Uit het bestreden arrest blijkt dat bij akte van 16 augustus 2017 het namens het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 05-820028-15 tenlastegelegde is ingetrokken (in die zaak ging het om overtreding van art. 6 en 8 WVW 1994). Aangezien de verdachte geen hoger beroep heeft ingesteld, is daarmee hetgeen in het vonnis waarvan beroep is beslist ten aanzien van hetgeen onder het genoemde parketnummer ten laste is gelegd, onherroepelijk geworden.
HR, 08-10-2019, nr. 18/00520
ECLI:NL:HR:2019:1554
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2019
- Zaaknummer
18/00520
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Politierecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1554, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2018:653, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:822
ECLI:NL:PHR:2019:822, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑08‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1554
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0345 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2019/327
Uitspraak 08‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Mishandeling door scrotum van hoofdagent vast te grijpen, nadat deze verdachte heeft aangehouden t.z.v. wildplassen (art. 304.2 Sr). Vastgrijpen van testikels aan te merken als teweegbrengen van min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording aan lichaam? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:2677 inhoudende dat onder ‘mishandeling’ in de zin van art. 300 Sr moet worden verstaan opzettelijk aan ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, opzettelijk benadelen van gezondheid alsmede - onder omstandigheden - opzettelijk bij ander teweegbrengen van min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan lichaam, zonder dat daarvoor rechtvaardigingsgrond bestaat. Hof heeft vastgesteld dat verdachte hoofdagent tijdens worsteling bij diens testikels heeft vastgegrepen, dat hoofdagent niet los kwam, dat arm van verdachte eerst nadat andere verbalisant daaraan met veel kracht trok, tussen benen van hoofdagent vandaan kwam en dat verdachte daarna nogmaals met zijn hand richting testikels van hoofdagent ging. ’s Hofs hierop gebaseerde oordeel dat verdachte aldus min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording teweeg heeft gebracht en dat hij hoofdagent heeft mishandeld, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/00520
Datum 8 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 24 januari 2018, nummer 21/006331-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 05-860809-14 onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 05-860809-14 bewezenverklaard dat:
“hij op 19 januari 2014 in de gemeente Ede, een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van Politie Gelderland-Midden, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld, door zijn hand tussen de benen van die [verbalisant 1] te steken/brengen en vervolgens het scrotum van die [verbalisant 1] vast te pakken/grijpen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 12 e.v. van het proces -verbaal, dossiernummer 2014007527) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] :
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] , brigadier van Politie Gelderland-Midden, en [verbalisant 1] , hoofdagent van Politie Gelderland-Midden, verklaren het volgende. Op 19 januari 2014 hielden wij op de Marktstraat te Ede in de gemeente Ede als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] .
Die dag bevonden wij ons in bike-uniform gekleed en met horecadienst belast, fietsend op een dienstfiets, op de Telefoonweg te Ede. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag een manspersoon op de Marktstraat staan. Ik zag dat hij stond te urineren. Ik zag dat de urinestraal over het zadel en frame van een daar gestalde fiets ging. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , sprak de verdachte aan. Ik zei tegen hem dat hij een bekeuring zou krijgen. Wij zagen dat de verdachte wegliep. Wij hoorden hem zeggen: “Die bekeuring betaal ik lachend.” Terwijl de verdachte wegliep, was hij aan het bellen. Wij hoorden hem op luide wijze praten met een persoon die hij kennelijk aan de lijn had. Gelet op het intimiderende en uitlokkende gedrag van verdachte was het, met het oog op het veroorzaken van vechtpartijen en/of ongeregeldheden, niet wenselijk dat hij dit gedrag tussen het uitgaande publiek zou vertonen. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zei tegen de verdachte dat hij weg moest gaan. De verdachte reageerde hierop door zijn armen te spreiden en richting mij, verbalisant [verbalisant 1] , te lopen. Kennelijk wilde hij het gevecht met mij aangaan. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat de verdachte een slaande beweging maakte richting het hoofd van verbalisant [verbalisant 1] . Ik zag dat de pet van verbalisant [verbalisant 1] van zijn hoofd vloog. Hierna voelde ik dat de verdachte mij, verbalisant [verbalisant 1] , vast greep. Ik ontweek dit en gaf de verdachte een lage schop richting zijn onderbenen. Ik zei tegen hem dat hij was aangehouden ter zake van overtreding van artikel 2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Ede. Hierna ontstond er een worsteling tussen mij, verbalisant [verbalisant 1] , en de verdachte. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , ben naar verbalisant [verbalisant 1] en verdachte toegelopen. Ik zag dat [verbalisant 1] en verdachte ten val kwamen. Ik zag dat verbalisant [verbalisant 1] op zijn buik onder de verdachte lag. Ik zag dat de verdachte op zijn buik bovenop [verbalisant 1] lag. Ik zag dat de verdachte met zijn rechterarm tussen de benen van verbalisant [verbalisant 1] zat. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , voelde dat ik bij mijn testikels, vastgegrepen werd. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , trok met veel kracht aan de rechterarm van de verdachte. Ik zag dat hij tussen de benen van verbalisant [verbalisant 1] vandaan kwam. Ik zag dat de verdachte wederom tussen de benen van [verbalisant 1] zat, weer richting zijn testikels.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 26 van het proces‑verbaal, dossiernummer 2014007527) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Naar aanleiding van het opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van verdachte [verdachte] verklaar ik het volgende. Nadat de verdachte was aangehouden, geboeid en overgebracht, sprak ik met mijn collega [verbalisant 1] . [verbalisant 1] verklaarde: “Die man stond gewoon asociaal te pissen over een fiets. Hij zei nog: “Ik betaal die bekeuring lachend.” Daarna ging hij mensen lastigvallen die er niets mee te maken hadden. Ik vorderde dat hij weg moest gaan. Hij sloeg gewoon m’n pet van mijn hoofd. Ik zei toen dat hij aangehouden was. Ik heb die kerel nog een schop gegeven. Hij begon zich te verzetten. We zijn op de grond gevallen. Ik ben bij mijn ballen gepakt. Ik kwam niet los.”
