Het bestreden arrest vermeldt kennelijk bij vergissing 2012. Zie: prod. 4 bij MvG.
HR, 26-06-2015, nr. 14/02903
ECLI:NL:HR:2015:1743
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-06-2015
- Zaaknummer
14/02903
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1743, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑06‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:1214, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:460, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:460, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 10‑04‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1743, Gevolgd
- Vindplaatsen
AR 2015/1200
TRA 2015/83 met annotatie van M.D. Ruizeveld
AR-Updates.nl 2015-0591
VAAN-AR-Updates.nl 2015-0591
Uitspraak 26‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Afbouw werkgeversbijdrage in premie particuliere ziektekostenverzekering van ge(pre)pensioneerde voormalige werknemers in verband met invoering Zorgverzekeringswet. Redelijke termijn voor aanvaarding voorstel regeling financiële gevolgen.
Partij(en)
26 juni 2015
Eerste Kamer
nr. 14/02903
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
AEGON NEDERLAND N.V.,gevestigd te ’s-Gravenhage,
EISERES tot cassatie,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. F.M. Dekker,
t e g e n
1. [verweerder 1],wonende te [woonplaats],
2. [verweerder 2],wonende te [woonplaats],
3. [verweerder 3],wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Aegon en [verweerders]
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 330745\CV EXPL 10-8009 van de kantonrechter te Leeuwarden van 11 januari 2011, 24 januari 2012, 17 juli 2012 en 7 augustus 2012;
b. het arrest in de zaak 200.119.448/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 februari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Aegon beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaten van Aegon hebben bij brief van 24 april 2015 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerders] zijn oud-werknemers van Aegon. Zij zijn op 1 oktober 2005, respectievelijk 1 november 2005, met vervroegd pensioen gegaan. Voorafgaand aan hun uitdiensttreding ontvingen zij van Aegon een bijdrage ter grootte van ongeveer 55% van de premies ziektekostenverzekering (verpleegklasse 2b), tenzij volgens cao-afspraken een hoger percentage gold.
(ii) [verweerders] hebben in juni 2005 een brief over hun vroegpensioen ontvangen, die zij voor akkoord hebben getekend. In deze brief was vermeld dat de betrokkenen in een afzonderlijke brief uitvoerig op de hoogte zouden worden gesteld van de (financiële) gevolgen van de pensionering.
(iii) Op 7 september 2005, respectievelijk 7 oktober 2005, hebben [verweerders] een brief ontvangen waarin was vermeld:
“De regelingen en voorzieningen worden u door Aegon op de pensioendatum toegekend, maar zwaarwichtige redenen kunnen aanleiding zijn een regeling en/of voorziening te wijzigen of te beëindigen. Onder een zwaarwichtige reden wordt in ieder geval begrepen: het wijzigen of beëindigen van een dienovereenkomstige voorziening of regeling geldend voor medewerkers in actieve dienst.”
Deze brief is in de gedingstukken aangeduid als ‘de beëindigingsbrief’ en de aangehaalde passage als ‘het wijzigingsbeding’.
(iv) In verband met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 heeft Aegon de bijdrageregeling gewijzigd. De gewijzigde regeling heeft betrekking op medewerkers die op 31 december 2005 in dienst waren van Aegon en op (toekomstig) gepensioneerden vanaf 1 januari 2006. Zij ontvangen vanaf 1 januari 2006 een geïndexeerde bijdrage van € 420,-- per jaar (de zogenoemde structurele bijdrage). Daarnaast wordt de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in art. 41 van de Zorgverzekeringswet, door Aegon betaald.
(v) Bij brief van 22 december 2005 heeft Aegon aangekondigd dat vanaf 1 januari 2006 voor degenen van wie het pensioen of de vut is ingegaan vóór 31 december 2005 de te vergoeden bijdrage zal bestaan in de structurele bijdrage en daarnaast uit een tijdelijke ‘gewenningsbijdrage’, die inhoudt dat de in december 2005 toegekende bijdrage in een aantal jaren trapsgewijs wordt afgebouwd tot 0%.
(vi) Op grond van de Statuten van Aegon Gepensioneerden wordt iedere gewezen werknemer van Aegon vanaf de dag volgend op de dag waarop het dienstverband wegens pensionering eindigt, lid van de Vereniging van Aegon Gepensioneerden (VAG). Aegon heeft met de VAG overleg gevoerd over voormeld voorstel van 22 december 2005, maar geen overeenstemming bereikt.
(vii) Bij brief van 7 juni 2006 heeft Aegon aan de gepensioneerde werknemers een verbeterd aanbod gedaan, bestaande in een verlenging van de ‘gewenningsbijdrage’, in die zin dat één jaar langer de volledige vergoeding wordt betaald. Aegon heeft een antwoordformulier bijgevoegd, welk formulier voor 15 juli 2006 moest worden geretourneerd, met de mededeling dat indien geen reactie werd ontvangen, Aegon er vanuit zou gaan dat men de voorkeur gaf aan het handhaven van de bestaande situatie.
