Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-01-2018, nr. 21-006331-15
ECLI:NL:GHARL:2018:653, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-01-2018
- Zaaknummer
21-006331-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Politierecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:653, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑01‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:6530, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1554, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 24‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt verdachte voor mishandeling van een ambtenaar in functie en wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg tot een taakstraf van 180 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Daarnaast verklaart het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering omdat deze - in de gegeven omstandigheden - een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006331-15
Uitspraak d.d.: 24 januari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 23 oktober 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-860809-14 en 05-780053-15, 05-820028-15, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T.J. Roest Crollius, naar voren is gebracht.
De omvang van het hoger beroep
Bij akte van 16 augustus 2017 is namens het openbaar ministerie het hoger beroep ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 05-820028-15 tenlastegelegde ingetrokken. Het hoger beroep richt zich derhalve uitsluitend tegen voormeld vonnis voor zover daarin is beslist over de aan verdachte in de zaken met parketnummers 05-860809-14 en
05-780053-15 verweten feiten.
Nu verdachte geen hoger beroep heeft ingesteld, betekent het voorgaande dat hetgeen in het vonnis waarvan beroep is beslist ten aanzien van hetgeen onder parketnummer
05-820028-15 ten laste is gelegd onherroepelijk is. Aangezien het hof, zoals hierna wordt overwogen, tot een vernietiging van het vonnis komt, zal het - gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering - voor de in de zaak met voornoemd parketnummer bewezenverklaarde feiten wel opnieuw de hoofdstraf bepalen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 05-860809-14:
hij op of omstreeks 19 januari 2014 in de gemeente Ede, een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , hoofdagent van Politie Gelderland-Midden, gedurende en/of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld, door zijn hand tussen de benen van die [slachtoffer] te steken/brengen/doen en/of vervolgens (met kracht) het scrotum van die [slachtoffer] vast te pakken/grijpen en/of (hard) in diens scrotum te knijpen.
Zaak met parketnummer 05-780053-15 (gevoegd):
primair:hij op of omstreeks 19 januari 2014 in de gemeente Ede, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar, te weten [slachtoffer] , hoofdagent van Politie Gelderland-Midden, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 4.8 van de Algemene Plaatselijke Verordening te Ede (wildplassen) en/of het overtreden van artikel 2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Ede (uitdagend gedrag die aanleiding geven tot onregelmatigheden), in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en/of vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een politiebureau te Ede, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening:
- door bovengenoemd opsporingsambtenaar vast te pakken (bij zijn middel en/of been) waarna een worsteling is ontstaan en/of
- waarbij/waardoor beiden ten val zijn gekomen (al dan niet door het optillen van [slachtoffer] ) en/of
- waarbij verdachte bovenop die [slachtoffer] terecht is gekomen en/of
- waardoor/waarbij het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] met kracht tegen de grond aan is/zijn gekomen,
ten gevolge waarvan deze opsporingsambtenaar zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een (zware) hersenschudding en/of een blijvende hersenbeschadiging heeft bekomen;
subsidiair:hij op of omstreeks 19 januari 2014 in de gemeente Ede, een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , hoofdagent van Politie Gelderland-Midden, gedurende en/of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld, door die [slachtoffer] , na aanhouding vast te pakken (bij zijn middel en/of been) waarna een worsteling is ontstaan en/of waarbij/waardoor beiden ten val zijn gekomen (al dan niet door het optillen van [slachtoffer] ) en/of waarbij verdachte bovenop die [slachtoffer] terecht is gekomen en/of waardoor/waarbij het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] met kracht tegen de grond aan is/zijn gekomen,
ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een blijvende hersenbeschadiging, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-860809-14 en in de zaak met parketnummer 05-780053-15 tenlastegelegde