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 28 e.v. van het proces‑verbaal, dossiernummer 2014007527) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 19 januari 2014 vond er een schermutseling plaats tussen verdachte [verdachte] en verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de Marktstraat te Ede.
Dit incident werd door een camera opgenomen. De registratie werd voor onderzoek ter beschikking gesteld. Bij het bekijken van de beelden hebben wij het volgende waargenomen:
De verdachte staat met beide armen gespreid tegenover verbalisant [verbalisant 1] . Verdachte tikt met zijn linkerhand de cap van het hoofd van [verbalisant 1] . Verbalisant [verbalisant 1] pakt de verdachte beet en probeert de verdachte naar de grond te brengen. Er vindt een worsteling plaats tussen verdachte en verbalisant [verbalisant 1] . Verdachte en [verbalisant 1] vallen op de grond. Verbalisant [verbalisant 1] ligt op de grond en de verdachte ligt bovenop hem. Verdachte heeft zijn rechterhand tussen de benen/het kruis van verbalisant [verbalisant 1] .
Verbalisant [verbalisant 2] trekt met zijn rechterhand de hand van verdachte weg uit het kruis van [verbalisant 1] . De verdachte gaat met zijn rechterhand weer in de richting van het kruis van verbalisant [verbalisant 1] .
4. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 10 januari 2018 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 19 januari 2014 ben aangehouden voor wildplassen. Toen ik daarna wegliep, ontstond er een woordenwisseling tussen verbalisant [verbalisant 1] en mij. Er ontstond ook een handgemeen tussen ons. [verbalisant 1] en ik vielen op de grond. Vervolgens ging ik met mijn hand naar zijn kruis. Ik pakte [verbalisant 1] in zijn kruis. Het klopt dat ik probeer te blijven staan als [verbalisant 1] mij naar de grond wil werken. Het klopt dat ik niet gelijk meewerkte met [verbalisant 1] .”
2.2.3
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
“De feiten
Op 19 januari 2014 omstreeks 03:34 uur zag verbalisant [verbalisant 2] dat verdachte stond wild te plassen en sprak hem daarop aan. Verdachte heeft voor wildplassen een bekeuring gekregen. Nadien ontstond er een woordenwisseling tussen verdachte en verbalisant [verbalisant 1] , waarbij verdachte de politiepet van [verbalisant 1] hoofd tikte en waarop [verbalisant 1] wilde overgaan tot de aanhouding van verdachte. Toen is een worsteling ontstaan waarbij verdachte en [verbalisant 1] ten val zijn gekomen. Daarna bleek [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel te hebben opgelopen.
Parketnummer 05-860809-14 (mishandeling van [verbalisant 1] )
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat verdachte, nadat hij en [verbalisant 1] ten val kwamen, met zijn rechterarm tussen de benen van [verbalisant 1] zat. Daarop trok [verbalisant 2] verdachtes arm weg. Vervolgens ging de rechterarm van verdachte weer in de richting van de testikels van [verbalisant 1] . Na het voorval heeft [verbalisant 1] tegen [verbalisant 2] gezegd: “Ik ben bij mijn ballen gepakt.”
Op de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, is te zien dat verdachte met zijn hand in het kruis van [verbalisant 1] zat en, nadat die hand daar was weggehaald, die hand opnieuw tussen de benen richting het kruis van [verbalisant 1] ging.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij [verbalisant 1] op 19 januari 2014 in zijn kruis heeft gepakt.
Uit het voorgaande blijkt niet dat verdachte pijn of letsel heeft veroorzaakt bij [verbalisant 1] . Toch komt het hof tot een bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 05-860809-14 tenlastegelegde mishandeling. Onder omstandigheden dient onder “mishandeling” in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht namelijk ook te worden verstaan het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam (vgl. ECLI:NL:HR:2014:2677). Het hof is van oordeel dat in dit geval sprake is van een dergelijke onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam van [verbalisant 1] , nu verdachte tot twee keer toe zijn scrotum, een - naar algemeen bekend is - uitgesproken erogene zone en zeer gevoelige plek bij een man, heeft vastgepakt. Uit de uitlating van [verbalisant 1] daarover direct na de worsteling leidt het hof af dat [verbalisant 1] deze handeling van verdachte in de hierboven beschreven zin heeft ervaren.”
2.3
Onder ‘mishandeling’ in de zin van art. 300 Sr moet worden verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid alsmede – onder omstandigheden – het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. (Vgl. HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677.)
2.4
Het Hof heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte [verbalisant 1] tijdens een worsteling bij diens testikels heeft vastgegrepen, dat [verbalisant 1] niet los kwam, dat de arm van de verdachte eerst nadat verbalisant [verbalisant 2] daaraan met veel kracht trok, tussen de benen van [verbalisant 1] vandaan kwam, en dat de verdachte daarna nogmaals met zijn hand richting de testikels van [verbalisant 1] ging. Het hierop gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte aldus een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording teweeg heeft gebracht en dat hij [verbalisant 1] heeft mishandeld, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.5
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2019.
Conclusie 27‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over mishandeling en wederspannigheid, met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Verdachte heeft zich tijdens zijn aanhouding verzet waarna hij samen met de verbalisant ten val is gekomen. Daarbij heeft de verdachte het scrotum van verbalisant vastgepakt. 1. Is hierbij sprake van mishandeling ex art. 300 Sr door het teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam? 2. Klacht m.b.t. het strafverzwarende gevolg a.b.i. art. 181 Sr, aangezien uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat het hoofd van verbalisant met kracht tegen de grond is gekomen. De AG geeft de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep te verwerpen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/00520
Zitting 27 augustus 2019 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1
De verdachte is bij arrest van 24 januari 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, in de zaak met parketnummer 05-860809-14 wegens “mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” en in de zaak met parketnummer 05-780053-15 wegens primair “wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot heeft het hof op grond van art. 423, vierde lid, Sv1.de straf van het in de zaak met parketnummer 05-820028-15 door de rechtbank bewezen verklaarde bepaald op een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.3
De beide middelen hebben betrekking op de bewijsconstructie. In het eerste middel gaat het om de bewezen verklaarde mishandeling (zaak met parketnummer 05-860806-14) en in het tweede middel om de bewezenverklaring van wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft (zaak met parketnummer 05-780053-15).