(viii) Onder meer de VAG is een procedure begonnen tegen Aegon. Hangende het hoger beroep is op 15 april 2008 tussen Aegon en de VAG een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarvan art. 1 bepaalt:
“AEGON betaalt de Post-actieven die voor 1 januari 2006 uit actieve dienst zijn getreden maandelijks de bruto nominale bijdrage in de ziektekostenpremie die zij in december 2005 ontvingen (verder: de Nominale Bijdrage), tenzij in de Beëindigingsbrief van de Postactieve het Wijzigingsbeding is opgenomen. De Nominale Bijdrage zal vanaf 1 januari 2006 met een vast percentage van 2% per jaar geïndexeerd worden, met dien verstande dat sprake is van rente op rente. Indien de Nominale Bijdrage (geïndexeerd met 2% per jaar vanaf 1 januari 2006) voor een Post-actieve lager is dan de Structurele Bijdrage, kan de Post-actieve eenmalig kiezen voor voortzetting van de Structurele Bijdrage. De Post-Actieve brengt Aegon voor 1 mei 2008 schriftelijk op de hoogte van zijn of haar keuze. Indien de in de vorige zin bedoelde schriftelijke kennisgeving uitblijft, dan zal AEGON aan deze Post-actieve de Structurele Bijdrage uitkeren als deze voor de desbetreffende Postactieve in 2008 hoger is dan de Nominale Bijdrage (geïndexeerd met 2% per jaar vanaf 1 januari 2006). Hierbij is niet van belang of de Post-actieve al dan niet bij AEGON Ziektekosten/ONVZ verzekerd is.”
Art. 2 van de vaststellingsovereenkomst bepaalt onder meer dat voormeld art. 1 niet van toepassing is “op de Post-actieve in wiens/wier Beëindigingsbrief het Wijzigingsbeding is opgenomen.”
3.2.1
In dit geding vorderen [verweerders], voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat zij in aanmerking komen voor een bijdrageregeling zoals vastgelegd in de door Aegon met de VAG gesloten vaststellingsovereenkomst. Deze vordering is door de kantonrechter toegewezen.
3.2.2
Het hof heeft de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd. Daartoe heeft het hof samengevat als volgt overwogen.
Grief 3 is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter “dat Aegon geen beroep toekomt op het wijzigingsbeding.” (rov. 4.1), en grief 4 tegen het oordeel van de kantonrechter dat de onbillijkheid van de door Aegon aangeboden regeling zit in het onderscheid dat zou worden gemaakt tussen het al dan niet hebben ontvangen van een brief met daarin het wijzigingsbeding (rov. 4.2).
Blijkens de toelichting op grief 3 berust deze op een onjuiste lezing van de aangevallen overweging.De kantonrechter heeft onder ogen gezien dat van een arbeidsovereenkomst tussen partijen geen sprake meer was toen de brief met het wijzigingsbeding hen bereikte.De kantonrechter heeft terecht overwogen dat [verweerders] het hun gedane aanbod met betrekking tot prepensioen hebben aanvaard, doch dat het feit dat in dat aanbod stond dat zij bij een aparte brief van de (financiële) gevolgen met betrekking tot de pensionering op de hoogte gesteld zouden worden, niet betekent dat eisers zich door ondertekening van die eerste brief tevens akkoord hebben verklaard met het wijzigingsbeding in de tweede brief. Het gaat derhalve – aldus nog steeds de kantonrechter – om een eenzijdige wijziging van de voorwaarden, zodat moet worden getoetst of Aegon daartoe aanleiding heeft kunnen vinden, of haar voorstel redelijk is en of aanvaarding van dat voorstel – in het licht van de omstandigheden van het geval – in redelijkheid van de werknemer gevergd kan worden. De kantonrechter heeft aldus, naar het oordeel van het hof terecht, het door de Hoge Raad in zijn arrest Mammoet/[A] (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847) geformuleerde toetsingskader gehanteerd. (rov. 4.4) De nieuwe stelling van Aegon, erop neerkomend dat [verweerders] door niet (afwijzend) op de tweede brief te reageren zich (stilzwijgend) hebben gebonden aan het wijzigingsbeding, wordt door het hof gepasseerd. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – kan het enkele stilzwijgen van [verweerders] in de gegeven omstandigheden niet meebrengen dat Aegon er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [verweerders] instemden met het wijzigingsbeding. (rov. 4.5)
Grief 3 mist derhalve feitelijke grondslag en treft geen doel. (rov. 4.6)
Zoals hiervoor onder 4.4 overwogen, heeft de kantonrechter naar het oordeel van het hof het juiste toetsingskader gehanteerd. Bij de beantwoording van de voorliggende vragen heeft de kantonrechter overwogen en beslist dat de door Aegon aan [verweerders] aangeboden regeling op zichzelf redelijk is, maar dat de onbillijkheid van dat aanbod zit in het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de verschillende groepen postactieven. Nu Aegon naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende zwaarwegende omstandigheden heeft aangevoerd voor het onderscheid tussen de door de VAG vertegenwoordigde groep en [verweerders], kon van de laatsten in redelijkheid niet worden gevergd dat zij met het door Aegon gedane aanbod instemden. (rov. 4.7)
Het hof onderschrijft dit oordeel van de kantonrechter en maakt het tot het zijne. Daarbij tekent het hof aan dat Aegon ook in de toelichting op de grief omtrent zwaarwegende omstandigheden als door de kantonrechter bedoeld, niets heeft gesteld of doen blijken. Dat de beide groepen zo verschillend zouden zijn dat het maken van het door Aegon gewenste onderscheid gerechtvaardigd zou zijn, is evenmin gesteld of gebleken. (rov. 4.8) Grief 4 is vruchteloos voorgesteld. (rov. 4.9)
3.3
Onderdeel 1.a klaagt dat het hof in de rov. 4.7 en 4.8 heeft miskend dat de redelijkheid van het voorstel van de werkgever moet worden beoordeeld naar de omstandigheden zoals deze zich niet later dan het tijdstip waarop het betreffende aanbod is gedaan, althans waarop aanvaarding van het aanbod redelijkerwijs had mogen worden gevergd, voordeden. Aanvaarding van het op 22 december 2005 gedane voorstel had moeten plaatsvinden binnen een redelijke termijn. Het door het hof als onbillijk aangemerkte onderscheid tussen de verschillende categorieën van postactieven is nadien ontstaan door de op 15 april 2008 gesloten vaststellingsovereenkomst, en mag daarom geen rol spelen bij het beantwoorden van de vraag of van [verweerders] in redelijkheid kon worden gevergd dat zij het aanbod van Aegon zouden aanvaarden, aldus de klacht.