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 05-860809-14 tenlastegelegde mishandeling en zij acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zoals primair is tenlastegelegd in de zaak met parketnummer 05-780053-15.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde mishandeling. Daartoe heeft hij - kort gezegd - betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat sprake is geweest van pijn dan wel letsel bij verbalisant [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer
05-780053-15 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij in de eerste plaats naar voren gebracht dat verdachte geen verzetshandelingen heeft gepleegd zoals bedoeld in artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte wegens gebrek aan causaliteit moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid, te weten het (zwaar) lichamelijk letsel dat bij [slachtoffer] is ontstaan als gevolg van het handelen van verdachte. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk niet hoe en waardoor verdachte en [slachtoffer] zijn gevallen, hoe [slachtoffer] met zijn hoofd de grond heeft geraakt en of dat contact met de grond heeft geleid tot het ontstane letsel, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
De feiten
Op 19 januari 2014 omstreeks 03:34 uur zag verbalisant [verbalisant 1] dat verdachte stond wild te plassen en sprak hem daarop aan. Verdachte heeft voor wildplassen een bekeuring gekregen. Nadien ontstond er een woordenwisseling tussen verdachte en verbalisant [slachtoffer] , waarbij verdachte de politiepet van [slachtoffer] hoofd tikte en waarop [slachtoffer] wilde overgaan tot de aanhouding van verdachte. Toen is een worsteling ontstaan waarbij verdachte en [slachtoffer] ten val zijn gekomen. Daarna bleek [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel te hebben opgelopen.
Parketnummer 05-860809-14 (mishandeling van [slachtoffer] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat verdachte, nadat hij en [slachtoffer] ten val kwamen, met zijn rechterarm tussen de benen van [slachtoffer] zat. Daarop trok [verbalisant 1] verdachtes arm weg. Vervolgens ging de rechterarm van verdachte weer in de richting van de testikels van [slachtoffer] . Na het voorval heeft [slachtoffer] tegen [verbalisant 1] gezegd: “Ik ben bij mijn ballen gepakt.”
Op de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, is te zien dat verdachte met zijn hand in het kruis van [slachtoffer] zat en, nadat die hand daar was weggehaald, die hand opnieuw tussen de benen richting het kruis van [slachtoffer] ging.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij [slachtoffer] op 19 januari 2014 in zijn kruis heeft gepakt.
Uit het voorgaande blijkt niet dat verdachte pijn of letsel heeft veroorzaakt bij [slachtoffer] . Toch komt het hof tot een bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 05-860809-14 tenlastegelegde mishandeling. Onder omstandigheden dient onder “mishandeling” in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht namelijk ook te worden verstaan het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam (vgl. ECLI:NL:HR:2014:2677). Het hof is van oordeel dat in dit geval sprake is van een dergelijke onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam van [slachtoffer] , nu verdachte tot twee keer toe zijn scrotum, een - naar algemeen bekend is - uitgesproken erogene zone en zeer gevoelige plek bij een man, heeft vastgepakt. Uit de uitlating van [slachtoffer] daarover direct ná de worsteling leidt het hof af dat [slachtoffer] deze handeling van verdachte in de hierboven beschreven zin heeft ervaren. Voor zover vol opzet bij verdachte op het vastpakken van het scrotum van [slachtoffer] niet kan worden vastgesteld, geldt dat verdachte, door in een worsteling [slachtoffer] tussen zijn benen vast te grijpen, hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij (ook) [slachtoffer] scrotum zou beetpakken en dat [slachtoffer] daardoor de hiervoor beschreven gewaarwording zou ervaren.
Parketnummer 05-780053-15 (wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg)
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat verdachte, nadat hem een bekeuring was gegeven voor wildplassen, telefonerend wegliep. Verdachte vertoonde daarbij intimiderend en uitlokkend gedrag. Daarop zei verbalisant [slachtoffer] tegen verdachte dat hij weg moest gaan, waarna verdachte met gespreide armen in [slachtoffer] richting liep. [verbalisant 1] zag dat verdachte een slaande beweging maakte richting het hoofd van [slachtoffer] , waarbij de pet van [slachtoffer] van zijn hoofd vloog. Daarna greep verdachte [slachtoffer] vast. [slachtoffer] gaf verdachte vervolgens een lage schop richting zijn onderbenen en gaf hem te kennen dat hij was aangehouden ter zake van overtreding van artikel 2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Ede. Daarna ontstond er een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] . [verbalisant 1] liep naar verdachte en [slachtoffer] toe. Hij zag dat het tweetal ten val kwam. Verdachte lag op zijn buik bovenop [slachtoffer] . Ook [slachtoffer] lag op zijn buik.