2. De bewezenverklaring en het bewijs
2.1
Voordat ik de middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging van het hof weer.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“Zaak met parketnummer 05-860809-14:
1: hij op 19 januari 2014 in de gemeente Ede, een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van Politie Gelderland-Midden, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld, door zijn hand tussen de benen van die [verbalisant 1] te steken/brengen en vervolgens het scrotum van die [verbalisant 1] vast te pakken/grijpen.
Zaak met parketnummer 05-780053-15 (gevoegd):
primair:
hij op 19 januari 2014 in de gemeente Ede, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van Politie Gelderland-Midden, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Ede (uitdagend gedrag die aanleiding geven tot onregelmatigheden), op heterdaad ontdekt, had aangehouden, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening:
- door bovengenoemd opsporingsambtenaar vast te pakken waarna een worsteling is ontstaan
- waarbij beiden ten val zijn gekomen en
- waarbij verdachte bovenop die [verbalisant 1] terecht is gekomen en
- waarbij het hoofd en/of het lichaam van die [verbalisant 1] met kracht tegen de grond aan is/zijn gekomen,
ten gevolge waarvan deze opsporingsambtenaar zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding en een blijvende hersenbeschadiging heeft bekomen.”
2.3
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“Ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-860809-14 en in de zaak met parketnummer 05-780053-15 onder primair bewezenverklaarde:
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 12 e.v. van het proces-verbaal, dossiernummer 2014007527) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] :
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] , brigadier van Politie Gelderland-Midden, en [verbalisant 1] , hoofdagent van Politie Gelderland-Midden, verklaren het volgende. Op 19 januari 2014 hielden wij op de Marktstraat te Ede in de gemeente Ede als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] .
Die dag bevonden wij ons in bike-uniform gekleed en met horecadienst belast, fietsend op een dienstfiets, op de Telefoonweg te Ede. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag een manspersoon op de Marktstraat staan. Ik zag dat hij stond te urineren. Ik zag dat de urinestraal over het zadel en frame van een daar gestalde fiets ging. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , sprak de verdachte aan. Ik zei tegen hem dat hij een bekeuring zou krijgen. Wij zagen dat de verdachte wegliep. Wij hoorden hem zeggen: “Die bekeuring betaal ik lachend.” Terwijl de verdachte wegliep, was hij aan het bellen. Wij hoorden hem op luide wijze praten met een persoon die hij kennelijk aan de lijn had. Gelet op het intimiderende en uitlokkende gedrag van verdachte was het, met het oog op het veroorzaken van vechtpartijen en/of ongeregeldheden, niet wenselijk dat hij dit gedrag tussen het uitgaande publiek zou vertonen. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zei tegen de verdachte dat hij weg moest gaan. De verdachte reageerde hierop door zijn armen te spreiden en richting mij, verbalisant [verbalisant 1] , te lopen. Kennelijk wilde hij het gevecht met mij aangaan. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat de verdachte een slaande beweging maakte richting het hoofd van verbalisant [verbalisant 1] . Ik zag dat de pet van verbalisant [verbalisant 1] van zijn hoofd vloog. Hierna voelde ik dat de verdachte mij, verbalisant [verbalisant 1] , vast greep. Ik ontweek dit en gaf de verdachte een lage schop richting zijn onderbenen. Ik zei tegen hem dat hij was aangehouden ter zake van overtreding van artikel 2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Ede. Hierna ontstond er een worsteling tussen mij, verbalisant [verbalisant 1] , en de verdachte. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , ben naar verbalisant [verbalisant 1] en verdachte toegelopen. Ik zag dat [verbalisant 1] en verdachte ten val kwamen. Ik zag dat verbalisant [verbalisant 1] op zijn buik onder de verdachte lag. Ik zag dat de verdachte op zijn buik bovenop [verbalisant 1] lag. Ik zag dat de verdachte met zijn rechterarm tussen de benen van verbalisant [verbalisant 1] zat. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , voelde dat ik bij mijn testikels, vastgegrepen werd. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , trok met veel kracht aan de rechterarm van de verdachte. Ik zag dat hij tussen de benen van verbalisant [verbalisant 1] vandaan kwam. Ik zag dat de verdachte wederom tussen de benen van [verbalisant 1] zat, weer richting zijn testikels.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 26 van het proces-verbaal, dossiernummer 2014007527) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Naar aanleiding van het opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van verdachte [verdachte] verklaar ik het volgende. Nadat de verdachte was aangehouden, geboeid en overgebracht, sprak ik met mijn collega [verbalisant 1] . [verbalisant 1] verklaarde: “Die man stond gewoon asociaal te pissen over een fiets. Hij zei nog: “Ik betaal die bekeuring lachend.” Daarna ging hij mensen lastigvallen die er niets mee te maken hadden. Ik vorderde dat hij weg moest gaan. Hij sloeg gewoon m’n pet van mijn hoofd. Ik zei toen dat hij aangehouden was. Ik heb die kerel nog een schop gegeven. Hij begon zich te verzetten. We zijn op de grond gevallen. Ik ben bij mijn ballen gepakt. Ik kwam niet los.”
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 28 e.v. van het proces-verbaal, dossiernummer 2014007527) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 19 januari 2014 vond er een schermutseling plaats tussen verdachte [verdachte] en verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de Marktstraat te Ede.
