Ontleend aan het arrest van het Hof Amsterdam van 22 februari 2011 onder 2.2-2.12.
HR, 11-05-2012, nr. 11/02653
ECLI:NL:HR:2012:BV9966
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-05-2012
- Zaaknummer
11/02653
- Conclusie
mr. J. Spier
- LJN
BV9966
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BV9966, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑05‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7959
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7959
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV9966
ECLI:NL:HR:2012:BV9966, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑05‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7959, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7959, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV9966
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑05‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBPr 2012/44 met annotatie van mr. G.C.C. Lewin
Conclusie 11‑05‑2012
mr. J. Spier
Partij(en)
11/02653
mr. J. Spier
Zitting 16 maart 2012 (bij vervroeging)
Conclusie inzake
[Eiser 1]
Boekel de Nerée N.V.
(hierna gezamenlijk: [eiser] c.s.
tegen
- 1.
de Coöperatieve Vereniging tot Exploitatie van een Parkeergarage Herengracht
(hierna: de Vereniging)
- 2.
[Verweerster 2],
- 3.
[Verweerder 3],
- 4.
[Verweerder 4],
- 5.
[Verweerder 5],
- 6.
[Verweerder 6],
- 7.
[Verweerder 7],
- 8.
[Verweerder 8],
- 9.
[Verweerder 9],
- 10.
[Verweerder 10],
- 11.
[Verweerder 11]
- 12.
[Verweerder 12],
- 13.
[Verweerder 13],
- 14.
[Verweerder 14],
- 15.
[Verweerder 15],
- 16.
[Verweerder 16],
- 17.
[Verweerder 17],
- 18.
[Verweerster 18],
- 19.
[Verweerder 19],
(verweerders 2 t/m 19 hierna gezamenlijk: de Herengrachtparkeerders en gezamenlijk: de Vereniging c.s.)
1. Feiten1.
1.1
De projectontwikkelaar v.o.f. F&F Vastgoed (hierna: F&F) heeft in 1995 in het gebouw Herengracht [1-30] (hierna: pand Herengracht) en het gebouw Singel [1-4] (hierna: pand Singel) te Amsterdam een appartementencomplex ontwikkeld met onder meer bijbehorende parkeerplaatsen in een te bouwen parkeergarage. [A] B.V. (hierna: [A]) was als architect betrokken bij het project en heeft zorg gedragen voor het aanvragen van de vergunningen.
1.2
De gemeente Amsterdam heeft op 30 januari 1995 een bouwvergunning verleend (hierna: bouwvergunning I) voor het realiseren van 44 woningen met parkeerruimte voor 34 auto's, waaronder begrepen parkeerruimte voor 12 auto's ten behoeve van het pand Singel.
1.3
De Vereniging is opgericht bij notariële akte van 17 maart 1995 met als doel - kort gezegd - de exploitatie van de parkeergarage behorend bij het pand Herengracht. Zij heeft daartoe op 17 maart 1995 eveneens van F&F de eigendom verkregen van het appartementsrecht, recht gevend op het uitsluitend gebruik van de parkeergarage voor het pand Herengracht (hierna: Herengrachtgarage).
1.4
Op 7 juli 1995 heeft [A] namens F&F een tweede bouwaanvraag ingediend als aanvulling op en in afwijking van bouwvergunning I. Volgens deze tweede bouwaanvraag zou de garage worden vergroot, in die zin dat 16 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd onder de binnentuin van het pand Herengracht en het pand Singel tot in totaal 50 parkeerplaatsen; dit gedeelte wordt hierna aangeduid als Singelgarage.2. Nadien heeft [A] het aantal parkeerplaatsen op de bouwaanvraag - ten koste van 16 plaatsen van de Herengrachtgarage - gewijzigd van (in totaal) 50 naar 34. Van deze 34 plaatsen bevonden zich 18 in de Herengrachtgarage en 16 in de Singelgarage ten behoeve van de bewoners van het pand Singel (hierna: de Singelparkeerders).
1.5
Op 23 oktober 1995 heeft de gemeente Amsterdam de gewijzigde bouwvergunning verleend (hierna: bouwvergunning II), waarbij parkeerruimte voor 34 auto's werd toegestaan.
1.6
In de parkeergarage zijn 50 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 34 voor de Herengrachtgarage en 16 in de Singelgarage.
1.7
F&F en de Vereniging hebben de 34 rechten op het uitsluitend gebruik van een parkeerplaats in de Herengrachtgarage tussen 17 maart 1995 en eind 1995 verkocht en geleverd aan haar (toenmalige) leden, waarbij de akte van levering steeds is opgemaakt door [eiser 1]. Elke parkeerplaats is met een nummer (1 - 34) aangeduid.
1.8
Vanaf 17 januari 1996 tot 7 februari 1997 is [eiser 1] parkeerplaatsen in de Singelgarage gaan "leveren" aan de Singelparkeerders. In de afzonderlijke leveringsaktes is op zijn instigatie de volgende clausule opgenomen:
"met betrekking tot het verkochte sub 4 verklaarde koper dat hem bekend is dat het gebruik en de inrichting geheel voor eigen rekening en risico is. Het is koper bekend dat de Gemeente hiervoor geen vergunning heeft afgegeven. Indien het gebruik door de overheid wordt ontzegd om welke reden dan ook, zal koper in dezen nimmer de verkoper aanspreken, ook al geeft de inrichting een indicatie voor parkeerruimte."
1.9
De gemeente heeft op 24 oktober 1996 aan de Vereniging bestuursdwang aangezegd strekkende tot verwijdering van 16 parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage. Deze bestuursdwangaanzegging is onherroepelijk geworden.
1.10
In een brief van 25 maart 1997 heeft de gemeente geschreven aan de raadsman van de Vereniging:
"Bij besluit van 23 oktober 1995 is vergunning verleend om in afwijking van de bouwvergunning d.d. 30 januari 1995 het binnenterrein gelegen en behorend bij het gebouw Herengracht (...) te onderbouwen met bestemming daarvan tot parkeergarage en het verenigen daarvan met het souterrain van hetzelfde gebouw, het geheel met een totale parkeercapaciteit van 34 parkeerplaatsen.
(...)
Daarbij zij opgemerkt dat in het kader van de bestuursdwang onzerzijds dan wel is aangesloten op de uitgevoerde vergunning van 23 oktober 1995, hetgeen voor de uitvoering de minst ingrijpende variant is, maar dat van gemeentezijde expliciet is aangegeven dat iedere andere (evt. civielrechtelijk afgedwongen) keuze waarbij tot een maximaal aantal van 34 parkeerplaatsen wordt gekomen in beginsel acceptabel is. Duidelijk moge zijn dat voor de gemeente niet relevant is wie civielrechtelijk in persoon rechten kan doen gelden op één der 34 parkeerplaatsen. (...)"
1.11
Op 5 maart 2002 is tussen de Vereniging en de gemeente overeenstemming bereikt over de afkoop van de bestuursdwang voor € 22.689,01 per parkeerplaats (in totaal € 363.024,17). De Vereniging heeft zich voorts jegens de gemeente verbonden om met ingang van 1 juli 2002 16 parkeerplaatsen zonder kosten ter beschikking te houden ten behoeve van de gemeente, op werkdagen van 9.00 uur tot 18.00 uur. De Vereniging heeft hiertoe een roulatiesysteem in het leven geroepen, zodanig dat die last op alle lidmaatschapsrechten gelijkelijk drukt. Deze regeling geldt voor een periode van 10 jaar.
2. Procesverloop
2.1
Op 24 mei 2005 hebben verweerders in cassatie, alsmede negen anderen die thans geen rol meer spelen, [eiser] c.s. gedagvaard voor de Rechtbank Amsterdam. Zij hebben (na wijziging van eis in prima) gevorderd [eiser] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Vereniging c.s., althans aan de Herengrachtparkeerders van € 1.260.826, althans een ander door de Rechtbank vast te stellen bedrag,3. een en ander met nevenvorderingen. Zij hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [eiser 1] jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door willens en weten en in strijd met een op hem rustende wettelijke verplichting tot handelen dan wel nalaten, meer parkeerplaatsen te leveren dan de 34 die maximaal waren toegestaan. [Eiser 1] heeft daarnaast in strijd met de waarheid in de akten tot levering van de parkeerplaatsen voor de Singelgarage opgenomen dat de gemeente voor die parkeerplaatsen geen vergunning had verleend, terwijl dat wel zo was. Aldus heeft [eiser 1] gehandeld in strijd met de op hem rustende zorgplicht en met zijn verplichting om uitleg te geven over de te verwachten consequenties van een contract, de zogenoemde Belehrungsplicht.4.
2.3
De Rechtbank heeft in haar vonnis van 19 december 2007 16 eisers geheel en [verweerder 13] gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De vorderingen van de overige eisers heeft zij afgewezen.
2.4
Alle eisers in prima hebben tegen dit vonnis (en tegen de tussenvonnissen van 29 maart 2006 en 5 juli 2006) hoger beroep ingesteld. [Eiser] c.s. hebben het beroep bestreden; zij hebben voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld.
2.5.1
In zijn arrest van 22 februari 2011 heeft het Hof - voor zover in cassatie nog van belang - het vonnis van 19 december 2007 vernietigd en eisers tot cassatie - met uitzondering van [verweerder 4] -alsnog ontvankelijk verklaard en [eiser] c.s. veroordeeld tot betaling aan de Vereniging c.s. van € 363.024,17 en € 50.000, alsmede aan ieder der eisers tot cassatie € 15.000.
2.5.2
In een herstelarrest van 31 mei 2011 heeft het Hof geprobeerd [verweerder 4] alsnog in zijn vordering ontvangen, des dat [eiser] c.s. ook aan hem € 15.000 moeten betalen. In het dictum is dat evenwel niet te lezen; in het dictum staat wel een precisering ten aanzien van [verweerder 13]. De omissie met betrekking tot [verweerder 4] is alsnog hersteld in het arrest van 20 september 2011, waaruit tevens blijkt dat de onder 2.5.1 genoemde veroordeling van € 50.000 tevens strekt ten gunste van [verweerder 4].