3.4
In het oordeel van het hof ligt besloten dat in de omstandigheden van het geval in de periode voordat de vaststellingsovereenkomst op 15 april 2008 tot stand kwam, niet van [verweerders] kon worden verlangd dat zij aan Aegon lieten weten of zij het voorstel van 22 december 2005 wensten te aanvaarden. Daarbij is van belang dat voor het hof vaststond (i) dat Aegon na toezending van de brief van 22 december 2005 een nader voorstel ter regeling van de financiële gevolgen van de pensionering aan hen heeft gedaan bij brief van 7 juni 2006, onder vermelding hoe zij zou handelen indien zij van [verweerders] hierop geen reactie zou ontvangen, en (ii) dat de VAG, waarvan ook [verweerders] lid waren, een procedure tegen Aegon was begonnen over de door Aegon aan gepensioneerden te betalen bijdrage in de ziektekostenpremie.
Tegen dit oordeel van het hof is geen klacht gericht.
Het uitgangspunt van de klacht dat de redelijke termijn voor aanvaarding van het op 22 december 2005 gedane voorstel was verstreken voordat de vaststellingsovereenkomst op 15 april 2008 tot stand kwam, mist dus feitelijke grondslag. Hierop stuit de klacht af.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Aegon in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 390,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.E. Drion, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 26 juni 2015.
Conclusie 10‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Afbouw werkgeversbijdrage in premie particuliere ziektekostenverzekering van ge(pre)pensioneerde voormalige werknemers in verband met invoering Zorgverzekeringswet. Redelijke termijn voor aanvaarding voorstel regeling financiële gevolgen.
Partij(en)
14/02903
Mr. F.F. Langemeijer
10 april 2015
Conclusie inzake:
Aegon Nederland N.V.
tegen
1. [verweerder 1]
2. [verweerder 2]
3. [verweerder 3]
In deze zaak gaat het om de vraag of de werkgeefster eenzijdig de hoogte van haar bijdrage in de ziektekostenpremies van haar (vervroegd) gepensioneerde werknemers mocht wijzigen.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
In deze zaak kan worden uitgegaan van de feiten zoals vastgesteld in het bestreden arrest onder 3.3 - 3.12, hier verkort weergegeven:
1.1.1.
Gedaagden in cassatie, [verweerders], zijn oud-werknemers van Aegon. Zij zijn op 1 oktober 2005 respectievelijk 1 november 2005 met vervroegd pensioen gegaan. Vóór hun uitdiensttreding ontvingen zij van Aegon een bijdrage ter grootte van circa 55 % van de premies ziektekostenverzekering (verpleegklasse 2b), tenzij volgens cao-afspraken een hoger percentage gold.
1.1.2.
[verweerders] hebben in juni 2005 een brief over hun vroegpensioen ontvangen, die zij voor akkoord hebben getekend. In deze brief stond vermeld dat de betrokkenen in een aparte brief uitvoerig op de hoogte zouden worden gesteld van de (financiële) consequenties inzake de pensionering.
1.1.3.
Op 7 september respectievelijk 7 oktober 2005 hebben [verweerders] een brief ontvangen waarin vermeld staat:
“De regelingen en voorzieningen worden u door Aegon op de pensioendatum toegekend, maar zwaarwichtige redenen kunnen aanleiding zijn een regeling en/of voorziening te wijzigen of te beëindigen. Onder een zwaarwichtige reden wordt in ieder geval begrepen: het wijzigen of beëindigen van een dienovereenkomstige voorziening of regeling geldend voor medewerkers in actieve dienst.”
Deze brief is in de gedingstukken aangeduid als ‘de beëindigingsbrief’ en dit beding als ‘het wijzigingsbeding’.