Dit incident werd door een camera opgenomen. De registratie werd voor onderzoek ter beschikking gesteld. Bij het bekijken van de beelden hebben wij het volgende waargenomen:
De verdachte staat met beide armen gespreid tegenover verbalisant [verbalisant 1] . Verdachte tikt met zijn linkerhand de cap van het hoofd van [verbalisant 1] . Verbalisant [verbalisant 1] pakt de verdachte beet en probeert de verdachte naar de grond te brengen. Er vindt een worsteling plaats tussen verdachte en verbalisant [verbalisant 1] . Verdachte en [verbalisant 1] vallen op de grond. Verbalisant [verbalisant 1] ligt op de grond en de verdachte ligt bovenop hem. Verdachte heeft zijn rechterhand tussen de benen/het kruis van verbalisant [verbalisant 1] .
Verbalisant [verbalisant 2] trekt met zijn rechterhand de hand van verdachte weg uit het kruis van [verbalisant 1] . De verdachte gaat met zijn rechterhand weer in de richting van het kruis van verbalisant [verbalisant 1] .
4. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 10 januari 2018 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 19 januari 2014 ben aangehouden voor wildplassen. Toen ik daarna wegliep, ontstond er een woordenwisseling tussen verbalisant [verbalisant 1] en mij. Er ontstond ook een handgemeen tussen ons. [verbalisant 1] en ik vielen op de grond. Vervolgens ging ik met mijn hand naar zijn kruis. Ik pakte [verbalisant 1] in zijn kruis. Het klopt dat ik probeer te blijven staan als [verbalisant 1] mij naar de grond wil werken. Het klopt dat ik niet gelijk meewerkte met [verbalisant 1] .
Ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-780053-15 onder primair bewezen verklaarde in het bijzonder:
5. De eigen waarneming van de rechter van de zich in het dossier bevindende camerabeelden zoals deze ter terechtzitting van het hof van 10 januari 2018 zijn getoond, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Het hof heeft bij het bekijken van de camerabeelden waargenomen dat [verbalisant 1] verdachte vastpakt en hem naar de grond probeert te brengen. Vervolgens heeft het hof waargenomen dat verdachte en [verbalisant 1] nog vier à vijf seconden blijven staan voordat zij samen ten val komen.
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een letselverklaring betreffende [verbalisant 1] van de forensisch arts [betrokkene 1] d.d. 7 april 2014 (als bijlage op p. 47 e.v. van het proces-verbaal, dossiernummer 2014007527) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Betreft:
Naam: [verbalisant 1] .
Betrokkene vertelt dat hij tijdens een aanhouding van een verdachte op zondag 19 januari 2014 omstreeks 03.30 uur, met voornamelijk zijn hoofd, hard op de straat is terechtgekomen. Op 19 januari 2014 heeft hij zich rond 04.30 uur op de Spoedeisende hulp van het Gelderse Vallei Ziekenhuis in Ede gemeld met verwondingen aan het gelaat. Aldaar werd ook een CT- scan van zijn hoofd gemaakt waarbij een verdenking ontstond van zwelling en kneuzinghaarden van de rechter hersenhelft. Betrokkene werd ter observatie opgenomen op de afdeling neurologie. Op 22 januari 2014 kon betrokkene het ziekenhuis weer verlaten. Betrokkene vertelt in gevecht te zijn geraakt met een verdachte. Hierbij viel de verdachte op hem waardoor zijn hoofd hard tegen de grond werd geslagen. Rondom dit gebeuren weet betrokkene zich niet meer alles te herinneren. De diagnose is een hersenschudding. Betrokkene klaagde over flinke hoofdpijn, traagheid en vergeetachtigheid en concentratieverlies (cognitieve problemen).
Betrokkene werd op 28 februari 2014 gezien op de polikliniek neurologie.
Er was sprake van persisterend gedrag en cognitieve klachten: hinder van met name geluidsprikkels, waarvoor betrokkene nu oordopjes draagt. Daarnaast moeite met denken, het vinden van woorden en met concentreren. Betrokkene vertelt voorafgaande aan het incident nooit klachten te hebben gehad van vergeetachtigheid, traagheid, moeite met denken, het vinden van woorden en met concentreren of het ondervinden van hinder door geluidsprikkels. Voorafgaande aan het incident heeft betrokkene bijna nooit klachten van hoofdpijn ondervonden en zeker niet in de mate waarin hij dit na het incident ondervond. Uit de medische verslaglegging en uit het verhaal van betrokkene blijkt dat sprake is van cognitieve klachten die zijn ontstaan na een harde val op het hoofd.
Conclusie: cognitieve problemen ontstaan na harde val met hoofd op straat.
7. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een brief van de revalidatiearts [betrokkene 2] d.d. 23 maart 2015 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
[verbalisant 1]
De belangrijkste conclusie is als volgt:
De verwerkingssnelheid ligt op een zeer laag niveau. Er is sprake van een stoornis op dit gebied. Prestaties op het gebied van aandacht en concentratie blijven achter bij de verwachting. Samenvattend is er sprake van niet aangeboren hersenletsel met blijvende schade, met name met betrekking tot de informatieverwerking. In de praktijk betekent dit dat het verrichten van zijn “oude” werk voor patiënt niet meer haalbaar zal zijn.”
3. Bewijsoverwegingen
3.1
Het arrest bevat de navolgende bewijsoverwegingen:
“Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 05-860809-14 tenlastegelegde mishandeling en zij acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zoals primair is tenlastegelegd in de zaak met parketnummer 05-780053-15.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde mishandeling. Daartoe heeft hij - kort gezegd - betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat sprake is geweest van pijn dan wel letsel bij verbalisant [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1] ).
De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 05-780053-15 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij in de eerste plaats naar voren gebracht dat verdachte geen verzetshandelingen heeft gepleegd zoals bedoeld in artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte wegens gebrek aan causaliteit moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid, te weten het (zwaar) lichamelijk letsel dat bij [verbalisant 1] is ontstaan als gevolg van het handelen van verdachte. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk niet hoe en waardoor verdachte en [verbalisant 1] zijn gevallen, hoe [verbalisant 1] met zijn hoofd de grond heeft geraakt en of dat contact met de grond heeft geleid tot het ontstane letsel, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
De feiten
Op 19 januari 2014 omstreeks 03:34 uur zag verbalisant [verbalisant 2] dat verdachte stond wild te plassen en sprak hem daarop aan. Verdachte heeft voor wildplassen een bekeuring gekregen. Nadien ontstond er een woordenwisseling tussen verdachte en verbalisant [verbalisant 1] , waarbij verdachte de politiepet van [verbalisant 1] hoofd tikte en waarop [verbalisant 1] wilde overgaan tot de aanhouding van verdachte. Toen is een worsteling ontstaan waarbij verdachte en [verbalisant 1] ten val zijn gekomen. Daarna bleek [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel te hebben opgelopen.