De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben de camerabeelden bekeken die zich in het dossier bevinden. Zij hebben beschreven dat daarop is te zien dat [slachtoffer] verdachte naar de grond probeert te brengen, waarna een worsteling plaatsvindt tussen het tweetal. Daarna vallen verdachte en [slachtoffer] op de grond.
Het hof heeft die camerabeelden ter terechtzitting bekeken en daarbij waargenomen dat [slachtoffer] verdachte vastpakt en hem naar de grond probeert te brengen. Vervolgens heeft het hof waargenomen dat verdachte en [slachtoffer] nog vier à vijf seconden blijven staan voordat zij samen ten val komen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij probeerde te blijven staan toen [slachtoffer] hem naar de grond wilde werken. Hij heeft voorts verklaard dat hij niet gelijk meewerkte met [slachtoffer] .
Uit het voorgaande leidt het hof af dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] nadat verdachte was aangehouden. Uit de door verdachte ter zitting van het hof afgelegde verklaring blijkt dat hij niet meewerkte toen [slachtoffer] hem naar de grond wilde werken, hetgeen plaatsvond na de aanhouding. Naar het oordeel van het hof kan hieruit worden afgeleid dat verdachte zich heeft verzet tijdens zijn aanhouding. Het hof verklaart daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid. Voorts verklaart het hof bewezen dat [slachtoffer] als gevolg van deze wederspannigheid zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De val en het daardoor ontstane letsel bij [slachtoffer] zijn het gevolg geweest van het handelen van verdachte. De omstandigheid dat verbalisant [verbalisant 1] mogelijk heeft bijgedragen aan de val doet aan het voorgaande niet af.
Verdachte was degene die uitdagend gedrag vertoonde en zich vervolgens heeft verzet nadat hij was aangehouden. Hij is dus degene geweest die de situatie in het leven heeft geroepen die uiteindelijk heeft geleid tot de val van [slachtoffer] , waardoor zijn lichamelijke letsel moet zijn veroorzaakt. Dat dat letsel door die (ongecontroleerde) val moet zijn veroorzaakt, leidt het hof af uit, onder meer, de ziekenhuisopname van [slachtoffer] nog diezelfde nacht. Uit de letselverklaring van forensisch arts [naam arts] , blijkt dat [slachtoffer] zich die nacht omstreeks 04:30 uur gemeld heeft bij de afdeling Spoedeisende hulp van het ziekenhuis en dat aldaar een CT-scan van het hoofd van [slachtoffer] is gemaakt waarbij een verdenking ontstond van zwelling en kneuzinghaarden van de rechter hersenhelft. [slachtoffer] werd vervolgens ter observatie opgenomen op de afdeling neurologie.
Het hof verklaart aldus bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 05-780053-15.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 05-860809-14 en het in de zaak met parketnummer 05-780053-15 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 05-860809-14:
1: hij op of omstreeks 19 januari 2014 in de gemeente Ede, een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , hoofdagent van Politie Gelderland-Midden, gedurende en/of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld, door zijn hand tussen de benen van die [slachtoffer] te steken/brengen/doen en/of vervolgens (met kracht) het scrotum van die [slachtoffer] vast te pakken/grijpen en/of (hard) in diens scrotum te knijpen.