1.1.4.
In verband met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 heeft Aegon de regeling van de bijdrage voor haar actieve medewerkers gewijzigd. Hierover heeft Aegon met de Centrale Ondernemingsraad (COR) een akkoord gesloten op 15 december 20051.. Dit akkoord heeft betrekking op medewerkers die op 31 december 2005 in dienst waren van Aegon en (toekomstig) gepensioneerden vanaf 1 januari 2006. Deze actieve werknemers ontvangen vanaf 1 januari 2006 een geïndexeerde bijdrage van € 420,- per jaar (de zgn. ‘structurele bijdrage’). Daarnaast wordt de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 Zorgverzekeringswet, door Aegon betaald.
1.1.5.
Bij brief van 22 december 2005 heeft Aegon aangekondigd dat vanaf 1 januari 2006, in verband met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet, voor degenen voor wie het pensioen of de vut is ingegaan vóór 31 december 2005 de te vergoeden bijdrage zal bestaan uit de ‘structurele bijdrage’. Daarnaast geeft Aegon hen een tijdelijke ‘gewenningsbijdrage’, die inhoudt dat de in december 2005 toegekende bijdrage in een aantal jaren trapsgewijs wordt afgebouwd tot 0%.
1.1.6.
Op grond van de Statuten van Aegon Gepensioneerden wordt iedere gewezen werknemer van Aegon vanaf de dag volgend op de dag waarop het dienstverband wegens pensionering eindigt, lid van de Vereniging van Aegon Gepensioneerden (de VAG). Aegon heeft met de VAG overleg gevoerd over voormeld voorstel van 22 december 2005, maar geen overeenstemming bereikt.
1.1.7.
Bij brief van 7 juni 2006 heeft Aegon aan de gepensioneerde werknemers een verbeterd aanbod gedaan, bestaande in een verlenging van de ‘gewenningsbijdrage’, in die zin dat één jaar langer de volledige vergoeding wordt betaald. Aegon heeft een antwoordformulier bijgevoegd, welk formulier voor 15 juli 2006 moest worden geretourneerd, met de mededeling dat indien geen reactie werd ontvangen, Aegon er vanuit zou gaan dat men de voorkeur gaf aan het handhaven van de bestaande situatie.
1.1.8.
Een aantal gepensioneerden, onder wie [betrokkene], en de VAG hebben een procedure tegen Aegon aangespannen. De kantonrechter te Den Haag heeft bij vonnis van 1 mei 2007 de vorderingen van [betrokkene] en de VAG afgewezen2.. Jegens de beide andere eisers in die procedure is de vordering voor een gedeelte toegewezen. De eisers hebben tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
1.1.9.
Vervolgens hebben Aegon en de VAG een vaststellingsovereenkomst3.gesloten. Artikel 1 van deze vaststellingsovereenkomst luidt:
“AEGON betaalt de Post-actieven die voor 1 januari 2006 uit actieve dienst zijn getreden maandelijks de bruto nominale bijdrage in de ziektekostenpremie die zij in december 2005 ontvingen (verder: de Nominale Bijdrage), tenzij in de Beëindigingsbrief van de Postactieve het Wijzigingsbeding is opgenomen. De Nominale Bijdrage zal vanaf 1 januari 2006 met een vast percentage van 2% per jaar geïndexeerd worden, met dien verstande dat sprake is van rente op rente. Indien de Nominale Bijdrage (geïndexeerd met 2% per jaar vanaf 1 januari 2006) voor een Post-actieve lager is dan de St[r]ucturele Bijdrage, kan de Post-actieve eenmalig kiezen voor voortzetting van de Structurele Bijdrage. De Post-Actieve brengt Aegon voor 1 mei 2008 schriftelijk op de hoogte van zijn of haar keuze. Indien de in de vorige zin bedoelde schriftelijke kennisgeving uitblijft, dan zal AEGON aan deze Post-actieve de Structurele Bijdrage uitkeren als deze voor de desbetreffende Postactieve in 2008 hoger is dan de Nominale Bijdrage (geïndexeerd met 2% per jaar vanaf 1 januari 2006). Hierbij is niet van belang of de Post-actieve al dan niet bij AEGON Ziektekosten/ONVZ verzekerd is. ".
Artikel 2 van deze vaststellingsovereenkomst bepaalt:
"Artikel 1 van deze overeenkomst is niet van toepassing op de Post-actieve in wiens/wier Beëindigingsbrief het Wijzigingsbeding is opgenomen. De in deze overeenkomst neergelegde regeling heeft geen invloed op de juridische positie van de Post-actieven behorende tot deze categorie ten opzichte van AEGON. De Vereniging zal zich niet als belangenbehartiger, vertegenwoordiger of als adviseur van deze groep opstellen noch zal de Vereniging enige verdere activiteiten verrichten ten aanzien van deze groep, waaronder het in contact brengen van Johan [betrokkene] met andere Post-actieven in een vergelijkbare rechtspositie. Voorts zal de Vereniging zich onthouden van het openbaar maken van enig oordeel over de positievan deze groep. ".