Parketnummer 05-860809-14 (mishandeling van [verbalisant 1] )
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat verdachte, nadat hij en [verbalisant 1] ten val kwamen, met zijn rechterarm tussen de benen van [verbalisant 1] zat. Daarop trok [verbalisant 2] verdachtes arm weg. Vervolgens ging de rechterarm van verdachte weer in de richting van de testikels van [verbalisant 1] . Na het voorval heeft [verbalisant 1] tegen [verbalisant 2] gezegd: “Ik ben bij mijn ballen gepakt.”
Op de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, is te zien dat verdachte met zijn hand in het kruis van [verbalisant 1] zat en, nadat die hand daar was weggehaald, die hand opnieuw tussen de benen richting het kruis van [verbalisant 1] ging.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij [verbalisant 1] op 19 januari 2014 in zijn kruis heeft gepakt.
Uit het voorgaande blijkt niet dat verdachte pijn of letsel heeft veroorzaakt bij [verbalisant 1] . Toch komt het hof tot een bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 05-860809-14 tenlastegelegde mishandeling. Onder omstandigheden dient onder “mishandeling” in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht namelijk ook te worden verstaan het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam (vgl. ECLI:NL:HR:2014:2677). Het hof is van oordeel dat in dit geval sprake is van een dergelijke onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam van [verbalisant 1] , nu verdachte tot twee keer toe zijn scrotum, een - naar algemeen bekend is - uitgesproken erogene zone en zeer gevoelige plek bij een man, heeft vastgepakt. Uit de uitlating van [verbalisant 1] daarover direct na de worsteling leidt het hof af dat [verbalisant 1] deze handeling van verdachte in de hierboven beschreven zin heeft ervaren. Voor zover vol opzet bij verdachte op het vastpakken van het scrotum van [verbalisant 1] niet kan worden vastgesteld, geldt dat verdachte, door in een worsteling [verbalisant 1] tussen zijn benen vast te grijpen, hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij (ook) [verbalisant 1] scrotum zou beetpakken en dat [verbalisant 1] daardoor de hiervoor beschreven gewaarwording zou ervaren.
Parketnummer 05-780053-15 (wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg)
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat verdachte, nadat hem een bekeuring was gegeven voor wildplassen, telefonerend wegliep. Verdachte vertoonde daarbij intimiderend en uitlokkend gedrag. Daarop zei verbalisant [verbalisant 1] tegen verdachte dat hij weg moest gaan, waarna verdachte met gespreide armen in [verbalisant 1] richting liep, [verbalisant 2] zag dat verdachte een slaande beweging maakte richting het hoofd van [verbalisant 1] , waarbij de pet van [verbalisant 1] van zijn hoofd vloog. Daarna greep verdachte [verbalisant 1] vast. [verbalisant 1] gaf verdachte vervolgens een lage schop richting zijn onderbenen en gaf hem te kennen dat hij was aangehouden ter zake van overtreding van artikel 2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Ede. Daarna ontstond er een worsteling tussen verdachte en [verbalisant 1] . [verbalisant 2] liep naar verdachte en [verbalisant 1] toe. Hij zag dat het tweetal ten val kwam. Verdachte lag op zijn buik bovenop [verbalisant 1] . Ook [verbalisant 1] lag op zijn buik.
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben de camerabeelden bekeken die zich in het dossier bevinden. Zij hebben beschreven dat daarop is te zien dat [verbalisant 1] verdachte naar de grond probeert te brengen, waarna een worsteling plaatsvindt tussen het tweetal. Daarna vallen verdachte en [verbalisant 1] op de grond.
Het hof heeft die camerabeelden ter terechtzitting bekeken en daarbij waargenomen dat [verbalisant 1] verdachte vastpakt en hem naar de grond probeert te brengen. Vervolgens heeft het hof waargenomen dat verdachte en [verbalisant 1] nog vier à vijf seconden blijven staan voordat zij samen ten val komen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij probeerde te blijven staan toen [verbalisant 1] hem naar de grond wilde werken. Hij heeft voorts verklaard dat hij niet gelijk meewerkte met [verbalisant 1] .
Uit het voorgaande leidt het hof af dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [verbalisant 1] nadat verdachte was aangehouden. Uit de door verdachte ter zitting van het hof afgelegde verklaring blijkt dat hij niet meewerkte toen [verbalisant 1] hem naar de grond wilde werken, hetgeen plaatsvond na de aanhouding. Naar het oordeel van het hof kan hieruit worden afgeleid dat verdachte zich heeft verzet tijdens zijn aanhouding. Het hof verklaart daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid. Voorts verklaart het hof bewezen dat [verbalisant 1] als gevolg van deze wederspannigheid zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De val en het daardoor ontstane letsel bij [verbalisant 1] zijn het gevolg geweest van het handelen van verdachte. De omstandigheid dat verbalisant [verbalisant 2] mogelijk heeft bijgedragen aan de val doet aan het voorgaande niet af.
Verdachte was degene die uitdagend gedrag vertoonde en zich vervolgens heeft verzet nadat hij was aangehouden. Hij is dus degene geweest die de situatie in het leven heeft geroepen die uiteindelijk heeft geleid tot de val van [verbalisant 1] , waardoor zijn lichamelijke letsel moet zijn veroorzaakt. Dat dat letsel door die (ongecontroleerde) val moet zijn veroorzaakt, leidt het hof af uit, onder meer, de ziekenhuisopname van [verbalisant 1] nog diezelfde nacht. Uit de letselverklaring van forensisch arts [betrokkene 1] , blijkt dat [verbalisant 1] zich die nacht omstreeks 04:30 uur gemeld heeft bij de afdeling Spoedeisende hulp van het ziekenhuis en dat aldaar een CT-scan van het hoofd van [verbalisant 1] is gemaakt waarbij een verdenking ontstond van zwelling en kneuzinghaarden van de rechter hersenhelft. [verbalisant 1] werd vervolgens ter observatie opgenomen op de afdeling neurologie.
