie' aan te duiden, dit ter onderscheiding van het (licentie) contract waaruit die verplichting ontstaat; zie bijvoorbeeld Bodifee 1997, p. 170-171. In overeenstemming met het (juridisch) spraakgebruik wordt het begrip 'licentie' door mij echter tevens gebruikt ter aanduiding van de licentieovereenkomst als geheel.
Zie voor een opsomming van de belangrijkste IE-rechten: Huydecoper 2008b, p. 653-654.
Zie o.a. Quaedvlieg 1995, p. 227; Bodifee 1997, p. 170-171; Huydecoper 2002, p. 287; Jager & Weening 2007, p. 52-56; Huydecoper 2008b, p. 656, noot 18. Zie ook Hof Arnhem 24 februari 2009, LJN: BH7545. Vgl. Folmer e.a. 2008, p. 168-171; Neppelenbroek 2011, p. 152. Anders: Wentink 1995, p. 22-24; Van Engelen 2009, p. 303-304.
Indien de licentie in een voorkomend geval zou bepalen dat het de licentiegever niet is toegestaan het desbetreffende IE-recht over te dragen aan een derde, al dan niet vanwege de daaraan mogelijk verbonden consequentie dat de licentiehouder zijn recht verliest, dan biedt het Nebula-arrest de curator van de licentiegever de mogelijkheid het IE-recht in strijd met die contractuele bepaling over te dragen, zónder dat de daaruit voortvloeiende schadevergoedingsaanspraken van de licentiehouder de status van boedelschuld krijgen. Zie nader § 5.4.
Zie de MvT bij art. 2 lid 3 Aw, Kamerstukken II, 1911/12, 227, nr. 3, p. 7. Zie ook: Spoor e.a. 2005, p. 365; Neppelenbroek 2011, p. 157.
In de literatuur wordt de regel van art. 2 lid 3 Aw vrij algemeen als te verstrekkend beschouwd. Zo wordt door diverse auteurs bepleit om de 'fictieve' makers van de artikelen 7 en 8 Aw van het toepassingsgebied van art. 2 lid 3 Aw uit te sluiten. In deze zin bijvoorbeeld Maeijer 1990, p. 354-355; De Liagre Bfihl 1991, p. 56. Vgl. Kortmann 2011, p. 161-162. Ook wordt wel met een beroep op de ratio van art. 2 lid 3 Aw verdedigd dat het auteursrecht alleen niet vatbaar voor beslag zou moeten zijn zolang de maker nog niet tot openbaarmaking is overgegaan. In deze zin: Van Nispen 2002, p. 272. Zie ook de Toelichting bij art. 3.1.1 van het voorontwerp Insolventiewet, Kortmann & Faber 2007, p. 217-218, waaruit kan worden opgemaakt dat de Commissie insolventierecht deze opvatting eveneens voor wenselijk houdt. Binnen de kaders van de huidige wet lijkt voor beide varianten evenwel geen ruimte te bestaan. Vgl. Neppelenbroek 2011, p. 158.
Neppelenbroek 2011, p. 159, wijst erop dat in dit geval een vicieuze cirkel ontstaat, doordat de ontbonden rechtspersoon nu er nog vermogen aanwezig is op de voet van art. 2:23 BW zal moeten worden vereffend, waarbij voor de vereffenaar op grond van art. 2:23a lid 4 BW de verplichting zal ontstaan om het faillissement aan te vragen, waarbinnen dan wederom geen mogelijkheid bestaat het auteursrecht af te wikkelen etc.
Vgl. Neppelenbroek 2011, p. 159.
Zie echter art. 21 onder 2° Fw.
Zie de artikelen 12-14 Aw.
Een overeenkomst die qua importantie weinig onderdoet voor de in § 5.3.1 hiervoor besproken overeenkomsten, is de licentieovereenkomst of kortweg: licentie'.1 De licentie laat zich in zijn algemeenheid typeren als het contract waarbij de houder van een recht van intellectuele eigendom aan een derde toestemming geeft om — veelal tegen betaling van een vergoeding — bepaalde aan het IE-recht verbonden bevoegdheden uit te oefenen.2 Het kan daarbij gaan om de toekenning van een eenmalig of tijdelijk gebruiksrecht met betrekking tot een object waarin het IE-recht is belichaamd, maar bijvoorbeeld ook om de verlening van de bevoegdheid het IE-recht zélf gedurende een langere periode — al dan niet met uitsluiting van anderen, waaronder de licentiegever — te exploiteren.
Enigszins controversieel is de vraag of licenties, althans bepaalde licenties, als beperkte rechten dienen te worden gekwalificeerd. In het bevestigende geval heeft de licentienemer een ijzersterke positie ingeval de licentiegever failleert. Zijn gebruiks- c.q. exploitatierecht is dan goederenrechtelijk van aard, wat impliceert dat het aan de curator kan worden tegengeworpen en dus ondanks het faillissement kan worden uitgeoefend. De heersende opvatting is evenwel dat licenties niet als beperkte rechten door het leven gaan en in mijn optiek is die opvatting juist.3 De vraag die dan opkomt, is of de curator het recht van de licentiehouder kan frustreren opdat het desbetreffende IE-recht tijdelijk winstgevend(er) kan worden geëxploiteerd, dat wil zeggen zolang dit recht zich in de boedel bevindt.4 Hierbij kan worden gedacht aan het geval dat een exclusieve licentie is verleend en de door de licentiehouder verschuldigde royalty's niet-markt-conform zijn, zij in één keer bij wijze van lump sum zijn voldaan of de omvang ervan afhankelijk is gesteld van de op basis van de licentie te behalen winst en de licentienemer niet in staat blijkt die winst te genereren.
Men zij erop bedacht dat niet alle aan de schuldenaar toebehorende IE-rechten in de boedel vallen. Auteursrechten die niet vatbaar zijn voor beslag, blijven op grond van art. 21 onder 1° Fw eveneens buiten het algemene faillissementsbeslag.
Dit geldt ingevolge art. 2 lid 3 Aw voor het auteursrecht dat nog berust bij de `maker' en het auteursrecht op niet openbaar gemaakte werken dat toekomt aan de erfgenaam of legataris van de maker. De ratio van deze bepaling is dat de auteur niet moet kunnen worden gedwongen tot openbaarmaking van zijn werk door de gedwongen verkoop van zijn auteursrecht.5 Art. 2 lid 3 Aw heeft een grote reikwijdte, onder meer doordat in de artikelen 7 en 8 Aw ook werkgevers en rechtspersonen als maker worden aangemerkt.6 Dit leidt tot de merkwaardige en mijns inziens weinig aansprekende consequentie dat het auteursrecht dat voldoet aan de criteria van art. 2 lid 3 Aw in geval van het faillissement van een rechtspersoon buiten de afwikkeling blijft.7
Hoe dat ook zij, indien een auteursrecht op de voet van art. 21 onder 1° Fw jo art. 2 lid 3 Aw buiten het faillissementsvermogen blijft, gaan ook de op basis daarvan verstrekte licenties langs de boedel heen,8 met dien verstande dat eventueel verschuldigde royalty's in beginsel in de boedel vallen.9 Van een recht op wanprestatie van de curator is dan evenmin sprake. Auteursrechten die niet onder het bereik van art. 2 lid 3 Aw vallen, behoren uiteraard wél tot de boedel, althans voor zover het de daaruit voortvloeiende exploitatierechten betreft.10 De zogenaamde persoonlijkheidsrechten zijn niet vatbaar voor verhaal en om die reden niet onder het faillissementsbeslag begrepen.11