2.5.3
Voor zover thans nog van belang heeft het Hof ten gronde overwogen:
3.14
(...) In de periode vanaf 17 maart 1995 heeft de Notaris in totaal 34 lidmaatschapsrechten van de Vereniging geleverd aan de verschillende kopers. Deze lidmaatschapsrechten gaven aanspraak op een parkeerplaats in de Herengrachtgarage. Aanvankelijk was er geen probleem; de parkeerplaatsen waren gedekt door Bouwvergunning I. Een wezenlijk nieuwe situatie ontstond echter op het moment van verlenen van Bouwvergunning II, op 23 oktober 1995. In die Bouwvergunning waren immers 16 parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage geschrapt, zodat 16 kopers van een lidmaatschapsrecht een aanspraak kregen op een parkeerplaats waarvoor geen bouwvergunning bestond.
3.15
Uit de processtukken blijkt dat de notaris in ieder geval de tekst van Bouwvergunning II kort na afgifte daarvan in oktober 2005, onder ogen heeft gehad. Dat dat het geval is geweest, is ter zitting in hoger beroep ook door de Notaris zelf bevestigd. Op dat moment bleek de Notaris derhalve dat niet 50, maar (nog steeds) 34 parkeerplaatsen waren vergund. Dit was aanleiding voor de Notaris, zo is eveneens door hem zelf ter zitting verklaard en blijkt ook uit de in het kader van het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], om de ontstane situatie te bespreken met [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [A]. Bovendien is door of namens de Notaris contact opgenomen met de gemeente; daarbij is bevestigd dat inderdaad 34 parkeerplaatsen waren verleend. Vervolgens hebben kennelijk verschillende besprekingen tussen genoemde personen plaatsgevonden, erin uitmondend dat is afgesproken dat bij de levering van de appartementsrechten aan de Singelbewoners, een voorwaardelijk recht op een parkeerplaats zou worden geleverd. Het hof verwijst naar de bij punt 2.9 genoemde clausule, waarvan de tekst is opgesteld door de Notaris. Naar eigen zeggen van de Notaris bestond hierbij bij hem de veronderstelling dat de parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage 'zeker'(gedekt door de bouwvergunning), en die van de uitbreiding ten behoeve van de Singelparkeerders 'onzeker' (niet gedekt door de bouwvergunning) waren.
3.16
Het hof moet echter constateren dat indien de Notaris, toen hij kennis nam van Bouwvergunning II, ook de van die bouwvergunning deel uitmakende en als zodanig gewaarmerkte kaart zou hebben geraadpleegd, hij er zonder meer achter zou zijn gekomen dat de in de vorige alinea omschreven veronderstelling onjuist was. Uit die kaart blijkt immers duidelijk - en dit is ook niet betwist door de Notaris en ter zitting in hoger beroep door hem erkend - dat het juist de parkeerplaatsen ten behoeve van de Singelparkeerders waren die gedekt werden door een bouwvergunning (Bouwvergunning II), en dat in de Herengrachtgarage 16 parkeerplaatsen niet meer waren ingetekend en derhalve niet meer gedekt werden door een bouwvergunning; het totale aantal plaatsen van 34 was immers niet veranderd.
3.17
Gegeven het feit dat de Notaris bij raadpleging van de van Bouwvergunning II deel uitmakende kaart ontdekt zou hebben dat door het verstrekken van Bouwvergunning II een deel van de reeds geleverde parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage niet langer gedekt werd door een bouwvergunning, moet worden geoordeeld dat de Notaris, door dit na te laten, zijn onderzoeksplicht heeft geschonden. Het hof tekent hierbij aan dat niet bestreden is dat de Notaris een ervaren vastgoednotaris is, die bekend was met de stringente parkeernormen in de Amsterdamse binnenstad, en die - zoals overigens elke notaris - eveneens bekend mag worden geacht met de betekenis van de bij een bouwvergunning behorende en daarvan deel uitmakende bouwtekening.
3.18
Indien de hierboven omschreven normschending achterwege zou zijn gebleven en de Notaris wel de bouwtekening had geraadpleegd, zou de Notaris in of kort na oktober 1995 hebben ontdekt dat de in r.o. 3.[1]5 genoemde veronderstelling onjuist was. Hij zou zich dan ook hebben gerealiseerd dat het leveren van voorwaardelijke parkeerplaatsen in de Singelgarage geen oplossing zou hebben geboden voor de ontstane problematiek. De Notaris had dan kunnen bewerkstelligen dat tussen alle betrokkenen - F&F én de gemeente én de Singelparkeerders én de Herengrachtparkeerders - overleg zou hebben plaatsgevonden over een mogelijke oplossing. Daarbij had de Notaris - als uitvloeisel van de op hem rustende zorgplicht - zonder meer ook een waarschuwing moeten doen uitgaan naar de Vereniging c.q. naar de kopers van een lidmaatschapsrecht voor een parkeerplaats in de Herengrachtgarage. De belangen van de Vereniging c.q. de kopers van een parkeerplaats waren immers eveneens in het geding; deze waren aangetast door Bouwvergunning II. Het hof kan in dezen niet onderschrijven de stelling van de Notaris, dat de Vereniging en de Herengrachtparkeerders 'slechts' derden waren, met wie hij verder niets te maken had. De Notaris kende de belangen van de Vereniging en de Herengrachtparkeerders; de Notaris was betrokken bij de eerdere levering van lidmaatschapsrechten aan de Herengrachtparkeerders in de Vereniging; en de Notaris had kunnen en behoren te weten dat de belangen van de Herengrachtparkeerders en de Vereniging in het geding waren.
3.19
Naar 's hofs oordeel is in voldoende mate komen vast te staan dat, indien de Notaris niet normschendend zou hebben gehandeld, de schade van de Herengrachtparkeerders en de Vereniging niet zou zijn ontstaan. Niet omdat de gemeente alsnog 50 parkeerplaatsen zou hebben vergund, maar door de 34 parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage alsnog te legaliseren (door een derde bouwvergunning) of door anderszins tot een oplossing te komen. Het hof verwijst hier naar de brief van de gemeente van 25 maart 1997, aangehaald onder punt 2.11, waaruit duidelijk naar voren komt dat de gemeente zonder meer bereid was tot een oplossing te komen en voor haar niet van belang was om vast te houden aan de vergunde parkeerplaatsen voor de Singelparkeerders.
3.20
Bij het voorgaande is bovendien van groot belang dat op het moment dat de Notaris kennis kreeg van Bouwvergunning II, in oktober 1995, maar naliet de bijbehorende bouwtekening te raadplegen, nog geen enkele levering van een onverdeeld aandeel in het appartementsrecht voor een parkeerplaats aan de Singelparkeerders had plaatsgevonden. Hiermee heeft de Notaris pas een aanvang genomen in januari 1996, doorlopend tot februari 1997, derhalve nota bene tot ná de aanschrijving bestuursdwang. Weliswaar heeft de Notaris deze rechten geleverd met de clausule vermeld onder punt 2.9, maar dit is geen deugdelijke weg gebleken om de reeds aan de Herengrachtparkeerders geleverde rechten zeker te stellen. Bovendien was de clausule inhoudelijk onjuist; anders dan vermeld was voor de aan de Singelparkeerders (..) geleverde parkeerplaatsen immers wél een vergunning verleend door de gemeente. Indien de Notaris niet zou zijn overgegaan tot levering van parkeerplaatsen aan de Singelparkeerders, zou niet de onomkeerbare situatie zijn ontstaan dat méér parkeerplaatsen waren geleverd dan de 34 plaatsen die door de gemeente waren vergund. Ook dit handelen heeft derhalve bijgedragen aan de situatie dat de Vereniging geconfronteerd werd met de gemeentelijke aanschrijving bestuursdwang. En ook in dit opzicht heeft de Notaris onzorgvuldig gehandeld jegens de Vereniging c.s.
Overigens heeft de Notaris ter zitting ook erkend dat bij hem op zeker moment twijfel is ontstaan of het leveren van parkeerrechten aan de Singelparkeerders, wel terecht was. Toen is hij gestopt met het passeren van aktes aan de Singelparkeerders en heeft een andere notaris de nog resterende werkzaamheden overgenomen."
- 2.6.
[Eiser] c.s. hebben tijdig beroep in cassatie ingesteld (22 mei was een zondag). De Vereniging c.s. hebben het beroep bestreden, behoudens ten aanzien van onderdeel 7 waaromtrent zij zich hebben gerefereerd. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht, waarna de Vereniging c.s. nog hebben gedupliceerd.
3. Bespreking van het middel
Inleiding
3.1.1
In cassatie staat vast dat [eiser 1] leveringsaktes heeft opgemaakt voor de levering van 50 parkeerplaatsen terwijl hij wist, althans behoorde te weten, dat slechts een vergunning bestond voor 34. Hij is daarmee doorgegaan toen de gemeente bestuursdwang aangezegde.
3.1.2
Dat [eiser 1] op de hoogte was, blijkt onder veel meer uit de op zijn instigatie opgenomen clausule in een aantal leveringsaktes, hiervoor geciteerd onder 1.8. Een clausule die trouwens een verkeerde indruk wekt. Naast elkaar staat immers 1) dat geen vergunning is afgegeven en 2) dat als het gebruik van de parkeerplaats, waarvoor geen vergunning bestond, door de gemeente wordt ontzegd, geen verhaal mogelijk is op de verkoper. Onduidelijk is evenwel wat wordt bedoeld met "ontzegd" nu immers geen parkeerrecht bestaat. Zelfs met deze clausule heeft [eiser 1] de kopers op het verkeerde been gezet. Eens te meer tegen de achtergrond van hetgeen onder 3.2 wordt vermeld.
3.2
[Eiser 1] wist, naar het Hof in cassatie niet bestreden heeft geoordeeld, dat het gemeentelijk beleid was om niet meer dan 34 parkeerplaatsen toe te staan; hij heeft dat trouwens zelf verklaard bij de mondelinge behandeling ten Hove.5. Bij die stand van zaken heeft hij moeten weten, of ten minste moeten begrijpen, dat serieuze problemen zouden (kunnen) ontstaan door de door hem gevolgde handelwijze.