Het hof verklaart aldus bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 05-780053-15.”
4. Het eerste middel
4.1
Het eerste middel behelst de klacht dat uit de door het hof gebezigde bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat het handelen van de verdachte bij verbalisant [verbalisant 1] “min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen in of aan het lichaam” heeft veroorzaakt. Daartoe wordt aangevoerd dat het enkele vasthouden van het scrotum zonder dat daarbij verder kracht wordt uitgeoefend, niet evident tot “hevige onlust” leidt. De door het hof in zijn nadere bewijsoverweging in aanmerking genomen omstandigheden kunnen, volgens de steller van het middel, evenmin het oordeel dat van “hevige onlust” sprake was dragen.
4.2
Dat het veroorzaken van min of meer hevige onlust als mishandeling kan worden aangemerkt, is door de Hoge Raad in zijn arrest van 9 september 2014 bevestigd.2.Het ging in deze zaak om het geven van een harde duw in de rug van twee vissers, die daardoor in het koude water belandden. Het hof had bewezen verklaard dat deze gedraging pijn had veroorzaakt en dat oordeel werd in cassatie bestreden. De Hoge Raad overwoog:
“3.2.
De strafbaarstelling van mishandeling in onder meer art. 300 Sr strekt ter bescherming van de lichamelijke integriteit. Blijkens de wetsgeschiedenis, die is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9 en 10, is de aanvankelijke strafbedreiging van art. 300 Sr tegen hem "die door eenige daad aan een ander opzettelijk ligchamelijk leed toebrengt of opzettelijk diens gezondheid benadeelt" in de loop van het wetgevingsproces vervangen door de strafbaarstelling van "mishandeling" teneinde - kort gezegd - twijfels weg te nemen in verband met de taalkundige juistheid van de uitdrukking 'ligchamelijk leed' en de niet-strafbaarheid van bepaalde vormen van toebrengen van lichamelijk leed. Niet blijkt echter van een wijziging van opvatting ten aanzien van de reikwijdte van wat oorspronkelijk was omschreven als het opzettelijk toebrengen van lichamelijk leed of het opzettelijk benadelen van de gezondheid. Gelet op dit een en ander moet onder 'mishandeling' in de zin van genoemde bepaling niet alleen worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn - zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat (vgl. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690, NJ 2011/466) - maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam (vgl. HR 11 februari 1929, NJ 1929, p. 503 en HR 12 december 1967, NJ 1970, 314).
3.3.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid dat de verdachte bij [betrokkene 3] en [betrokkene 4] zo een onlust veroorzakende gewaarwording heeft veroorzaakt door hen in het water te duwen, doch dit is niet tenlastegelegd. Dat zij - zoals wel is tenlastegelegd en bewezenverklaard - door die gedraging van de verdachte pijn hebben ondervonden, kan uit 's Hofs bewijsvoering echter niet worden afgeleid. De bewezenverklaring is dus in dit opzicht niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4.3
In een later arrest, waarin het hof had vastgesteld dat het afscheren van een aanzienlijk deel van het hoofdhaar van de aangeefster plaatsvond terwijl zij was vastgepakt door de verdachte en haar mededader, die de armen van de aangeefster op haar rug vasthield, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit afscheren onder omstandigheden kan worden beschouwd als een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam. Uit de bewijsvoering van het hof kon echter niet worden afgeleid dat de aangeefster door de gedragingen van de verdachte letsel had bekomen, zoals het hof had bewezenverklaard en dat leidde tot vernietiging van het arrest van het hof.3.
4.4
Uit deze rechtspraak volgt dat het begrip ‘mishandeling’ een feitelijke betekenis heeft en dat in de bewezenverklaring ervan besloten ligt dat iemand pijn of letsel aan diens lichaam of nadeel aan de gezondheid is aangedaan. Wanneer is bewezenverklaard dat een verdachte opzettelijk mishandelend een persoon heeft geduwd en tegen het lichaam heeft geschopt, is daarmee genoegzaam tot uitdrukking gebracht dat daardoor pijn is toegebracht.4.Machielse heeft zich op het standpunt gesteld – en ik volg hem daarin – dat die feitelijke betekenis van mishandeling zich ook uitstrekt tot hevige lichamelijke onlustgevoelens.5.Wel moet de bewijsvoering steeds de conclusie kunnen dragen dat er sprake is geweest van pijn, letsel of hevige lichamelijke onlust. Zoals uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie naar voren komt, kan echter, als het gevolg in de tenlastelegging is omschreven als letsel, niet worden volstaan met het bewijs van pijn of hevige lichamelijke onlust.6.
4.5
Ik keer terug naar de bespreking van het middel.In onderhavige zaak wordt betwist dat het vastpakken van het scrotum van de verbalisant op zich zelf al als een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording kan worden aangemerkt, nu het hof niet bewezen heeft geacht dat dit vastpakken “met kracht” (zoals tenlaste was gelegd) is gebeurd.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte hoofdagent [verbalisant 1] heeft mishandeld door zijn hand tussen de benen van die [verbalisant 1] te steken/brengen en zijn scrotum vast te pakken/grijpen.7.In de tenlastelegging is niet opgenomen of de bewezenverklaarde feitelijke handelingen pijn, letsel of een hevige onlust in of aan het lichaam van [verbalisant 1] hebben veroorzaakt. Het hof heeft in zijn nadere bewijsoverweging overwogen dat het van oordeel is dat de bewezen verklaarde handelingen van de verdachte hebben geleid tot een onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam van de aangever. De vraag is of de bewijsvoering van het hof die conclusie kan dragen.