Ook tussen Aegon en [betrokkene] is een schikking getroffen omdat [betrokkene] bij brief van 12 juni 2005 behoud van de oude bijdrageregeling expliciet als voorwaarde voor aanvaarding van het pensioenaanbod had gesteld. De appelprocedure is vervolgens geroyeerd.
1.2.
In dit geding hebben [verweerders] primair gevorderd dat Aegon zal worden veroordeeld tot nakoming van de (oorspronkelijke, tot 1 januari 2006 geldende) bijdrageregeling. Deze primaire vordering is in eerste aanleg afgewezen4.en speelt in cassatie geen rol meer. Subsidiair hebben zij zich op het standpunt gesteld dat zij in aanmerking komen voor een bijdrageregeling zoals vastgelegd in de door Aegon met de VAG gesloten vaststellingsovereenkomst. Zij hebben een dienovereenkomstige verklaring voor recht gevorderd.
1.3.
Bij tussenvonnis van 24 januari 20125.heeft de kantonrechter in de rechtbank Leeuwarden voorop gesteld dat in dit geval geen sprake is van een wijzigingsbeding in de zin van art. 7:613 BW: de werknemer is niet schriftelijk akkoord gegaan met de opname van een eenzijdig wijzigingsbeding in zijn arbeidsovereenkomst. Eisers hebben het door Aegon gedane aanbod met betrekking tot prepensioen aanvaard; dat betekent niet dat zij zich akkoord hebben verklaard met het ‘wijzigingsbeding’ zoals opgenomen in de tweede brief. Het zgn. ‘wijzigingsbeding’ behelst niet meer dan een eenzijdige aankondiging van een wijzigingsmogelijkheid met betrekking tot arbeidsvoorwaarden (rov. 5.2 Ktr.). Voor de postactieven die vóór 1 januari 2006 met vroegpensioen zijn gegaan en later een brief hebben ontvangen met het ‘wijzigingsbeding’, bestaat geen enkele regeling: zij vallen buiten het bereik van het met de Centrale Ondernemingsraad gesloten akkoord en buiten het bereik van de met de VAG gesloten vaststellingsovereenkomst (rov. 5.3 Ktr.).
1.4.
Nu het gaat om een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden, geldt volgens de kantonrechter de maatstaf van HR 11 juli 2008 (Mammoet/[A])6.. Daarom moet worden beoordeeld:
(i) of Aegon aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden,
(ii) of het door Aegon gedane voorstel redelijk is en
(iii) of aanvaarding van het door Aegon gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd (rov. 5.4 Ktr.).
De kantonrechter heeft vervolgens overwogen dat aan de vereisten onder (i) en (ii) is voldaan. In het algemeen geldt dat afschaffing van de vergoeding van de bijdrage in de ziektekosten mag, mits een redelijke overgangsregeling is getroffen (rov. 5.5 Ktr.). Aegon heeft naar het oordeel van de kantonrechter een redelijk aanbod gedaan (rov. 5.7 Ktr.).
1.5.
Ten aanzien van het vereiste onder (iii) kwam de kantonrechter tot de slotsom dat van eisers in redelijkheid niet kon worden gevergd dat zij met het door Aegon gedane aanbod instemmen. Eisers doen terecht een beroep op het gelijkheidsbeginsel, voor zover dit ziet op de groep postactieven zonder wijzigingsbeding. De onbillijkheid van de door Aegon aangeboden regeling zit volgens de kantonrechter niet in de regeling zelf, maar in het onderscheid dat wordt gemaakt tussen het al dan niet ontvangen hebben van een brief met het ‘wijzigingsbeding’7.. Van de zijde van Aegon zijn onvoldoende zwaarwegende omstandigheden aangevoerd die dit onderscheid rechtvaardigen (rov. 5.7 Ktr.).
1.6.
Bij eindvonnis van 17 juli 20128.heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat Aegon gehouden is de bijdrageregeling, zoals die is opgenomen in artikel 1 van de tussen Aegon en VAG in april 2008 gesloten vaststellingsovereenkomst en bestaande uit de maandelijkse betaling van de nominale bijdrage in de ziektekostenpremie die eisers in december 2005 ontvingen, vanaf 1 januari 2006 te indexeren met een vast percentage van 2 % per jaar, ook jegens eisers na te komen. Uit hoofde daarvan dient Aegon – berekend over 2006 tot en met 2011 – aan ieder van eisers een bedrag te voldoen van € 10.889,88 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente zoals in dat vonnis nader aangegeven. De kantonrechter wees het meer of anders gevorderde af.
1.7.
Aegon heeft hoger beroep ingesteld van het tussenvonnis en het eindvonnis, voor zover daarin de vordering was toegewezen. Bij arrest van 18 februari 2014 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd9..
1.8.