3.3.1
[Eiser 1] heeft, het valt te begrijpen, geen verklaring gegeven voor de omstandigheid dat hij, in 's Hofs bewoordingen (rov. 2.9), parkeerplaatsen is gaan "leveren" die niet mochten worden gebruikt. Een rechtvaardiging voor dergelijk handelen van een notaris valt ook niet licht te bedenken.
3.3.2
In het licht van [eiser 1]s onder 3.1.1 en 3.2 genoemde wetenschap is ook duister wat hij bedoelt met zijn bij de mondelinge behandeling ten Hove dat een "voorwaardelijk recht" werd geleverd.
Juridisch kader
3.4
De vraag of een notaris in zijn ambtsbediening tekort is geschoten, moet worden beantwoord aan de hand van een aantal factoren. Allereerst wordt zijn handelen, evenals dat van andere beroepsbeoefenaren, getoetst aan hetgeen verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot.6. Met betrekking tot notarissen speelt de positie die zij in het maatschappelijk verkeer innemen en het op basis van deze positie in hen gestelde vertrouwen een rol.7.
3.5
De norm die geldt voor het handelen van de notaris wordt geformuleerd als een zorgplicht die op de notaris rust.8. Deze zorgplicht is eveneens weergegeven in art. 17 lid 1 Wna, welk artikel de notaris voorschrijft zijn ambt in onafhankelijkheid uit te oefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uit te oefenen.9. Kennelijk meent [eiser 1] en zijn kantoor (nog steeds) dat een notaris, die - naar hij weet of behoort te weten - is betrokken bij de levering van - kort gezegd - meer parkeerplaatsen dan voorhanden handelt in overeenstemming met de aldus door hem te betrachten voorzichtigheid. Dat is een opmerkelijke gedachte.
3.6
Bij het verlijden van een akte heeft de notaris een zwaarwegende zorgplicht, zoals blijkt uit het arrest Credit Lyonnais/T,10. waarin Uw Raad overwoog:
"Op de notaris die een akte verlijdt, waarbij namens een partij wordt opgetreden door een vertegenwoordiger, rust de verplichting zich zo volledig en nauwkeurig mogelijk ervan te vergewissen dat die vertegenwoordiger bevoegd is tot het namens de vertegenwoordigde verrichten van de in die akte opgenomen rechtshandelingen.
Deze verplichting vloeit voort uit de op de notaris rustende zwaarwegende zorgplicht ter zake van hetgeen nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen welke zijn beoogd met de in die akte opgenomen rechtshandelingen. Mede gelet op het vertrouwen dat de deelnemers aan het rechtsverkeer moeten kunnen stellen in een notariële akte, geldt de meerbedoelde verplichting jegens alle belanghebbenden, waaronder degene die als vertegenwoordigde in de akte is vermeld" (rov. 3.3).
3.7
Volgens Boks ligt aan deze zwaarwegende zorgplicht de gedachte ten grondslag dat deelnemers aan het rechtsverkeer moeten kunnen vertrouwen op de rechtsgeldigheid van de in de authentieke akte vervatte rechtshandeling. Niet alleen het individuele belang van partijen is gediend met de totstandkoming van een geldige rechtshandeling, de tussenkomst van de notaris dient er óók toe te voorkomen dat de noodzakelijke zekerheid van het rechtsverkeer op onaanvaardbare wijze wordt verzwakt.11.
3.8
De (notariële) zorgplicht is evenwel niet onbeperkt. Ook op partijen rust in voorkomende gevallen een eigen verantwoordelijkheid. Bolt heeft in dit verband onder meer opgemerkt:
"Dat een beroepsbeoefenaar, zoals hiervoor voor de advocaat bleek maar ook voor andere beroepsbeoefenaren geldt, onnodige risico's voor de cliënt of patiënt moet vermijden, is een logisch uitvloeisel van het centrale aansprakelijkheidscriterium. Een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot laat zijn cliënt of patiënt geen vermijdbaar risico lopen. Dat betekent niet dat een beroepsbeoefenaar - voor zover dat al mogelijk zou zijn - ieder denkbaar risico behoort uit te sluiten. Het betekent ook niet dat iedere tekortkoming of beoordelingsfout, die vanzelfsprekend risico's voor de cliënt/patiënt meebrengt, zonder meer tot aansprakelijkheid leidt. Waar het om gaat is dat cliënten en patiënten niet behoren te worden blootgesteld aan onnodige risico's. Een risico is onnodig in de hier bedoelde zin wanneer het in de gegeven omstandigheden voorzienbaar was en gemakkelijk had kunnen worden vermeden, zonder dat daardoor andere risico's in het leven zouden zijn geroepen. Hiermee blijkt dat de voorzienbaarheid van het risico dat een beroepsbeoefenaar in een concreet geval neemt en daarmee de voorzienbaarheid van schade voor de cliënt of patiënt een belangrijk gegeven kan zijn bij de beoordeling van de aansprakelijkheid."12.
3.9
Waar de grens ligt tussen de zorgplicht van de notaris en de eigen verantwoordelijkheid van partijen wordt mede bepaald aan de hand van de omstandigheden van het geval.13. Hierbij kan onder andere een rol spelen voor welke rechtshandeling de notaris is ingeschakeld. Verder valt bijvoorbeeld te denken aan de aard van het risico, de mate van deskundigheid van de cliënt, de kenbaarheid voor de notaris van de risico's aan de zijde van de cliënt en zijn deskundigheid met betrekking tot die risico's. Hoe groter de risico's en de ondeskundigheid van de cliënt, hoe zwaarwegender de zorgplicht. Breedveld-de Voogd legt in dit verband een parallel met de bijzondere zorgplicht van banken bij het verlenen van medewerking aan risicovolle transacties.14.
3.10
Concrete verplichtingen die uit de zorgplicht voortvloeien en dus onder het algemene begrip 'zorgplicht' vallen, zijn bijvoorbeeld een informatieplicht, een onderzoeksplicht, een waarschuwingsplicht, een ministerieplicht en een plicht om de vertegenwoordigingsbevoegdheid te controleren. Voor een uitgebreid overzicht van uitspraken waarin de zorgplicht van de notaris aan de orde kwam verwijs ik naar de (reeds genoemde) Losbladige Kluwer-bundel Onrechtmatige daad onder nr. 117.
Bespreking van de klachten ten gronde
3.11
Onderdeel 2 (onderdeel 1 is een inleiding en behelst geen zelfstandige klacht) is gericht tegen de rov. 3.15 - 3.17 waarin het Hof - kort samengevat - heeft geoordeeld dat [eiser 1] zijn onderzoeksplicht jegens de Vereniging c.s. heeft geschonden door na het verlenen van Bouwvergunning II niet ook de daarbij behorende bouwtekening te raadplegen.
3.12
Volgens onderdeel 2.1 heeft het Hof de strekking van de hiervoor onder 1.8 geciteerde clausule onjuist geïnterpreteerd door onder "vergunning" een bouwvergunning te verstaan. Dit is volgens subonderdeel 2.1 een onjuiste en onbegrijpelijke interpretatie nu "onmiskenbaar" is gesteld/bedoeld dat een parkeervergunning en niet een bouwvergunning ontbrak. Dit zou hieruit blijken dat (i) het gaat om een vergunning "voor het gebruik"; (ii) uit het betoog van [eiser 1] zoals is opgenomen in het p-v; en (iii) uit het feit dat hij meende dat hij ministerie moest verlenen aan de Singelparkeerders ter zake van de aan hen te leveren parkeerplaatsen, welke verplichting niet op hem zou hebben gerust indien het ging om het ontbreken van een bouwvergunning.
3.13
Als ik het goed begrijp dan menen [eiser] c.s. dat [eiser 1]s handelen de toets der kritiek zou kunnen doorstaan als hij (slechts) wist dat - kort gezegd - de parkeerplaatsen, bij de levering waarvan hij zijn notariële diensten verleende, niet konden worden gebruikt omdat de daarvoor vereiste parkeervergunning ontbrak. Zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, is die stelling onbegrijpelijk (en ook onjuist). Als het onderdeel iets anders tot uitdrukking wil brengen, is onduidelijk wat dat zou kunnen zijn. Bij die stand van zaken mist de klacht belang. Het is lood om oud ijzer of het probleem was gelegen in het ontbreken van een bouw- of een parkeervergunning nu, zoals geschetst onder 3.2, [eiser 1] wist dat de gemeente niet meer dan 34 parkeerplaatsen zou toestaan.
3.14.1
De onderdelen 2.2 en 2.3, alsmede 3 en 4 zijn - met een schier eindeloze reeks subklachten - gericht tegen 's Hofs oordeel dat [eiser 1] zijn zorgplicht heeft geschonden.
3.14.2
De onderdelen 2.2 en 2.3 (onderdeel 2.4 mist zelfstandige betekenis) betogen dat het Hof een onjuist en onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven met betrekking tot de op [eiser 1] rustende onderzoeksplicht omdat:
- a.
het feit dat een onderzoek bepaalde kennis oplevert, nog niet betekent dat dit onderzoek ook (rechtens) had moeten worden verricht;
- b.
de uit de tekst van bouwvergunning II blijkende hoeveelheid van 34 parkeerplaatsen in overeenstemming was met de stringente parkeernormen in de Amsterdamse binnenstad, zodat deze normen hem na kennisname van bouwvergunning II zelf geen aanleiding gaven tot raadpleging van de bouwtekening;
- c.
een notaris in beginsel mag afgaan op de tekst van een bouwvergunning en zijn onderzoeksplicht niet uitstrekt tot het opvragen/raadplegen van bouwtekeningen;
- d.
de onderzoeksplicht van de notaris zich niet uitstrekte tot de belangen van de Herengrachtparkeerders die ten tijde van de verlening van Bouwvergunning II al rechten hadden verkregen.