4.6
De steller van het middel stelt zich, zoals gezegd, allereerst op het standpunt dat het hof uit de tenlastelegging heeft weggestreept dat de verdachte ‘met kracht’ het scrotum van de aangever heeft vastgepakt/gegrepen. Datzelfde geldt voor het ‘(hard) in zijn scrotum knijpen’. Daaruit leidt de steller van het middel af dat de aangever kennelijk zonder kracht bij zijn scrotum is vastgepakt. In dat licht wordt betoogd dat het enkele vasthouden van het scrotum zonder kracht niet evident tot “hevige onlust” leidt.
4.7
Ik kan de steller van het middel hierin niet volgen. Uit de door het hof gebezigde bewijsvoering blijkt niet dat de verdachte de aangever ‘enkel’ bij zijn scrotum heeft vastgehouden. Het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] houdt in dat [verbalisant 1] bij zijn testikels vastgegrepen werd. [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij met veel kracht aan de rechterarm van de verdachte trok, waarna de verdachte tussen de benen van verbalisant [verbalisant 1] vandaan kwam. Daarna ging de hand van de verdachte wederom richting de testikels van de aangever (bewijsmiddel 1). Daar komt bij dat nadat de verdachte was aangehouden, geboeid en overgebracht naar het politiebureau, de aangever tegenover zijn collega [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij bij zijn ballen is gepakt en niet loskwam (bewijsmiddel 2). Het voorgaande brengt mee dat het middel in zoverre berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en feitelijke grondslag mist.
4.8
Daaraan doet niet af dat het hof niet bewezen heeft verklaard dat de verdachte ‘met kracht’ het scrotum van de aangever heeft vastgepakt respectievelijk ‘(hard) in diens scrotum [heeft geknepen]’.8.Uit die partiële vrijspraak kan immers niet worden afgeleid dat het er ‘dus’ zachtzinnig aan toe is gegaan en dat enkel het scrotum door de verdachte zou zijn vastgehouden. Dit brengt mee dat het middel ook faalt voor zover de steller van het middel – kort gezegd – aanvoert dat ook indien ervan wordt uitgegaan dat het scrotum een “uitgesproken erogene zone” is en “een voor een man zeer gevoelige plek” het enkel zonder gebruik van kracht vastpakken ervan geen hevige onlust veroorzakende gewaarwording kan opleveren als bedoeld in art. 300 Sr. Dat hangt immers geheel af van de omstandigheden waarin dat gebeurt en die heeft het hof in onderhavige zaak voldoende toegelicht.9.
4.9
Tot slot bevat het middel de klacht dat uit de verklaring van aangever niet volgt dat door hem een “hevig” gevoel van onlust is ervaren. Uit zijn verklaring volgt “slechts” dat de verdachte hem bij zijn testikels pakte en over hevige onlust verklaart hij nadrukkelijk niet.
4.10
Ook deze klacht kan naar mijn mening niet slagen. Het hof heeft zijn oordeel niet uitsluitend gebaseerd op de omstandigheid dat het scrotum van een man een “uitgesproken erogene zone” is maar daarbij ook overwogen dat het uit de uitlating van [verbalisant 1] direct ná de worsteling afleidt, dat de aangever de handeling van de verdachte heeft ervaren als een hevige onlust veroorzakende gewaarwording. Dit oordeel is tegen de achtergrond van de gehele verklaring van de aangever (bewijsmiddel 2) niet onbegrijpelijk. Uit de door de aangever gekozen bewoordingen kan immers worden afgeleid dat hij door het voorval behoorlijk was aangedaan.
4.11
Het voorafgaande brengt mee dat het oordeel van het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling doordat het vastpakken van het scrotum van de aangever bij deze laatste een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam moet hebben veroorzaakt, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is voorts niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
4.12
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1
Het tweede middel valt uiteen in twee deelklachten die beide betrekking hebben op de in de zaak met parketnummer 05-780053-15 bewezen verklaarde wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Allereerst bevat het middel de klacht dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte opsporingsambtenaar [verbalisant 1] heeft vastgepakt en ten tweede dat daaruit niet kan worden afgeleid dat het hoofd van die opsporingsambtenaar met kracht tegen de grond aan is gekomen.
5.2
Voor zover wordt betoogd dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen 1, 3 en 5 niet kan worden afgeleid dat de verdachte opsporingsambtenaar [verbalisant 1] heeft vastgepakt faalt het. Verbalisant [verbalisant 1] heeft zelf verklaard dat de verdachte hem vastgreep (bewijsmiddel 1). Uit de nadere bewijsoverweging van het hof blijkt dat het hof dit bewijsmiddel zo heeft verstaan – in chronologische volgorde – dat de verdachte een slaande beweging maakte richting het hoofd van [verbalisant 1] , waarbij de pet van het hoofd van [verbalisant 1] vloog. Daarna greep de verdachte [verbalisant 1] vast en gaf de opsporingsambtenaar de verdachte een lage schop richting zijn onderbenen, waarop een worsteling ontstond. Het voorgaande wordt niet anders door de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] dat hij het vastgrijpen door [verbalisant 1] ‘ontweek’ .
5.3
De klacht, dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat het hoofd van verbalisant [verbalisant 1] met kracht tegen de grond aan is gekomen en de letselverklaring van de forensisch arts (bewijsmiddel 6) geen steun vindt in de overige bewijsmiddelen, slaagt evenmin.
5.4
Wanneer sprake is van wederspannigheid op grond van art. 180 Sr kan, indien het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feiten en omstandigheden zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben, op grond van art. 181, aanhef en onder 2 Sr de in die bepaling genoemde (hogere) sanctie worden opgelegd. Tussen de wederspannigheid en het in art. 181 onder 2 Sr omschreven gevolg, te weten zwaar lichamelijk letsel, dient een causaal verband te bestaan. Het strafverzwarende gevolg moet zich openbaren bij de personen tegen wie de daad of het verzet gericht is.10.Dat gevolg behoeft niet voort te vloeien uit het geweld zelf, maar kan ook voortvloeien uit andere omstandigheden die met die wederspannigheid in verband staan.11.