Namens Aegon is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld. [verweerders] hebben geconcludeerd tot verwerping van beroep. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten, waarna Aegon heeft gerepliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Per 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet in werking getreden. Met deze stelselwijziging kwam een einde aan het tot dan toe bestaande onderscheid tussen ziekenfonds- en particulier verzekerden. De nieuwe Zorgverzekeringswet maakt onderscheid tussen de verplichte basisverzekering, die in beginsel voor een ieder geldt, en aanvullende verzekeringen. De basisverzekering wordt bekostigd uit een nominale premie en een inkomensafhankelijke premie. De problematiek van het beëindigen van de werkgeversbijdrage in de ziektekostenpremie is bekend uit een eerdere uitspraak van de Hoge Raad. In die zaak had de feitenrechter beslist dat de verbintenis van de voormalige werkgeefster niet inhield dat zij jegens de werknemer gehouden was na de stelselwijziging met ingang van 1 januari 2006 een bijdrage te leveren in de kosten van de uit hoofde van de Zorgverzekeringswet verschuldigde nominale of inkomensafhankelijke premie. De Hoge Raad verwierp de tegen dat oordeel gerichte klachten10..
2.2.
Een arbeidsovereenkomst is een duurovereenkomst. Afgezien van hetgeen een collectieve arbeidsovereenkomst meebrengt – in deze zaak niet aan de orde − en afgezien van hetgeen geldt indien tussen partijen een eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in art. 7:613 BW is overeengekomen – hetgeen naar de vaststelling van de kantonrechter in deze zaak niet het geval is −, kan een werkgever op grond van gewijzigde omstandigheden een voorstel doen tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Bij de beantwoording van de vraag tot welke gevolgen een wijziging van omstandigheden voor een individuele arbeidsovereenkomst kan leiden, dient in de eerste plaats te worden onderzocht of de werkgever daarin als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door hem gedane voorstel redelijk is. Voorts dient te worden onderzocht of aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd11.. Tegen het hanteren van deze maatstaf door het hof (rov. 4.4) is in dit cassatieberoep geen bezwaar gemaakt.
2.3.
Onderdeel 1.a is gericht tegen rov. 4.7 en 4.8 van het bestreden arrest, waarin het hof het oordeel in rov. 5.7 van het tussenvonnis van de kantonrechter heeft onderschreven. Het hof overwoog in het bijzonder:
“(…) Bij de beantwoording van de voorliggende vragen heeft de kantonrechter overwogen en beslist dat de door Aegon aan [verweerders] aangeboden regeling op zichzelf redelijk is, maar dat de onbillijkheid van dat aanbod zit in het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de verschillende groepen postactieven. Nu Aegon naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende zwaarwegende omstandigheden heeft aangevoerd voor het onderscheid tussen de door de VAG vertegenwoordigde groep (…) en [verweerders], kon van de laatsten in redelijkheid niet worden gevergd dat zij met het door Aegon gedane aanbod instemden.”
Aegon klaagt dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof miskent dat de redelijkheid van het voorstel van de werkgever moet worden beantwoord naar de omstandigheden zoals deze zich voordeden op (of vóór) het tijdstip waarop het betreffende aanbod werd gedaan, of uiterlijk op het tijdstip waarop aanvaarding van het aanbod redelijkerwijs had mogen worden gevergd. Op nadien ingetreden omstandigheden had het hof hoogstens acht mogen slaan indien en voor zover zij een aanwijzing opleveren van hetgeen uiterlijk op voormeld tijdstip redelijkerwijs van de werknemer kon worden verwacht.
2.4.
Ter toelichting op deze klacht is aangevoerd dat aanvaarding van het op 22 december 2005 gedane voorstel van Aegon had moeten plaatsvinden binnen een redelijke termijn. Het door het hof als onbillijk aangemerkte onderscheid tussen de verschillende categorieën van postactieven is eerst nadien ontstaan, door de op 15 april 2008 gesloten vaststellingsovereenkomst, en mag daarom volgens Aegon geen rol spelen bij het beantwoorden van de vraag of van [verweerders] in redelijkheid kon worden gevergd dat zij het aanbod van Aegon aanvaarden. Het oordeel van het hof komt volgens Aegon erop neer dat een alleszins redelijk aanbod van een (voormalig) werkgever, ten aanzien waarvan van een (gewezen) werknemer kan worden gevergd dit te accepteren, door tijdsverloop zou kunnen veranderen in een voorstel waarvan de acceptatie niet langer in redelijkheid van de (gewezen) werknemer kan worden gevergd.
2.5.
[verweerders] hebben primair aangevoerd dat de klacht feitelijke grondslag mist omdat het hof in rov. 4.7 niet doelt op het aanbod van 22 december 2005, maar op de regeling zoals vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst met de VAG van 15 april 2008. Die interpretatie van het arrest lijkt mij niet correct. In rov. 4.7 gaat het om de regeling die Aegon aan [verweerders] heeft aangeboden: kan de aanvaarding van dat voorstel in redelijkheid van de (gewezen) werknemers worden gevergd? In dit geding is niet het onderscheid aan de orde tussen personeelsleden die vóór 1 januari 2006 en personeelsleden die na 1 januari 2006 met (vroeg)pensioen zijn gegaan, maar een onderscheid binnen de categorie van personen die vóór 1 januari 2006 met (vroeg)pensioen zijn gegaan. Volgens de kantonrechter behoren zowel de postactieven die een brief met het ‘wijzigingsbeding’ hebben ontvangen als de postactieven zonder zo’n brief dezelfde materiële aanspraken jegens Aegon te hebben. De kantonrechter heeft geconstateerd dat (ten tijde van zijn beslissing) geen sprake is van een gelijke behandeling: ten aanzien van sommige postactieven in deze categorie heeft Aegon alsnog een gunstiger regeling aangeboden; ten aanzien van andere postactieven heeft Aegon dat nagelaten.