3.15.1
Onderdeel 3 keert zich tegen het in rov. 3.18 geformuleerde oordeel dat [eiser 1] zijn zorgplicht jegens de Vereniging c.s. heeft geschonden door hen niet te waarschuwen voor de gevolgen van bouwvergunning II, alsmede door niet actief een oplossing te bewerkstelligen.
3.15.2
Onderdeel 3.2 (onderdeel 3.1 geeft slechts een samenvatting van 's Hofs overwegingen) meent dat de 'voorwaardelijke' levering (door middel van de onder 1.8 geciteerde clausule) aan de Singelparkeerders wel degelijk kon bijdragen aan een oplossing met betrekking tot het gerezen probleem nu toch de gemeente, volgens het Hof, zonder meer daartoe bereid was.
3.15.3
Onderdeel 3.3 komt op tegen 's Hofs oordeel met betrekking tot de op [eiser 1] rustende plicht een bespreking tussen alle betrokken partijen te initiëren. Het acht dat om meerdere redenen onjuist en/of onbegrijpelijk. Hiertoe wordt het volgende aangevoerd:
- a.
niet valt in te zien waarom de Herengrachtparkeerders wier parkeerplaats door de Bouwvergunningen I en II waren gedekt bij een dergelijk overleg hadden moeten worden betrokken. Hun rechten waren immers niet in het geding;
- b.
hetzelfde geldt voor de Singelparkeerders;
- c.
op het moment dat [eiser 1] meewerkte aan de levering van de parkeerplaatsen aan de Herengrachtparkeerders waren deze plaatsen nog gedekt door Bouwvergunning I en was er dus niets mis met de levering;
- d.
niet het optreden van [eiser 1], maar dat van [A] heeft ervoor gezorgd dat F&F tekort schoot in haar verplichtingen jegens de bewoners die een parkeerplaatsen kochten die niet meer was gedekt door bouwvergunning II zodat hij, gelet op zijn rol en positie, niet rechtens was gehouden een overleg tussen alle betrokkenen te initiëren.
3.15.4
Onderdeel 3.4 keert zich tegen het oordeel dat op [eiser 1] een waarschuwingsplicht rustte jegens de Herengrachtparkeerders die recht hadden op een parkeerplaats gedekt door Bouwvergunning I en II. Dit omdat de belangen van deze groep niet (voor [eiser 1] kenbaar) in het geding waren, want zij waren niet aangetast door bouwvergunning II. Dat de belangen van deze groep voor [eiser 1] niet kenbaar waren, wordt onderbouwd met de stellingen dat:
- 1.
het feit dat deze groep later heeft ingestemd met een afkoopregeling die ook hun rechten inkortte voor [eiser 1] niet te voorzien was op het moment dat hij de waarschuwing had moeten geven;
- 2.
de 'coulante' opstelling van de gemeente evenmin voor hem kenbaar was op het moment dat hij, volgens het Hof, had moeten waarschuwen. Bovendien doet deze opstelling van de gemeente er niet aan af dat het door deze groep verkregen gebruiksrecht op een parkeerplaats in alle opzichten geldig en bruikbaar was gebleven en hun rechten dus niet in het geding waren (totdat zij zelf met de afkoopregeling instemden).
3.16.1
Onderdeel 4 richt zich tegen rov. 3.20 waarin het Hof heeft geoordeeld dat [eiser 1] onrechtmatig heeft gehandeld door mee te werken aan de levering van de parkeerplaatsen in de Singelgarage.
3.16.2
De onderdelen 4.2 en 4.3 (onderdeel 4.1 geeft slechts een samenvatting van 's Hofs oordeel) richten zich tegen 's Hofs vaststelling dat a) [eiser 1] na verlening van Bouwvergunning II aan de Singelparkeerders heeft geleverd, dat b) de clausule geen soelaas bood en bovendien inhoudelijk onjuist was. Zij voeren aan dat deze omstandigheden niet tot onrechtmatig handelen jegens de Vereniging c.s. kunnen leiden omdat de aanschrijving van de bestuursdwang slechts zag op een beperkt aantal parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage en de levering van de parkeerplaatsen in de Singelgarage deze rechten niet aantast.
3.16.3
Onderdeel 4.4 betoogt - kort gezegd - dat het Hof heeft miskend dat afzien van de levering aan de Singelparkeerders de bestuursdwang niet zou hebben voorkomen nu de bestuursdwang zag op geheel andere parkeerplaatsen (te weten de niet door bouwvergunning II gedekte). Onderdeel 4.5 vertolkt een voortbouwende klacht die geen wezenlijke nieuwe gezichtspunten biedt.
3.16.4
Onderdeel 4.6 verwijt het Hof niet te zijn ingegaan op de stellingen van [eiser] c.s. dat
- a.
de Vereniging c.s. ten opzichte van de Singelparkeerders derden waren;
- b.
levering aan de Singelparkeerders geen afbreuk heeft gedaan aan de rechten van de Herengrachtparkeerders;
- c.
voor [eiser 1] niet voorzienbaar was dat levering aan de Singelparkeerders tot schade voor de Vereniging zou kunnen leiden, nu de Vereniging c.s. sowieso geen aanspraak konden maken op de parkeerplaatsen in de "tweede kelder".
3.16.5
Onderdeel 4.7 valt in essentie in herhalingen.
3.17.1
Bij de beoordeling van al deze klachten stel ik voorop dat de verklaring van [eiser 1] - waaraan meer betekenis toekomt dan aan allicht zorgvuldig geformuleerde stellingen van zijn advocaat in de processtukken - in onderlinge samenhang gezien niet goed begrijpelijk én mede daarom niet bijster geloofwaardig is. Hij heeft onder meer verklaard dat:
- a.
hij, nadat hij de tweede bouwvergunning onder ogen heeft gehad, contact heeft opgenomen met de gemeente en verschillende gesprekken heeft gevoerd met "de ontwikkelaars";
- b.
hij de kopers heeft gewezen op het risico dat zij geen parkeerplaats zouden krijgen (wat uitgaande van zijn eigen wetenschap voor een aantal hunner een zekerheid was, zo voeg ik toe);
- c.
bij het passeren van de aktes geen gebruik is gemaakt van de kaart bij de tweede bouwvergunning en vervolgens
- d.
dat hij zich "dit" niet precies kan herinneren.
3.17.2
Ook de omstandigheid dat [eiser 1] de onder 1.8 geciteerde clausule heeft opgenomen, kan moeilijk anders worden begrepen dan dat hij van de hoed en de rand wist.
3.18.1
's Hofs oordeel moet zo worden begrepen dat [eiser 1]s handelwijze - het als notaris actief en willens en wetens betrokken zijn bij de levering van - kort gezegd - meer parkeerplaatsen dan beschikbaar waren - voorzienbaar problemen oplevert. Problemen die daarin bestaan dat een oplossing moet worden gevonden die het aantal parkeerplaatsen terugbrengt tot het toegestane. Hoewel het Hof er wellicht beter aan had gedaan dat oordeel wat nader uit te werken, ligt er voldoende in besloten waarop het Hof het oog had, te weten:
- a.
het gaat in casu om een coöperatieve vereniging die de appartementsrechten heeft verkregen die recht gaven op uitsluitend gebruik van de parkeergarage; zie rov. 2.4 en 2.8;
- b.
deze coöperatieve vereniging15. heeft de uitsluitende gebruiksrechten verkocht en geleverd aan de toenmalige leden (rov. 2.8);
- c.
[eiser 1] heeft aktes gepasseerd waarbij de Singelparkeerders een onverdeeld aandeel in het appartementsrecht kregen dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van een deel van de parkeergarage (rov. 3.12 en in iets andere bewoordingen rov. 3.15 voorlaatste volzin);
- d.
in een situatie, met de kenmerken genoemd onder a-c, bestaat een gerede kans, zoal niet een praktische en juridische noodzaak, op problemen als door toedoen van [eiser 1] gecreëerd (kort gezegd: meer parkeerplaatsen zijn verkocht en geleverd dan beschikbaar); alle gerechtigden tezamen zullen moeten proberen een oplossing voor dat probleem te vinden,16. wat ook genoegzaam blijkt uit de onder 1.11 vermelde feitenvaststelling. Dat het hier ging om een situatie waarin niet iedere gerechtigde eigen, wel afgebakende, rechten had blijkt ook uit de omstandigheid dat de bestuurdwangaanzegging is gericht tegen de Vereniging. Het Hof doelt in rov. 18 - in cassatie niet bestreden - ook op deze verwevenheid;
- e.
uit de door zekere [A] ingediende tweede bouwaanvraag blijkt dat deze diende als aanvulling op en afwijking van de eerste (rov. 2.5). Uit de tweede bouwvergunning (prod. 5 bij inl. dagv.), die [eiser 1] volgens eigen opgave kende, blijkt heel duidelijk dat de afwijking bestond uit een aantal in deze niet erg relevante omstandigheden, zoals een vluchttrap. Uit deze vergunning blijkt zonneklaar dat het in totaliteit ging om 34 parkeerplaatsen (zie onder 1.6), wat ook voor de hand ligt, alleen al omdat de aanvraag - in de versie die door de gemeente is gehonoreerd - was teruggebracht van in totaal 50 naar 34; zie hiervoor onder 1.4 en 1.5. Dit een en ander laat geen andere conclusie toe dan dat [eiser 1] de tekeningen niet behoefde te bekijken om gewaar te worden dat het totale aantal toegestane parkeerplaatsen 34 was;
- f.
[eiser 1] heeft zelf aangegeven de tweede aanvraag te kennen; hij heeft daarin aanleiding gezien tot overleg met deze en gene; zie onder 3.17.1 onder a. Dit laatste is onverenigbaar met de bewering van [eiser] c.s. dat [eiser 1] "van niets wist";
- g.
de gemeente stond, naar [eiser 1] volgens eigen opgave bekend was, slechts 34 parkeerplaatsen toe. Dat heeft hem er evenwel niet van weerhouden zijn notariële diensten te verlenen bij de overdracht van - kort gezegd - veel meer parkeerplaatsen dan ter plaatse toegestaan.