5.5
Het hof heeft in de bestreden uitspraak ten aanzien van de bewezen verklaarde wederspannigheid allereerst overwogen dat de verdachte zich heeft verzet tijdens zijn aanhouding. Tegen dat oordeel richt het middel zich niet. In de cassatieschriftuur is immers opgenomen dat uit de bewijsvoering genoegzaam kan worden afgeleid dat de verdachte zich met geweld heeft verzet door met verbalisant [verbalisant 1] te worstelen (cassatieschriftuur p. 12). Vervolgens heeft het hof ten aanzien van het causaal verband tussen die wederspannigheid en het in art. 181 Sr omschreven gevolg, het zwaar lichamelijk letsel, onder meer overwogen dat de val en het ontstane letsel bij [verbalisant 1] het gevolg zijn geweest van het handelen van de verdachte. Ik citeer nogmaals de overweging van het hof:
“Verdachte was degene die uitdagend gedrag vertoonde en zich vervolgens heeft verzet nadat hij was aangehouden. Hij is dus degene geweest die de situatie in het leven heeft geroepen die uiteindelijk heeft geleid tot de val van [verbalisant 1] , waardoor zijn lichamelijke letsel moet zijn veroorzaakt. Dat dat letsel door die (ongecontroleerde) val moet zijn veroorzaakt, leidt het hof af uit, onder meer, de ziekenhuisopname van [verbalisant 1] nog diezelfde nacht. Uit de letselverklaring van forensisch arts [betrokkene 1] , blijkt dat [verbalisant 1] zich die nacht omstreeks 04:30 uur gemeld heeft bij de afdeling Spoedeisende hulp van het ziekenhuis en dat aldaar een CT-scan van het hoofd van [verbalisant 1] is gemaakt waarbij een verdenking ontstond van zwelling en kneuzinghaarden van de rechter hersenhelft. [verbalisant 1] werd vervolgens ter observatie opgenomen op de afdeling neurologie.”
5.6
In deze overweging van het hof ligt besloten dat het hof van oordeel is dat het strafverzwarende gevolg van zwaar lichamelijk letsel is voortgevloeid uit omstandigheden die met de bewezen verklaarde wederspannigheid in verband staan. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik nog in aanmerking dat het hof verder heeft overwogen – hetgeen ook uit de letselverklaring van de forensisch arts (bewijsmiddel 6) blijkt – dat verbalisant [verbalisant 1] zich een uur nadat de aanhouding had plaatsgevonden heeft gemeld bij de spoedeisende hulp van het ziekenhuis en dat na een CT-scan van zijn hoofd de verdenking ontstond van zwelling en kneuzinghaarden van de rechter hersenhelft. Verbalisant [verbalisant 1] is toen direct ter observatie opgenomen op de afdeling neurologie.
5.7
Voor zover in het middel de stelling besloten ligt dat het bewezen verklaarde zwaar lichamelijk letsel los zou staan van de bewezenverklaring in zijn geheel, waardoor voor de bewezenverklaring van dat letsel meer dan één bewijsmiddel benodigd zou zijn, vindt die veronderstelling geen steun in het recht.12.
5.8
Dit brengt met zich dat ook de deelklacht dat in een ander bewijsmiddel moet worden bevestigd datgene waaraan het “ander geschrift”, de medische verklaring, zijn betekenis voor het bewijs ontleent, niet kan slagen. Die klacht komt er in de kern immers ook op neer dat de omstandigheid dat “het hoofd van die [verbalisant 1] met kracht tegen de grond is gekomen” geen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen.
5.9
Het middel faalt.
6. Conclusie
6.1
Het eerste en tweede middel falen.
6.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑08‑2019
HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677. Zie voor een uitgebreide bespreking de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt voorafgaand aan dit arrest en ook Machielse in Noyon/Langemeijer & Remmelink, aant. 2 bij art. 300 (actueel t/m 26 mei 2015).
HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:197, rov. 3.2 en 3.3.
HR 2 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL9052, NJ 2004, 119.
Machielse in Noyon/Langemeijer & Remmelink, aant. 2 bij art. 300 (actueel t/m 26 mei 2015).
Machielse in Noyon/Langemeijer & Remmelink, aant. 2 bij art. 300 (actueel t/m 26 mei 2015).
De tenlastelegging en bewezenverklaring houden niet in dat de mishandeling ‘opzettelijk’ heeft plaatsgevonden. Zie over de inhoud van art. 300 Sr, de manieren waarop het delict kan worden tenlastegelegd en de verhouding met het vereiste van opzet HR 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1077 en met name de conclusie van mijn ambtgenoot Hartveld bij dat arrest (ECLI:NL:PHR:2017:435).
Terzijde merk ik daarbij nog op dat het mij niet ondenkbaar lijkt dat een bewezenverklaring van mishandeling door het met kracht vastpakken/grijpen van een scrotum dan wel daar hard in knijpen, mogelijk de conclusie kan dragen dat er sprake is geweest van pijn, indien de bewijsvoering daartoe voldoende aanknopingspunten biedt.
In de cassatieschriftuur is voorts opgenomen dat het geen feit van algemene bekendheid is dat het scrotum van een man een “uitgesproken erogene zone” is, en dat ook de omstandigheid dat het “een voor een man zeer gevoelige plek” is, door het hof lijkt te worden gepresenteerd als een feit van algemene bekendheid. Aangezien deze klachten verder niet nader zijn onderbouwd, heb ik de vraag of de genoemde omstandigheden inderdaad kunnen worden beschouwd als feiten van algemene bekendheid, laten rusten.
Machielse in Noyon/Langemeijer & Remmelink, aant. 3 bij art. 181 (actueel t/m 26 maart 2018).
K.K. Lindenberg, Tekst en Commentaar Strafrecht, commentaar op artikel 181 Sr, aant. 5 (online bijgewerkt tot 1 februari 2019). Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Paridaens voorafgaand aan HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:724 onder 46.
Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Paridaens voorafgaand aan HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:724 onder 46.