2.6.
In cassatie hebben [verweerders] subsidiair als verweer aangevoerd dat sprake is van een ontoelaatbaar novum (nieuw verweer van Aegon) in cassatie: in de procedure bij de kantonrechter en bij het hof heeft Aegon niet het argument aangevoerd dat het onbillijke onderscheid tussen de verschillende groepen postactieven geen rol zou mogen spelen omdat dit onderscheid pas nadien is ontstaan, als gevolg van de vaststellingsovereenkomst die Aegon op 15 april 2008 met de VAG heeft gesloten. Dan kan Aegon dit argument niet voor het eerst in cassatie aanvoeren (art. 419 lid 2 Rv). In grief 4 had Aegon, volgens [verweerders], slechts geklaagd dat de kantonrechter ten onrechte van oordeel was dat de onbillijkheid van de aangeboden regeling zit in het onderscheid tussen het al dan niet ontvangen hebben van een brief met daarin opgenomen het ‘wijzigingsbeding’; de vierde grief hield niet in dat dit onderscheid geen rol zou mogen spelen omdat het om een posterieure omstandigheid ging12..
2.7.
Grief 4 luidde als volgt:
“Ten onrechte overweegt de kantonrechter (rechtsoverweging 5.7) dat de onbillijkheid van de door AEGON aangeboden regeling zit in het onderscheid dat zou worden gemaakt tussen het al dan niet hebben ontvangen van een brief met daarin opgenomen het wijzigingsbeding”.
De grief is toegelicht op blz. 13 - 14 van de memorie van grieven. Tot de toelichting behoorde de stelling van Aegon dat zij tot tweemaal toe een wijzigingsvoorstel heeft gedaan, dat voor al degenen die vóór 1 januari 2006 waren gepensioneerd hetzelfde was. Toen ook het tweede voorstel/aanbod niet werd aanvaard, heeft Aegon naar eigen zeggen eenzijdig uitvoering gegeven aan haar eerste aanbod. Nadat de VAG daartegen had geprotesteerd en tegen Aegon had geprocedeerd voor zover het betrof gepensioneerden zonder brief met het ‘wijzigingsbeding’, is de vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Het door de kantonrechter gewraakte onderscheid tussen gepensioneerden met en gepensioneerden zonder ‘wijzigingsbeding’ is door degenen die partij waren bij de vaststellingsovereenkomst bewust gemaakt; dat stond hen vrij, aldus de memorie van grieven.
2.8.
In de vierde grief had Aegon inderdaad niet aangevoerd dat het onderscheid geen rol zou mogen spelen omdat het een posterieure omstandigheid was. Het hof heeft uit deze algemeen geformuleerde grief en de toelichting daarop echter afgeleid dat Aegon in hoger beroep van mening was dat zij aan alle vóór 1 januari 2006 gepensioneerde personeelsleden hetzelfde voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden had gedaan en dat de – later in de tijd gelegen − omstandigheid dat zij een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met de VAG (een organisatie die slechts een deel van de gepensioneerden vertegenwoordigde) geen afbreuk doet aan de redelijkheid van het in 2005 aan [verweerders] gedane aanbod. Kortom, het een moet volgens Aegon los van het ander worden beoordeeld. Dat standpunt van Aegon is door het hof verworpen.
2.9.
Hiermee kom ik toe aan de inhoudelijke bespreking van de klacht. Op zich is juist, dat wanneer de redelijkheid van een aanbod moet worden beoordeeld, de toetsing moet plaatsvinden naar het tijdstip waarop het aanbod is gedaan. Dit geldt ook voor een toetsing van een aanbod van Aegon aan het willekeurverbod (zo men wil: aan het gelijkheidsbeginsel). Ter zijde merk ik op dat dit een verschijnsel is dat men uit het dagelijks leven kent: indien een consument een vliegticket of bijvoorbeeld een nieuwe jas heeft gekocht, kan men zich niet met succes bij de verkoper beklagen over ongelijke behandeling wanneer enkele weken later blijkt dat de buurman of buurvrouw bij dezelfde aanbieder een ticket voor dezelfde vlucht of precies zo’n zelfde jas heeft gekocht voor een lagere koopprijs13.. Een aanbieder kan, als gevolg van (zijn inschatting van) marktomstandigheden, naar tijd en plaats variëren in zijn aanbiedingen. Indien een werkgeefster aan een aantal werknemers een identiek voorstel doet tot beëindiging van hun arbeidsovereenkomst onder betaling van een bepaalde vergoeding of een identiek voorstel doet tot wijziging van een arbeidsvoorwaarde, kan de situatie ontstaan dat sommige werknemers het aanbod aanvaarden en andere werknemers niet. Wanneer naderhand blijkt dat de laatsten in nadere onderhandeling met de werkgever, of via een gerechtelijke procedure, toch een gunstiger resultaat hebben weten te behalen dan het aanvankelijke aanbod, kunnen zij die meteen met het aanvankelijke aanbod hebben ingestemd zich in de regel niet met succes beklagen over ongelijke behandeling: allen hebben dezelfde kans gehad.
