Corstens, het Nederlands strafprocesrecht, vierde druk, blz. 666; zie voorts blz. 672, voor gevallen waarin (in feitelijke aanleg gevoerde) betrouwbaarheidsverweren weerlegging behoeven.
HR, 02-12-2003, nr. 00327/03
ECLI:NL:HR:2003:AL9052
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-12-2003
- Zaaknummer
00327/03
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AL9052
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AL9052, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AL9052
ECLI:NL:HR:2003:AL9052, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑12‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AL9052
- Vindplaatsen
Conclusie 02‑12‑2003
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 00327/03
Mr. Vellinga
Zitting: 7 oktober 2003 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens mishandeling veroordeeld tot een geldboete van € 300, subsidiair 6 dagen hechtenis. Tevens heeft het Hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Namens verdachte heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof de bewezenverklaring heeft doen steunen op een tweetal verklaringen van het slachtoffer en een verklaring van een getuige waarin alleen sprake is van trappen en niet van schoppen zoals bewezen verklaard.
4.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 22 maart 2000 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft geduwd (tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op de grond viel) en op of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschopt."
Zie over de bewezenverklaring verder onder nummer 12.
5.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- 1.
de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de politierechter te Arnhem op 10 mei 2001, voorzover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb mijn vrouw die dag, 22 maart 2000, wel geduwd. Op de zolderverdieping begon mijn vrouw doosjes leeg te gooien. Ik zei dat ze moest ophouden. Ik duwde haar toen.
- 2.
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door L. Knapen, surveillant van politie van 23 maart 2000, voorzover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de op die datum tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer], aangeefster:
Ik doe aangifte van mishandeling. Gisteren, 22 maart 2000, ging het weer mis. Mijn man, [verdachte], was op de zolder, die in gebruik is als studeerkamer. Ik ben naar hem toe gegaan. Op een gegeven moment begon hij mij te duwen. Hij duwde mij met een hand op mijn keel naar achteren. Hierdoor viel ik en kwam ik op de grond terecht. Toen ik op de grond lag begon hij mij te schoppen, met name op mijn armen, benen en handen. In mijn linker dijbeen staat nu de voetafdruk van mijn man. Deze is helemaal blauw van kleur. Ik wilde het huis uit. Mijn man schreeuwde dat ik het huis niet uit mocht en deed de keukendeur op slot. Vervolgens heb ik met een kandelaar de ruit van de buitendeur ingeslagen en door die kapotte ruit om hulp geschreeuwd. Op mijn geschreeuw reageerde mijn buurman, [getuige], die op nummer [1] van [de a-straat] te [woonplaats] woont. Hij is via de tuin van nummer [2] bij mij gekomen. Op dat moment pakte mijn man mij vast en trok mij via de achterdeur mee naar buiten naar de achtertuin. Mijn man schreeuwde hierbij dat ik het huis uit moest en gooide mij vervolgens ook daadwerkelijk naar buiten.
Ik ben vanmorgen naar mijn huisarts geweest. Dit is dokter Rosheuvel te Arnhem. Hij heeft een rapport opgemaakt.
- 3.
een door mr. J.A.W. Lensing, rechter-commissaris in de arrondissementsrechtbank te Arnhem opgemaakt proces-verbaal, gedateerd op 18 maart 2002, voorzover inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [slachtoffer]:
- U.
houdt mij voor dat ik verklaard heb dat ik een schoenafdruk op mijn bovenbeen had. Ik kreeg een schop van [verdachte] tegen mijn been op het moment dat ik op de grond lag. [Verdachte] had zijn schoenen aan. U houdt mij voor dat [getuige] die schoenafdruk op mijn been gezien heeft. Dat klopt.
Twee politieagenten waren daar ook bij aanwezig. Het was een grote rode vlek. Ik voelde veel pijn. Ik had de volgende ochtend heel veel pijn. Ik ben die dag naar mijn huisarts gegaan.
- 4.
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal door K. Kroes, brigadier van politie District AVZ West van 7 december 2000, voorzover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de op die datum tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige] -:
Ik woon aan [de a-straat], nummer [1], te [woonplaats]. Mijn buurvrouw is [slachtoffer] en haar man heet [verdachte]. Op de avond van 22 maart 2000 stond ik in mijn huiskamer bij de open tuindeur een sigaret te roken. Opeens hoorde ik glasgerinkel en de buurvrouw riep: "[buurvrouw], [getuige], help, help, help". Ik ben vervolgens onmiddellijk naar de achtertuin van de buren gelopen. Toen ik in de tuin stond, zag ik dat de buurvrouw hardhandig door haar man, die haar bij haar bovenarm vasthad, via de keukendeur de tuin in werd geslingerd. [Verdachte] riep hierbij: "En nu opgedonderd en eruit".