Zaak met parketnummer 05-780053-15 (gevoegd):
primair: hij op of omstreeks 19 januari 2014 in de gemeente Ede, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar, te weten [slachtoffer] , hoofdagent van Politie Gelderland-Midden, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 4.8 van de Algemene Plaatselijke Verordening te Ede (wildplassen) en/of het overtreden van artikel 2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Ede (uitdagend gedrag die aanleiding geven tot onregelmatigheden), in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en/of vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een politiebureau te Ede, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening:
- door bovengenoemd opsporingsambtenaar vast te pakken (bij zijn middel en/of been) waarna een worsteling is ontstaan en/of
- waarbij/waardoor beiden ten val zijn gekomen (al dan niet door het optillen van [slachtoffer] ) en/of
- waarbij verdachte bovenop die [slachtoffer] terecht is gekomen en/of
- waardoor/waarbij het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] met kracht tegen de grond aan is/zijn gekomen,
ten gevolge waarvan deze opsporingsambtenaar zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een (zware) hersenschudding en/of een blijvende hersenbeschadiging heeft bekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
Het in de zaak met parketnummer 05-860809-14 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
het in de zaak met parketnummer 05-780053-15 primair bewezenverklaarde levert op
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaat-generaal heeft geëist dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-860809-14 en in de zaak met parketnummer 05-780053-15 primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
De raadsman heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Hij heeft verder aangevoerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg bij [slachtoffer] , destijds nog politieagent. Met dit handelen heeft hij een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en op het ambtelijk gezag. Het hof acht de bewezenverklaarde feiten vooral ernstig omdat verdachte hiermee blijk heeft gegeven geen enkel respect te hebben voor politieambtenaren in functie die zich bezig houden met de naleving van wetten en regels. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij vergaand respectloos en gezagsondermijnend gedrag heeft vertoond in de richting van (met name) voormalig politieagent [slachtoffer] .
Het hof heeft ten voordele van verdachte in de strafoplegging meegewogen dat hij blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 december 2017 niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof houdt voorts ten voordele van verdachte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Deze overschrijding dient bij de strafoplegging gecompenseerd te worden. Zonder schending van de redelijke termijn zou de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd zijn, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn volstaat het hof met de oplegging van een taakstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
Bepaling van de hoofdstraf op grond van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Nu het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk wordt vernietigd en daarbij één hoofdstraf werd opgelegd bij samenloop van meerdere misdrijven, moet het hof op grond van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, opnieuw de hoofdstraf bepalen voor het bij dat vonnis onder parketnummer 05-820028-15 bewezenverklaarde feiten.
Gelet op het bepaalde in dat artikel dient het hof te beslissen welk gedeelte van de hoofdstraf daarvoor geacht moet worden door de eerste rechter te zijn opgelegd. Het hof mag bij het bepalen van die straf geen omstandigheden betrekken die in eerste aanleg niet aan de orde zijn geweest.
Het hof zal de straf van de niet aan het hof voorgelegde feiten bepalen op een taakstraf van 160 uur subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 84.104,37. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de verschillende onderdelen van de vordering tot schadevergoeding gemotiveerd betwist. Bovendien heeft hij aangevoerd, voor zover hier van belang, dat de vordering op zichzelf te omvangrijk en te complex is om binnen het strafproces ‘marginaal’ te behandelen en dat daaraan letselschadespecialisten te pas zouden moeten komen, ‘met conclusiewisselingen, bewijsrecht en deskundigen’, waarna een civiele rechter vonnis zou moeten wijzen. Ook heeft hij gesteld dat sprake is van ‘eigen schuld’ aan de zijde van het slachtoffer en/of ‘medeschuld’ aan de zijde van verbalisant [verbalisant 1] .
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering in dit geval inderdaad een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Hiertoe overweegt het hof in het bijzonder het volgende.