3.18.2
Onder de onder 3.18.1 genoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, had [eiser 1] de conclusie moeten trekken dat ernstig rekening moest worden gehouden met de zeer serieuze mogelijkheid dat voor alle gerechtigden tot een parkeerplaats moeilijkheden zouden kunnen ontstaan en dat ze daarvoor gezamenlijk een oplossing moesten vinden. Daarbij valt, voor nodig, te bedenken dat - naar het Hof in cassatie niet bestreden heeft vastgesteld - de Vereniging de eigendom van de appartementsrechten had verkregen, terwijl zij slechts, door tussenkomst van [eiser 1], gebruiksrechten heeft verkocht aan de parkeerders; zie onder 1.3 en 1.7. Nu de Vereniging werd geconfronteerd met bestuusdwang (zie onder 1.9) moest zij iets doen om het door [eiser 1] in het leven geroepen probleem (kort gezegd: zijn ministerie te verlenen bij de overdracht van 50 parkeerplaatsen waar er slechts 34 beschikbaar waren) op te lossen.
3.18.3
De onder 3.18.1 en 3.18.2 weergeven oordelen worden in cassatie niet bestreden.
3.19
Tegen de achtergrond van hetgeen is vermeld onder 3.17 en 3.18 moeten de klachten worden beoordeeld.
3.20
Pièce de résistance van de onder 3.14.2 sub d, 3.15.2, 3.15.4, 3.16.1, 3.16.2 en 3.16.4 weergegeven klachten is de creatief op verschillende manieren uitgewerkte stelling dat [eiser 1] niet bedacht behoefde te zijn op en daarom geen rekening behoefde te houden met de omstandigheid dat de rechten en belangen van - kort gezegd - appartementseigenaren die reeds door vergunningen gedekte parkeerrechten hadden verkregen, in geding zouden (kunnen) komen. Daarom zou hij jegens deze personen geen zorgplicht hebben gehad, laat staan geschonden.
3.21.1
De onder 3.20 aangeduide klachten lopen stuk op 's Hofs onder 3.19 geparafraseerd weergegeven oordelen, zoals deze moeten worden verstaan. Hierop ketst ook de onder 3.16.3 genoemde klacht af.
3.21.2
Hierbij valt, voor zover nodig, nog te bedenken dat een notaris in voorkomende gevallen ook rekening moet houden met de positie van derden en dat hij, als hij dat niet op de juiste wijze doet, jegens die derden aansprakelijk kan zijn.17. De eisers tot cassatie voor wie [eiser 1] in een eerder stadium aktes heeft verleden, zijn zeker geen "echte" derden zodat hij in elk geval met hun - voor [eiser 1] kenbare - belangen, die waren verweven met die van degenen te wier behoeve hij later in de tijd aktes passeerde, rekening moest houden.18.
3.21.3
Ik laat dan nog maar rusten dat het middel 's Hofs oordeel, zoals weergegeven onder 3.18, niet bestrijdt. Ook daarop stuiten alle klachten af.
3.22
De onder 3.14.2 onder b en c genoemde klachten missen belang. Raadpleging van de tekening was niet nodig om te constateren dat ter plaatse in totaliteit slechts 34 parkeerplaatsen waren toegestaan; zie onder 3.18.1 sub e.19. Dat was [eiser 1] trouwens ook bekend; zie onder 3.18.1 sub f en g. Deze omstandigheden noopten hem anders te handelen dan hij heeft gedaan. Daarmee komt eveneens het belang te ontvallen aan de klacht onder 3.14.2 sub a.
3.23.1
Ten overvloede merk ik nog op dat 's Hofs oordeel (in rov. 3.18 en 3.20) dat een notaris, gewapend met de kennis die [eiser 1] volgens eigen opgave had, gehouden is om zich ofwel te onthouden van het verlenen van zijn medewerking aan een akte die voorzienbaar tot (potentieel aanzienlijke) schade kan leiden dan wel de betrokkenen indringend én onpartijdig te waarschuwen voor de aanzienlijke risico's m.i. te lankmoedig is voor een notaris. Maar zelfs wanneer we 's Hofs notarisvriendelijke maatstaf aanhouden, dan heeft [eiser 1] daartegen gezondigd. Hij heeft zich ertoe beperkt om ten opzichte van een beperkte groep personen een niet sluitende en m.i. zelfs misleidende20. clausule op te nemen. Gezien zijn betrokkenheid bij de eerdere aktes had hij ook de andere betrokkenen moeten verwittigen. Dat ten minste dit een en ander redelijkerwijs kon worden gevergd, houdt verband met de onder 3.5 genoemde zorg die een notaris op grond van de wet moet betrachten.
3.23.2
Voor zover [eiser] c.s. in hun s.t. onder 4.8 nog willen zeggen dat een notaris, die aktes passeert over - kort gezegd - gebruiksrechten van parkeerplaatsen, zich er niet om behoeft te bekreunen of de koper deze daadwerkelijk verkrijgt en voor zover een dergelijke stelling al in één van de klachten is neergeslagen, faalt zij. In het licht van de door een notaris te betrachten "grootst mogelijke zorgvuldigheid" behoeft dat, denk ik, geen verdere toelichting.
3.24.1
Daarmee resteren nog de onder 3.15.2 en 3.15.3 samengevatte klachten. De eerste is mij niet goed duidelijk zodat ik er niet op in kan gaan. De tweede klacht snijdt op zich hout, maar zij kan [eiser] c.s. niet baten omdat zij 's Hofs oordeel te letterlijk nemen. Het Hof heeft proberen mee te denken met de notaris en enkele suggesties te geven van hetgeen hij had kunnen doen. De kern van 's Hofs oordeel is: er waren verschillende mogelijkheden geweest om aansprakelijkheid af te wenden, maar [eiser 1] heeft geen van die mogelijkheden benut. Ik merk hierbij nog op dat voor mij allerminst vanzelf spreekt dat hij had volstaan met de hier bedoelde "actie".
3.24.2
Hoe dit verder ook zij, ook de onder 3.15.3 genoemde klacht is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat door [eiser 1]s handelwijze slechts de rechten en belangen van een beperkt aantal "parkeerders" werd geraakt.
3.25.1
Onderdeel 5 komt op tegen rov. 3.19 en 3.20. Het richt zich tegen de aanname van het Hof dat sprake is van causaal verband tussen de schade en het normschendend handelen van [eiser 1]. Onderdeel 5.1 behelst een inleiding.
3.25.2
Onderdeel 5.2 voert aan dat er geen causaal verband is tussen de schade en de geschonden onderzoeksplicht omdat het enkel verrichten van onderzoek geen schade kan voorkomen.
3.25.3
Onderdeel 5.3 meent dat ook een waarschuwing of het achterwege laten van de levering van de parkeerplaatsen in de Singelgarage de schade niet had kunnen voorkomen. Het Hof zou hebben miskend dat de schade geheel is veroorzaakt door het verlenen van Bouwvergunning II en dat [eiser 1] daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. In ieder geval heeft het Hof miskend dat de Herengrachtparkeerders hoe dan ook geen rechten konden doen gelden op "de tweede kelder".
3.25.4
Onderdeel 5.4 betoogt dat de door het Hof gesuggereerde oplossing om de 34 parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage (alsnog) te legaliseren niet op zich zelf mogelijk was. Dit was alleen een reële mogelijkheid als ofwel de Singelparkeerders hun rechten zouden willen prijsgeven, danwel, als de gemeente bereid zou zijn af te zien van het maximum van 34 parkeerplaatsen. Hieromtrent heeft het Hof zich evenwel, verweer van [eiser] c.s. ten spijt, niet uitgelaten.
3.25.5
Onderdeel 5.5 verwijt het Hof niet te zijn ingegaan op het essentiële verweer dat de gemeente niet zo maar bereid was Bouwvergunning II te wijzigen ten faveure van de Herengrachtparkeerders, nu al in overeenstemming met Bouwvergunning II was gebouwd en de Singelgarage nagenoeg was voltooid. Anders gezegd: sprake was reeds van een onomkeerbare situatie.
3.25.6
Onderdeel 5.6 klaagt dat het Hof niet voldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd welke andere oplossing denkbaar zou zijn geweest als [eiser 1] had gewaarschuwd. De oplossingen die door de Vereniging c.s. zijn aangevoerd zijn, zijn door [eiser] c.s. immers als kansloos bestreden. Op dit verweer van [eiser] c.s. is het Hof niet (kenbaar) ingegaan.
3.25.7
Onderdeel 5.7 roept in herinnering dat [eiser 1] zich op het standpunt heeft gesteld dat alleen de Herengrachtparkeerders, op wier parkeerplaatsen de bestuursdwang betrekking had, schade hebben geleden; de door de overige eisers geleden schade zou berusten op hun vrijwillige keuze omdat hun positie "op geen enkele wijze" werd aangetast. Het Hof zou niet (kenbaar) op deze stelling zijn ingegaan.
3.25.8
Onderdeel 5.8 strekt ten betoge dat de afkoopregeling van de boete niet in "conditio sine qua non-verband" staat met [eiser 1]s handelen. Ook op die stelling heeft het Hof niet (voldoende kenbaar) gerespondeerd.
3.26
's Hofs motivering waarom tussen de schade en het gewraakte handelen van [eiser 1] een condicio sine qua non-verband bestaat, is vooral te vinden in rov. 3.20. Dat oordeel komt er, naar de kern genomen, op neer dat [eiser 1] zich ervan had moeten onthouden om - kort gezegd - transportaktes te passeren waarbij, naar hij wist, in totaliteit meer parkeerplaatsen waren betrokken dan door de gemeente werd toegestaan. We zagen reeds dat [eiser 1] het gemeentelijk beleid, dat dit aantal maximeerde op 34, kende en dat hij alleen al uit de tweede bouwvergunning (en, maar dat ten overvloede, a fortiori uit de daarbij gevoegde tekeningen) gewaar had kunnen worden dat hij doende was dit aantal te overschrijden. Dat was hem trouwens ook uit anderen hoofde bekend; zie onder 3.18.1 sub e-g. [eiser 1] heeft zijn notariële passeerdiensten verleend bij - kort gezegd - het transport van alle parkeerplaatsen; zie onder 1.7. Met juistheid trekt het Hof hieruit de - dan ook niet bestreden - conclusie dat door dit handelen een onomkeerbare situatie in het leven werd geroepen.