De buurvrouw rende daarna via een opening in de heg naar me toe. Ik heb haar meegenomen naar mijn huis. Ze was behoorlijk overstuur. Ik zag dat ze een schoenafdruk op een van haar bovenbenen had.
- 5.
een verslag van de huisarts P.G.M. Rosheuvel (als bijlage gevoegd bij proces-verbaal genummerd, gedateerd op 29 maart 2000, voorzover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Uitwendig waargenomen letsel: blauwe plekken op: linker bovenarm en elleboog, buitenzijde linkerbovenbeen, binnenzijde linkerknie en rechter duimmuis.
6.
Het middel mist feitelijke grondslag voorzover het de tot het bewijs gebezigde verklaringen van het slachtoffer betreft nu in de beide verklaringen van het slachtoffer zoals hierboven onder 5 onder de nummers 2 en 3 weergegeven, sprake is van "schoppen" respectievelijk "een schop".
7.
Blijkens de toelichting is het middel gebaseerd op de opvatting dat trappen en schoppen twee elkaar uitsluitende activiteiten behelzen. Waarop deze opvatting gebaseerd is maakt de toelichting op het middel niet duidelijk. Deze opvatting vindt geen steun in Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. De elektronische versie 1.2 daarvan geeft immers als mogelijke betekenis van trappen onder 6:
"overgank. en onovergank. werkw.
iem. trappen
- -
hem één of meer schoppen geven"
en voor schoppen onder I.1.:
"met de uitschietende voet krachtig treffen, een schop, trappen geven weerloze gevangenen werden geschopt en geslagen
schop de mensen tot zij een geweten krijgen (Boon)"
Ik zie dan ook niet in waarom schoppen en trappen niet als synonieme begrippen kunnen worden gezien. Reeds daarom faalt het middel.
8.
Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof de bewezenverklaring heeft doen steunen op de verklaring van een getuige waarin een veronderstelling, gissing of conclusie is vervat. Daartoe wordt aangevoerd dat de hierboven onder 5 sub 4 weergegeven verklaring van de getuige [getuige] een veronderstelling, gissing of conclusie bevat, omdat gelet op de inhoud van andere zich in het dossier bevindende maar niet tot het bewijs gebezigde verklaringen rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verklaring van [getuige] dat de plekken op het bovenbeen van het slachtoffer zijn veroorzaakt door een schoen, niet berust op zijn eigen waarneming, maar op een mededeling van het slachtoffer aan die getuige voorafgaande aan zijn waarneming gedaan.
9.
De getuige heeft verklaard op het bovenbeen van het slachtoffer een schoenafdruk te hebben gezien. Dat lijkt mij voor eigen waarneming vatbaar. Vorm van de afdruk en afdruk van een profiel als van een schoenzool bieden voldoende houvast om een getuige in staat te stellen deze waarneming te doen. Dat wordt niet anders doordat - zoals het middel wil - de mogelijkheid niet is uitgesloten dat aan de getuige is medegedeeld dat de afdruk van een schoen afkomstig was. Die omstandigheid doet immers aan de waarneembaarheid van de vorm van de afdruk niet af. Een dergelijke mededeling kan uiteraard wel afdoen aan de onbevangenheid en daarmee aan de betrouwbaarheid van de waarneming. Of dat het geval is, is voorbehouden aan het oordeel van de feitenrechter. Het Hof heeft de verklaring van de getuige [getuige] onder de bewijsmiddelen opgenomen en dus aan de betrouwbaarheid van zijn waarneming niet getwijfeld. Dat oordeel behoeft geen nadere motivering.1.
10.
Het middel gaat in zijn lezing van de verklaring van de getuige nog verder. Volgens het middel heeft de getuige niet alleen verklaard een schoenafdruk - een afdruk met de vorm van een schoenzool - te hebben waargenomen maar ook dat deze afdruk daadwerkelijk van een schoen afkomstig was. Die conclusie trekt de getuige niet. In zoverre mist het middel feitelijke grondslag.