De wet biedt aan bepaalde slachtoffers die rechtstreeks schade lijden door een bewezenverklaard strafbaar feit op zichzelf een qua hoogte van het bedrag onbegrensde mogelijkheid binnen het strafproces een vordering tot schadevergoeding in te dienen. De voegingsprocedure binnen het strafrecht kent echter niet dezelfde waarborgen als een civiele procedure. In verband hiermee is de benadeelde partij niet steeds ontvankelijk in haar vordering binnen het strafproces indien aan alle formele voegingscriteria van artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. Artikel 361 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering laat de mogelijkheid open dat de rechter de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaart op de grond dat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Deze bepaling moet in het licht van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden zo worden uitgelegd dat de strafrechter verplicht is erop toe te zien dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren (HR 15 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2654). Het hof overweegt in dit verband dat de strafrechter, door te beslissen op de civiele vordering van de benadeelde partij, een vaststelling doet over de burgerlijke rechten en verplichtingen van de benadeelde partij en de verdachte, waarop het ‘fair trial’-beginsel uit genoemde verdragsbepaling van toepassing is.
Op zichzelf staat wat het hof betreft buiten twijfel dat de benadeelde partij in deze zaak door het opgelopen letsel een aanzienlijke schade lijdt. Een aantal van de schadeposten zou (in beginsel, zie de overweging hierna) binnen het kader van de strafprocedure geheel of gedeeltelijk kunnen worden begroot. Voor enkele andere schadeposten ligt dat naar het oordeel van het hof anders. Zo betreft een aantal posten (de reiskosten, kosten van huishoudelijke hulp, mantelzorg, verpleging) geheel of gedeeltelijk ‘verplaatste schade’ (zoals bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek). Die schade kan, anders dan in een civiele procedure, (nog) niet worden gevorderd in het kader van de voegingsprocedure in het strafrecht. Verder geldt dat de begroting van een aantal schadeposten (‘huishoudelijke hulp’, ‘mantelzorg’ en ‘verlies aan zelfwerkzaamheid’, al dan niet doorberekend tot aan het 75e levensjaar van de benadeelde partij) een onevenredige belasting van het strafproces zou betekenen, omdat het benodigde partijdebat daarover - in de hiervoor, door de Hoge Raad bedoelde zin - onvoldoende is en kan worden gevoerd binnen het strafgeding.
Aan ‘splitsing’ van de vordering in een toewijsbaar deel en een niet-ontvankelijk te verklaren deel komt het hof in deze zaak ook niet toe. De verdediging heeft een beroep gedaan op artikel 6:101 lid 1 en artikel 6:102 leden 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek. Zakelijk weergegeven luidt de stelling dat de schade mede het gevolg is van gedragingen die zijn toe te rekenen aan de benadeelde partij en/of verbalisant [verbalisant 1] . Naar het oordeel van het hof is (en kan) binnen de strafzaak het debat daarover onvoldoende (worden) gevoerd, terwijl die stelling in dit geval niet reeds op voorhand als onjuist kan worden afgedaan. Daar komt bij dat, zoals ook de benadeelde partij zelf voorop heeft gesteld, op zichzelf voorstelbaar is dat verdachte de voor de benadeelde partij zeer vergaande nadelige gevolgen nooit heeft gewild en voorzien. Hierdoor dient zich naar het oordeel van het hof ook de vraag aan of en, zo ja, in hoeverre de schade redelijkerwijs kan worden toegerekend aan verdachte, zoals bedoeld in artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek. Ook hierover dient een gedegen partijdebat, ten overstaan van de civiele rechter, te (kunnen) worden gevoerd.
Ook de te nemen beslissing over deze twee aspecten van de zaak maakt dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05-860809-14 en in de zaak met parketnummer 05-780053-15 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 05-860809-14 en in de zaak met parketnummer 05-780053-15 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen proceskosten dragen.
Toepassing artikel 423 vierde lid van het Wetboek van Strafvordering
Bepaalt op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering de straf van de in de zaak met parketnummer 05-820028-15 door de rechtbank bewezenverklaarde en thans onherroepelijke feiten op:
een taakstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis
en
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. C.M.E. Lagarde en mr. M. van Seventer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 24 januari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. van Seventer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 24 januari 2018.
Tegenwoordig:
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. A.M. de Vries, advocaat-generaal,
mr. T. Faber, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.