3.27.1
In het onder 3.26 kort samengevatte oordeel ligt genoegzaam besloten wat [eiser 1] had moeten doen. Hij had de keuze tussen:
- a.
afzien van het verlenen van zijn medewerking aan het passeren van aktes waarbij - kort gezegd - parkeerplaatsen werden overgedragen die, naar hij wist, de gemeente niet toestond, gelet op de voor hem kenbare repercussies voor anderen aan wie hij eerder zijn notariële passeerdiensten al eerder had verleend;
- b.
het vóór het passeren van deze aktes vinden van een oplossing. Dat betekent niet dat hij deze oplossing zelf diende te zoeken. Voldoende was dat hij zich ervan vergewiste dat alle betrokkenen zo'n oplossing hadden bereikt. Daarbij is lood om oud ijzer of juist is 's Hofs veronderstelling dat de gemeente bereid zou zijn geweest per saldo toch meer dan 34 parkeerplaatsen toe te staan al dan niet gefundeerd is en zo ja welke tegenprestatie zij daarvoor zou hebben bedongen. Zou de gemeente die bereidheid niet hebben gehad, dan had [eiser 1] moeten handelen als weergegeven onder a;
- c.
wellicht had [eiser 1] zijn medewerking aan het passeren van de gewraakte aktes mogen verlenen wanneer alle betrokkenen (dat wil zeggen: alle personen aan wie - kort gezegd - door zijn tussenkomst parkeerplaatsen waren geleverd en de Vereniging) welbewust het risico zouden hebben genomen van de overdracht van meer dan 34 parkeerplaatsen. De vraag of [eiser 1] deze vrijheid zou hebben gehad, kan onbeantwoord blijven omdat deze situatie zich niet heeft voorgedaan.
3.27.2
In rov. 3.19 zinspeelt het Hof nog op andere mogelijkheden dan vermeld onder 3.27.1, dan wel begeeft het zich in speculaties over de kans van slagen. Wat er van die oordelen ook zij, zij dragen de door het Hof bereikte uitkomst niet zodat de juistheid en begrijpelijkheid van de uiteenzettingen kan blijven rusten.
3.28
Bij de bespreking van de onderdelen 2-4 mocht ik reeds wijzen op de bijzondere setting van deze zaak; zie met name onder 3.17.1, 3.18.1 en 3.18.2. In dat licht bezien, snijden de verweren van [eiser] c.s. dat het gewraakte handelen de positie van anderen dan de Singelparkeerders en wellicht enkele Herengrachtparkeerders niet raakt geen hout. Het Hof slaat de spijker op de kop met zijn oordeel dat in de onderhavige setting alle eisers zijn getroffen door [eiser 1]s onrechtmatig handelen. Daarom is evenmin gefundeerd het verweer dat een aantal hunner vrijwillig en zonder noodzaak bestaande rechten heeft prijsgegeven.
3.29.1
Op hetgeen is vermeld onder 3.27 en 3.28 lopen de onderdelen 5.1 - 5.7, voor zover [eiser] c.s. daarbij al enig belang hebben omdat ze 's Hofs oordeel niet dragen, stuk. Anders dan de s.t. van mrs Mencke en Van der Wiel (onder 7.10) menen, heeft dat niet van doen met "Sinterklazerij". Het is de consequentie van de bijzondere juridische setting van deze zaak, die als een rode draad door 's Hofs arrest loopt, al had het Hof die draad wellicht wat dikker kunnen spinnen.
3.29.2
Voor zover de s.t. van [eiser] c.s. (met name onder 7.4) nog meer of andere klachten vertolkt, kunnen deze onbesproken blijven omdat ze in het middel niet zijn te lezen.
3.29.3
Voor zover hun s.t. onder 7.4 - 7.7 nog een klacht ventileert tegen 's Hofs uitleg van de in rov. 2.11 geciteerde brief geldt hetgeen onder 3.29.2 werd opgemerkt gelijkelijk. Daaraan doet niet af dat 's Hofs uitleg inderdaad niet goed begrijpelijk is, wat [eiser] c.s. om de onder 3.27.1 genoemde redenen evenwel niet had kunnen baten.
3.30.1
Met betrekking tot onderdeel 5.8 nog het volgende. Het onderdeel verwijst naar de antwoordakte na comparitie in prima onder 10.12 in fine. De noot die daar wordt gekraakt is dat geen sprake zou zijn van schade, zij het dat die stelling op geen enkele wijze wordt toegelicht.
3.30.2
In de laatste volzin (van nog geen twee regels) wordt er ,"ten overvloede", nog op gewezen dat "de verplichting tot het betalen van een boete op geen enkele wijze voortvloeit uit zijn [[eiser 1]s, A-G] handelen". Een toelichting ontbreekt.
3.31.1
Op de schadeontboezeming behoefde het Hof in het hier besproken causaliteitskader niet in te gaan; het onderdeel onderkent dat door niet naar deze passage maar naar die "ten overvloede" te verwijzen ("in fine").
3.31.2
Los daarvan en daarmee betreed ik causaliteitsgrond (de onder 3.30.2 weergegeven klacht): mij lijkt duidelijk dat [eiser 1]s handelen tot de boete heeft geleid. Immers zijn daardoor "parkeerplaatsen" overgedragen die er niet hadden mogen zijn. In elk geval kan het Hof bezwaarlijk worden verweten niet te hebben gerespondeerd op een losse opmerking "ten overvloede" die bovendien a prima vista geen hout snijdt. Daarmee faalt ook deze klacht.
3.32.1
Onderdeel 6 verwijt het Hof niet in te zijn gegaan op de stellingen dat
- a.
niet de leveringen van parkeerplaatsen aan de Singelparkeerders, maar bouwvergunning II de oorzaak was "van het onbruikbaar worden van parkeerplaatsen van specifieke (...) Herengrachtparkeerders";
- b.
niet voorzienbaar was dat de leveringen aan de Singelparkeerders schade zou berokkenen aan de Herengrachtparkeerders;
- c.
alleen de rechthebbenden op parkeerplaatsen waarop de bestuursaanschrijvingen betrekking hebben schade hebben geleden.
3.32.2
Deze verweren strekken er mede toe te betogen dat
- a.
de schade niet op de voet van art. 6:98 BW aan [eiser] c.s. valt toe te rekenen;
- b.
de schade mede is toe te rekenen aan een oorzaak die aan "de benadeelde kan worden toegerekend".
3.33
De onder 3.321 weergegeven klachten, gepresenteerd onder het hoofdje "Schadevergoedingsverweren ten onrechte niet behandeld", zijn niet toegelicht omdat ze voor zich zouden spreken (s.t. onder 8.1).
3.34
De onder 3.32.1 sub b en c genoemde en de daarop voortbouwende onder 3.32.2 sub a genoemde klacht is in essentie een herhaling van zetten. Ik moge daarvoor verwijzen naar het voorafgaande.
3.35.1
De onder 3.32.1 onder a weergegeven stelling is inderdaad te vinden in de cva onder 5.8 en 6.2. Op de andere in voetnoot 50 genoemde vindplaatsen is op dit punt niets te vinden. De stelling heeft handen noch voeten. Zonder gedegen nadere toelichting is zij evenwel zo in het oog springend ongefundeerd dat het Hof er niet op in behoefde te gaan.
3.35.2
In de eerste plaats - het is reeds beslissend - valt niet in te zien waarom (de aanvraag en verlening van) de tweede bouwvergunning de litigieuze schade zou kunnen berokkenen. Dat zou mogelijk wél het geval kunnen zijn bij het geven van uitvoering aan die vergunning, maar die stelling hebben [eiser] c.s. niet betrokken.
3.35.3
Daar komt nog bij dat het hier gaat om een aan F&F Vastgoed verleende vergunning, zoals blijkt uit prod. 5 bij de inleidende dagvaarding. F&F Vastgoed is evenwel geen partij in deze procedure. Bij die stand van zaken behoeft nadere toelichting waarom die vergunningverlening voor de eisende partijen schade zou hebben berokkend. Dat ligt evenwel anders voor het overdragen van de parkeerplaatsen door het transport van [eiser 1].
3.35.4
Daarmee gaat ook de onder 3.32.2 sub b bedoelde klacht in rook op, nog daargelaten dat
- a.
niet helemaal duidelijk is wat deze klacht beoogt (ziet zij op schade, causaliteit of eigen schuld?);21.
- b.
zij voor het eerst in cassatie wordt voorgedragen, terwijl beoordeling mede een onderzoek van feitelijke aard vergt.
3.35.5
Met betrekking tot de toerekeningsklacht vermeld onder 3.32.2 sub a: niet valt in te zien waarom de litigieuze schade, die alleszins voorzienbaar was, niet zou mogen worden toegerekend op de voet van art. 6:98 BW. Voor zover nodig valt daarbij nog te bedenken dat de door [eiser 1] gemaakte fout in mijn ogen tamelijk ernstig is en dat zijn tegenstrijdige relaas geen geloof verdient.
3.36
In onderdeel 7 klagen [eiser] c.s. dat zij ten onrechte zijn veroordeeld in de proceskosten in het voorwaardelijk incidenteel appel. Nu zij in prima in het gelijk zijn gesteld, behoefden zij niet voorwaardelijk incidenteel te appelleren om het Hof ertoe te bewegen door de Rechtbank verworpen verweren zo nodig opnieuw te verwerpen (mijn cursivering).