11.
Het middel faalt.
12.
Het derde middel klaagt dat het Hof in de aanvulling op het arrest de bewezenverklaring heeft verbeterd.
13.
De bewezenverklaring luidt:
"hij op 22 maart 2000 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft geduwd (tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op de grond viel) en op of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschopt."
14.
De aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a Sv dat op grond van art. 415 Sv met de in dat artikel vervatte beperking ook in hoger beroep van toepassing is, luidt - voor zover van belang - :
"Door een kennelijke vergissing is in bijlage III van het arrest doorgestreept de zinsnede "waardoor deze pijn heeft ondervonden"."
15.
In HR 27 juni 2000, NJ 2000, 548 heeft de Hoge Raad bepaald dat het de rechter niet vrijstaat in de aanvulling op het verkorte arrest alsnog vrij te spreken van onderdelen van de tenlastelegging die in het verkorte arrest als bewezen zijn aangenomen. Het lijkt mij dat het spiegelbeeld van die situatie, het alsnog bewezen verklaren van gedeelten van de tenlastelegging waarvan de verdachte eerder is vrijgesproken, evenmin aan de rechter is toegestaan. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld
16.
Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat het slachtoffer ten gevolge van verdachtes handelen pijn heeft ondervonden. Gelet op die vaststelling heeft het Hof kennelijk bij vergissing de in de tenlastelegging opgenomen zinsnede "waardoor deze pijn heeft ondervonden" doorgestreept. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring verbeterd lezen.
17.
De middelen 1 en 2 kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
18.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑12‑2003
Uitspraak 02‑12‑2003
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring van mishandeling (art. 300 Sr) behoeft niet in te houden dat het slachtoffer pijn heeft ondervonden. Het begrip ‘mishandeling’ heeft in zoverre ook feitelijke betekenis dat daarin ligt opgesloten dat de iemand aangedane feitelijkheden pijn of letsel aan diens lichaam of nadeel aan de gezondheid hebben veroorzaakt. In casu is met de bewezenverklaring dat verdachte heeft geduwd en geschopt genoegzaam tot uitdrukking gebracht dat daardoor pijn is toegebracht (HR NJ 1936, 125).
Partij(en)
2 december 2003
Strafkamer
nr. 00327/03
AGJ/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 juni 2002, nummer 21/001728-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 23 augustus 2001 - de verdachte ter zake van "mishandeling" veroordeeld tot een geldboete van driehonderd euro, subsidiair zes dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv de bewezenverklaring heeft gewijzigd.
3.2.1.
Blijkens het verkorte arrest (bijlage III) heeft het Hof met betrekking tot het aan de verdachte tenlastgelegde feit bewezenverklaard dat:
"hij op 22 maart 2000 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft geduwd (tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op de grond viel) en op of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschopt."
3.2.2.
In de aanvulling op het verkorte arrest heeft het Hof het volgende overwogen:
"Door een kennelijke vergissing is in bijlage III van het arrest doorgestreept de zinsnede 'waardoor deze pijn heeft ondervonden'."
3.3.
Het staat de rechter niet vrij in de aanvulling op het verkorte arrest alsnog onderdelen van de tenlastelegging bewezen te verklaren waarvan in het verkorte arrest is vrijgesproken. Bij de beoordeling van het onderhavige cassatieberoep moet derhalve worden uitgegaan van de bewezenverklaring die in het verkorte arrest is opgenomen (vgl. HR 27 juni 2000, NJ 2000, 548). Mitsdien is het middel gegrond.
3.4.
Dat behoeft echter niet tot cassatie te leiden. De bewezenverklaring zoals hiervoor onder 3.2.1 weergegeven is blijkens de bestreden uitspraak gekwalificeerd als 'mishandeling' als bedoeld in art. 300 Sr. Die kwalificatie getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, nu het begrip 'mishandeling' in zoverre ook een feitelijke betekenis heeft dat daarin ligt opgesloten dat de iemand aangedane feitelijkheden pijn of letsel aan diens lichaam of nadeel aan de gezondheid hebben veroorzaakt. Waar hier is bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk mishandelend een persoon heeft geduwd en tegen het lichaam heeft geschopt, is daarmee genoegzaam tot uitdrukking gebracht dat daardoor pijn is toegebracht (vgl. HR 21 oktober 1935, NJ 1936, 125).
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 december 2003.