2.10.
De kern van de redenering van het hof is volgens mij hierin gelegen, dat het in december 2005 door Aegon gedane aanbod noch door [betrokkene] c.s. en de VAG, noch door [verweerders] is aanvaard. [verweerders] hebben kennelijk afgewacht wat het resultaat van de door [betrokkene] en de VAG gevoerde procedure zou zijn. In die gedachtegang past dat het in 2005 aan [verweerders] gedane aanbod in 2008 nog ‘open’ stond en mede kan worden getoetst aan de hand van de situatie nadat de vaststellingsovereenkomst met de VAG tot stand was gekomen. Het is niet voor niets, dat Aegon in de cassatiedagvaarding benadrukt dat, bij gebreke van een bepaalde tijd, een aanbod ‘binnen een redelijke tijd’ moet worden aanvaard (art. 6:221 lid 1 BW).
2.11.
Volgens Aegon heeft zij, toen ook haar herziene aanbod van 7 juni 2006 niet werd aanvaard, eenzijdig de aanvankelijk door haar voorgestelde wijziging van de bijdrageregeling uitgevoerd. Het hof heeft, als ik het goed zie, geen positie gekozen ten aanzien van de vraag of het door Aegon in december 2005 aan [verweerders] gedane voorstel, na de vaststellingsovereenkomst met de VAG nog steeds gold. In het licht van het vonnis van de kantonrechter valt dit te begrijpen. Volgens de kantonrechter kunnen de gepensioneerde personeelsleden na de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet op 1 januari 2006 niet een ongewijzigde voortzetting van de ‘oude’, vóór 1 januari 2006 geldende bijdrageregeling verlangen. Voor de groep postactieven die vóór 1 januari 2006 met vroegpensioen zijn gegaan en een brief hebben ontvangen met daarin het ‘wijzigingsbeding’ zonder dat zij met dat beding akkoord zijn gegaan, waaronder eisers, bestaat volgens de kantonrechter nu geen enkele regeling (rov. 5.3 Ktr.), hoewel nodig is dat een redelijke overgangsregeling wordt getroffen (rov. 5.5 Ktr.). Omdat [verweerders] niet hebben ingestemd met de op 22 december 2005 en op 7 juni 2006 door Aegon gedane voorstellen en zij buiten het bereik van het met de Centrale Ondernemingsraad gesloten akkoord en ook buiten het bereik van de met de VAG gesloten vaststellingsovereenkomst vallen, moet alsnog worden vastgesteld of aanvaarding van het voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van [verweerders] kan worden gevergd. Het hof heeft hierover niet anders beslist. In de redenering van het hof kon Aegon niet eenzijdig de op 22 december 2005 door haar voorgestelde wijziging van de bijdrageregeling doorvoeren. Zo komt het, dat de toetsing van het op 22 december 2005 door Aegon gedane aanbod in dit geding heeft plaatsgevonden aan de hand van omstandigheden op het tijdstip waarop de rechter beslist. Het middelonderdeel stuit hierop af.
2.12.
Onderdeel 1.b klaagt dat, voor zover het hof aan het slot van rov. 4.8, waar het hof spreekt van “het door Aegon gewenste onderscheid”, voor ogen heeft gehad dat het op 22 december 2005 door Aegon gedane wijzigingsvoorstel reeds onderscheid maakte tussen de twee categorieën (te weten: gepensioneerde personeelsleden met en zonder ‘wijzigingsbeding’), dat oordeel onbegrijpelijk is in het licht van de gedingstukken en de stellingen van Aegon omtrent dat wijzigingsvoorstel.
2.13.
Deze motiveringsklacht mist feitelijke grondslag, omdat het hof niet daarvan is uitgegaan. Na het voorgaande behoeft dit geen nadere toelichting.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. – g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑04‑2015
Ktr. Den Haag 1 mei 2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8424.
Productie 7 bij conclusie van antwoord.
Zie rov. 5.5 – 5.6 van het tussenvonnis van de kantonrechter van 24 januari 2012. Tegen de afwijzing van de primaire vordering is geen incidenteel hoger beroep ingesteld.
HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847, NJ 2011/185.
Deze overweging is herhaald in rov. 6.1 van het eindvonnis van de kantonrechter.
T.a.v. de uitvoerbaarverklaring bij voorraad hersteld bij vonnis van 7 augustus 2012.
ECLI:NL:GHARL:2014:1214; PJ 2014/52 m.nt. A.G. van Marwijk Kooij.
HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:163, NJ 2015/91, met verdere vindplaatsen in de conclusie van de A-G Wuisman; besproken door R.D. Ruizeveld in TRA 2015/40.
HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847, NJ 2011/185, rov. 3.3.2.
S.t. namens [verweerders], punt 4.11.
Een veelbesproken voorbeeld m.b.t. overeengekomen loon is beschreven in Mattheus 20:1–16.