3.37
Het onderdeel geeft niet aan waar zij de stellingen, betrokken in de voorwaardelijke incidentele grief, in prima heeft betrokken zodat niet duidelijk is waarom sprake zou zijn van door de Rechtbank verworpen weren. Daarom valt deze klacht alleen dan niet in het zwaard van art. 407 lid 2 Rv. wanneer uit het bestreden vonnis genoegzaam zou blijken dat [eiser] c.s. reeds in eerste aanleg hadden betoogd dat een aantal in de mvg inc. onder 7.1 nader omschreven eisende partijen niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard (wat, zo voeg ik toe, niet hun betoog in de cva was). Met betrekking tot de eisende partijen waar het thans om gaat heeft de Rechtbank (m.i. volstrekt begrijpelijk) het verweer niet als een ontvankelijkheids- maar als een onrechtmatigheidsverweer gezien; zie haar vonnis van 19 december 2007 rov. 9 e.v. Daarom is m.i. niet juist dat de voorwaardelijk incidentele grief overbodig was22. omdat, zo begrijp ik, de devolutieve werking van het appel mee zou brengen dat het Hof, zo nodig, een eerder gevoerd verweer zou moeten bespreken. Immers was dat verweer niet eerder gevoerd (laat staan dat wordt vermeld waar dat zou zijn gebeurd).
3.38
Daarmee sneuvelt ook de laatste klacht. Ten overvloede ga ik er kort inhoudelijk op in voor het geval Uw Raad [eiser] c.s. op dit punt tegemoet zou willen komen. In dat scenario zal wel moeten worden aangenomen dat sprake is van een voorwaardelijke incidentele grief die niets anders te berde brengt dan een al in eerste aanleg gevoerd verweer. Hierna ga ik van die - als gezegd: m.i. onjuiste - veronderstelling uit.
3.39.1
Naar vaste jurisprudentie23. kan de omstandigheid dat in eerste aanleg gevoerde verweren in de vorm van een (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep onder de aandacht van het Hof worden gebracht, er niet toe leiden dat verwerping van die verweren - en dientengevolge de verwerping van het incidenteel hoger beroep - een kostenveroordeling met zich brengt.
3.39.2
De ratio hiervan verwoordde Uw Raad in HR 10 juni 1988:24.
"De regel dat een in eerste aanleg verworpen of buiten behandeling gebleven verweer dat in hoger beroep is gehandhaafd, door de appelrechter opnieuw onderscheidenlijk alsnog moet worden onderzocht, voor zover het hoger beroep de toewijsbaarheid van de vordering opnieuw aan de orde stelt, strekt ter bescherming van de geïntimeerde die daardoor wordt behoed voor de nadelige gevolgen van het niet instellen van een incidenteel beroep zijnerzijds. Met deze strekking strookt niet dat geïntimeerde die ter voorkoming van onzekerheid of het betreffende verweer opnieuw of alsnog aan de orde zou komen - en derhalve in zoverre niet zonder belang - ter zake van dit verweer incidenteel appelleert, in dit appel niet-ontvankelijk zou kunnen worden verklaard op grond dat de appelrechter uiteindelijk tot het oordeel komt, dit verweer ook zonder dit appel te kunnen behandelen. Dit brengt mee dat er geen grond was voor een kostenveroordeling in het incidentele appel als nodeloos gemaakt of veroorzaakt te beschouwen."25.
3.40
Zou een feitelijke basis voor de slotklacht bestaan, dan zou zij slagen.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑05‑2012
Deze aanduiding gebruikt de Rechtbank ook, het Hof niet.
Zulks onder nadere clausulering als vermeld in rov. 3 van het vonnis van 19 december 2007.
Zie het vonnis van de Rechtbank van 19 december 2007 onder 4.
Zie p.v. p. 3 en wederom op p. 4. Hetgeen hij daaromtrent in de s.t. onder 4.6 doet aanvoeren, is mij niet goed duidelijk.
Deze norm is voor het eerst geformuleerd in het kader van de aansprakelijkheid van een arts in HR 9 november 1990, LJN AC1103, NJ 1991, 26 (Speeckaert/Gradener) en geldt voor alle beroepsbeoefenaars;, zie ook I.P. Michiels van Kessenich-Hoogendam, Beroepsfouten (1995), nr. 12; C.G. Breedveld-de Voogd, Notariële zorgverplichtingen bij onroerendgoedtransacties in: De Goede Notaris, preadvies voor het KNB (2010), nr. 1.2 en Losbladige Kluwer-bundel Onrechtmatige daad (W.G. Huijgen), VI.2 Notaris aant. 109.
Zie hierover HR 20 december 2002, NJ 2003, 352WMK rov. 3.5.1 en HR 12 juni 2009, LJN BH4723, NJ 2009, 274 rov. 3.4.
Zie voor een aantal arresten waarin de Hoge Raad over zorgplicht spreekt: Breedveld-de Voogd onder 2.1 in noot 12.
Zie nader ook de conclusie van mijn ambtgenoot Wuisman voor HR 28 januari 2011, LJN BO5770 (de zaak is door Uw Raad afgehandeld met toepassing van art. 81 RO).
HR 28 september 1990, LJN AC0095, NJ 1991, 473 EAAL.
D.T. Boks, Notariële aansprakelijkheid, diss. 2002, p. 37 met verwijzing naar HR 8 april 1983, LJN AG4563, NJ 1984, 785 (Wever/Aruba Bank).
A.T. Bolt, preadv. NJV 1996, blz. 137/138 onder verwijzing naar A-G Strikwerda vóór HR 29 november 1991, LJN ZC0429, NJ 1992, 808 CJHB.
Zie ook A-G Wuisman voor HR 28 januari 2011, LJN BO5770 onder 2.3.
Breedveld-de Voogd, a.w., nr. 2.3.
En, volgens het Hof, F&F; maar gelet op rov. 2.4 is dat niet helemaal duidelijk.
Vgl. de s.t. van mr De Knijff onder 5.6 e.v.; zie uitvoerig nader Asser/Rensen 2-III* (2012) nr 214 e.v., met name ook nr 221, 224 en 229.
Zie bijv. HR 23 december 1994, LJN ZC1590, NJ 1996, 628WMK; zie uitvoerig nader Boks, a.w. p. 114 e.v., 131 e.v. en voor rechtsvergelijkende opmerkingen p. 136 e.v. De tegengestelde conclusie van [eiser] c.s. is gebaseerd op hun, op de in de conclusie ontwikkelde gronden m.i. onjuiste, gedachte dat [eiser 1]s handelwijze de (financiële) belangen van de andere parkeergerechtigden niet raakte; of, iets zuiverder, dat 'slechts' de belangen van vier met name genoemde personen zouden zijn geraakt (s.t. mrs Mencke en Van der Wiel onder 5.4).
Vgl. Boks, a.w. p. 116, 117 en 133 e.v.
Ook mr De Knijff wijst daarop in zijn dupliek onder 1.
Ik bedoel dat niet in die zin dat dit bewust is gebeurd. Dat is ook niet nodig.
Uit de s.t. van mr De Knijff onder 9 maak ik op dat dit ook hem niet geheel duidelijk was.
In elk geval niet om deze reden. Inhoudelijk kan men zich de vraag stellen of de grief nuttig en nodig was, maar dat was de soevereine keuze van [eiser] c.s.
Zie bijv. HR 23 december 1994, LJN AD2277/ZC1590, NJ 1996, 627-628; HR 23 november 2001, LJN AB2737, NJ 2002, 386; HR 23 december 2005, LJN AU3713, NJ 2006, 289 MRM en HR 25 september 2009, LJN BJ1428, NJB 2009, 1725.
LJN AC1506, NJ 1989, 30 JBMV.
Zie ook Snijders/Wendels, Civiel appel, nr. 223.
Uitspraak 11‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Procesrecht; kostenveroordeling; incidenteel hoger beroep. Geen kostenveroordeling bij verwerping van door geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep opnieuw of voor het eerst aan de orde gesteld verweer. Hoge Raad doet zelf de zaak af. Voor het overige verwerping met toepassing art. 81 RO.
Partij(en)
11 mei 2012
Eerste Kamer
11/02653
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
kantoorhoudende te [plaats],
2. BOEKEL DE NERÉE N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel,
t e g e n
1. COÖPERATIEVE VERENIGING TOT EXPLOITATIE VAN EEN PARKEERGARAGE HERENGRACHT,
gevestigd te Amsterdam,
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
5. [Verweerder 5],
wonende te [woonplaats],
6. [Verweerder 6],
wonende te [woonplaats],
7. [Verweerder 7],
Wonende te [woonplaats],
8. [Verweerder 8],
wonende te [woonplaats],
9. [Verweerder 9],
wonende te [woonplaats],
10. [Verweerder 10],
wonende te [woonplaats],
11. [Verweerder 11]
wonende te [woonplaats],
12. [Verweerder 12],
wonende te [woonplaats],
13. [Verweerder 13],
wonende te [woonplaats],
14. [Verweerder 14],
wonende te [woonplaats],
15. [Verweerder 15],
wonende te [woonplaats],
16. [Verweerder 16],
wonende te [woonplaats],
17. [Verweerder 17],
wonende te [woonplaats],
18. [Verweerster 18],
wonende te [woonplaats],
19. [Verweerder 19],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Vereniging c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de vonnissen in de zaak 323003/HA ZA 05-2383 van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2006, 5 juli 2006 en 19 december 2007;
- b.
het arrest in de zaak 200.003.700/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 22 februari 2011, verbeterd bij herstelarresten van 31 mei 2011 en 20 september 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Vereniging c.s. hebben geconcludeerd tot referte ten aanzien van onderdeel 7 van het cassatiemiddel en voor het overige tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] c.s. mede door mr. J. Mencke, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 30 maart 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
De in de onderdelen 1 - 6 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2
Onderdeel 7, dat is gericht tegen de in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep uitgesproken kostenveroordeling, treft doel. De omstandigheid dat [eiser] c.s., die door de rechtbank in het gelijk waren gesteld, een verweer hebben gevoerd in de vorm van een (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep, kan niet ertoe leiden dat de verwerping van dat verweer - en dientengevolge de verwerping van het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep - [eiser] c.s. op een kostenveroordeling komt te staan. Dit geldt niet alleen voor in eerste aanleg gevoerde verweren die in de vorm van een incidenteel hoger beroep onder de aandacht van het hof worden gebracht, maar ook voor in zodanige vorm opgeworpen nieuwe verweren.
3.3
Het hof had dus een kostenveroordeling in het incidenteel beroep achterwege moeten laten. Dat wordt niet anders indien wordt uitgegaan van zijn kennelijke opvatting dat honorering van het verweer van [eiser] c.s. moest leiden tot een gedeeltelijke wijziging van het dictum (niet-ontvankelijkverklaring van nog enkele eisers), nu deze omstandigheid geen materiële wijziging zou brengen in de positie van [eiser] c.s. als in het gelijk gestelde partij in de eerderbedoelde zin.
3.4
De Hoge Raad kan, met vernietiging van het arrest van het hof in zoverre, zelf de zaak afdoen.
3.5
De gegrondheid van onderdeel 7 geeft onvoldoende grond om af te zien van veroordeling van [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 22 februari 2011 voor zover [eiser] c.s. daarin zijn veroordeeld in de kosten van het voorwaardelijk incidenteel appel;
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Vereniging c.s. begroot op € 5.965,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 11 mei 2012.
Beroepschrift 23‑05‑2011
Op drieëntwintig mei tweeduizendelf, op verzoek van
- 1.
mr. [verzoeker 1],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats], en
- 2.
Boekel de Nerée N.V.,
een naamloze vennootschap gevestigd te Amsterdam,
tezamen: ‘de Notaris’,
die woonplaats kiezen aan het Noordeinde 33 te (Postbus 305, 2501 CH) Den Haag (Houthoff Buruma), ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad mr. B.T.M. van der Wiel, die door de Notaris is aangewezen om als zodanig hen te vertegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure,
Heb ik, Arthur Pieter Andries Spaargaren, waarnemend gerechtsdeurwaarder ter standplaats Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258;
1.
de Coöperatieve Vereniging tot Exploitatie van een Parkeergarage Herengracht, een coöperatie gevestigd te Amsterdam (‘de Vereniging’),
2.
[gerequireerde 2] (‘[gerequireerde 2]’), wonende te [woonplaats],
3.
[gerequireerde 3] (‘[gerequireerde 3]’), wonende te [woonplaats],
4.
[gerequireerde 4] (‘[gerequireerde 4]’), wonende te [woonplaats],
5.
[gerequireerde 5] (‘[gerequireerde 5]’), wonende te [woonplaats],
6.
[gerequireerde 6] (‘[gerequireerde 6]’), wonende te [woonplaats],
7.
[gerequireerde 7] (‘[gerequireerde 7]’), wonende te [woonplaats],
8.
[gerequireerde 8] (‘[gerequireerde 8]’), wonende te [woonplaats],
9.
[gerequireerde 9] (‘[gerequireerde 9]’), wonende te [woonplaats],
10.
[gerequireerde 10] (‘[gerequireerde 10]’), wonende te [woonplaats],
11.
[gerequireerde 11] (‘[gerequireerde 11]’), wonende te [woonplaats],
12.
[gerequireerde 12] (‘[gerequireerde 12]’), wonende te [woonplaats],
13.
[gerequireerde 13] (‘[gerequireerde 13]’), wonende te [woonplaats],
14.
[gerequireerde 14] (‘[gerequireerde 14]’), wonende te [woonplaats],
15.
[gerequireerde 15] (‘[gerequireerde 15]’), wonende te [woonplaats],
16.
[gerequireerde 16] (‘[gerequireerde 16]’), wonende te [woonplaats],
17.
[gerequireerde 17] (‘[gerequireerde 17]’), wonende te [woonplaats],
18.
[gerequireerde 18] (‘[gerequireerde 18]’), wonende te [woonplaats],
19.
[gerequireerde 19] (‘[gerequireerde 19]’), wonende te [woonplaats],
die in de vorige instantie laatstelijk woonplaats hebben gekozen te (1071 JX) Amsterdam aan de Banstraat 47, ten kantore van de advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
1.
op laatstvermeld adres exploot gedaan op de voet van art. 63 lid 1 Rv, sprekende met en een afschrift hiervan voor ieder van verweerders (hierna tezamen ‘de Vereniging c.s.’) latende aan:
[mevrouw J.H. Zweens]
[ALDAAR WERKZAAM]
2.
aangezegd dat de Notaris beroep in cassatie instelt tegen het arrest (‘het arrest’) van het Gerechtshof te Amsterdam (‘het hof’), gewezen onder zaaknummer 200.003.700/01 tussen de Notaris als geïntimeerden en de Vereniging c.s. als appellanten en uitgesproken op 22 februari 2011;
3.
gedagvaard om op vrijdag 10 juni tweeduizendelf, om 10.00 uur 's ochtends, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad in diens gebouw aan de Kazernestraat 52 te Den Haag;
4.
aangezegd voorts dat indien ten minste één verweerder in het geding is verschenen, tegen de niet verschenen verweerder(s) verstek wordt verleend en tussen de Notaris en de verschenen verweerder(s) wordt voortgeprocedeerd mits ten aanzien van de niet verschenen verweerder(s) de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, waarna tussen alle partijen één arrest zal worden gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
5.
aangezegd dat van de Vereniging bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven van € 5.894,- en van elk van de overige verweerders een griffierecht van € 710,-, met dien verstande dat (1) indien twee of meer verweerders bij dezelfde advocaat bij de Hoge Raad verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen, van hen één gezamenlijk griffierecht wordt geheven en (2) dat van een persoon die onvermogend is een griffierecht van € 294,- wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd (1o) een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in art. 29 van de WRb, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in art. 24 lid 2 WRb, dan wel (2o) een verklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen bedoeld in art. 35 leden 3 en 4 WRb (thans art. 2 leden 1 en 2 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, telkens onderdelen a t/m d dan wel onderdeel e.
6.
aangezegd voorts dat het griffierecht binnen vier weken nadat de verweerder in het geding is verschenen door hem moet zijn betaald, bij gebreke waarvan zijn recht vervalt om in cassatie te komen.
De Notaris voert tegen het arrest aan als:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het arrest is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
1. Inleiding
1.1.
De v.o.f. F&F Vastgoed (‘F&F’) heeft in 1995 in panden aan de Herengracht (het ‘pand Herengracht’) en het Singel (het ‘pand Singel’) in Amsterdam een appartementencomplex met parkeervoorzieningen ontwikkeld. Architectenbureau [A] B.V. (‘[A]’) was als architect betrokken bij het project en heeft zorg gedragen voor het aanvragen van de vergunningen.1.
1.2.
De gemeente Amsterdam (‘de gemeente’) heeft op 30 januari 1995 een bouwvergunning verleend (‘bouwvergunning I’). Bouwvergunning I voorzag in de realisatie van 44 woningen en parkeerruimte voor 34 auto's, waaronder 12 parkeerplaatsen ten behoeve van het pand Singel.2.
1.3.
Bij notariële akte van 17 maart 1995 is de Vereniging opgericht. De Vereniging heeft de exploitatie van de parkeergarage behorend bij het pand Herengracht (‘de Herengrachtgarage’) ten doel. F&F heeft op diezelfde dag de eigendom van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de Herengrachtgarage aan de Vereniging overgedragen.3.
1.4.
F&F en de Vereniging hebben de 34 rechten op het uitsluitend gebruik van een parkeerplaats in de Herengrachtgarage (‘de lidmaatschapsrechten’) tussen 17 maart en eind 1995 verkocht en geleverd aan haar leden (‘de Herengrachtparkeerders’4.), waarbij de akte van levering steeds is opgemaakt door de Notaris. Elke parkeerplaats is met een nummer (1 t/m 34) aangeduid.5.
1.5.
Op 7 juli 1995 heeft [A] namens F&F een tweede bouwaanvraag ingediend bij de gemeente. Deze aanvraag voorzag in eerste instantie in totaal 50 parkeerplaatsen: naast de oorspronkelijke 34 plaatsen in de Herengrachtgarage zouden 16 plaatsen worden gerealiseerd in een naast de Herengrachtgarage gelegen kelder onder de binnentuin (‘de tweede kelder’). [A] heeft de tweede bouwaanvraag nadien gewijzigd door het verwijderen (‘uitgummen’) van 16 parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage.6.
1.6.
Nog voordat de gemeente op de tweede bouwaanvraag had beslist, heeft zij toestemming verleend om de bouw van de tweede kelder aan te vangen.7. Onder meer door plaatsing van 16 liftinstallaties zijn 34 parkeerplaatsen gerealiseerd in de Herengrachtgarage. Voorts zijn 16 parkeerplaatsen gerealiseerd in de tweede kelder ten behoeve van de bewoners van het pand Singel (‘de Singelparkeerders’).8.
1.7.
Op 23 oktober 1995 — de tweede kelder was toen al nagenoeg voltooid9. — heeft de gemeente een bouwvergunning verleend (‘bouwvergunning II’) die voorzag in 34 parkeerplaatsen. Bouwvergunning II overweegt daaromtrent dat10.
‘(…) de afwijking [van bouwvergunning I, adv.] bestaat uit:
Het onderbouwen van het binnenterrein gelegen en behorend bij bovengenoemd gebouw met bestemming daarvan tot parkeergarage en het verenigen daarvan met het souterrain [de Herengrachtgarage, adv.] van hetzelfde gebouw, het geheel met een totale parkeercapaciteit van 34 parkeerplaatsen (…). ‘
De tekening die bij bouwvergunning II behoort (‘de bouwtekening’), voorziet in 18 parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage en 16 in de tweede kelder.11.
1.8.
Ten tijde van het verlenen van bouwvergunning II waren 31 van de 34 lidmaatschapsrechten verkocht en geleverd.12. Na het verlenen van bouwvergunning II heeft de Notaris kennisgenomen van de tekst ervan. Hieruit bleek hem dat de totale parkeercapaciteit niet gewijzigd was ten opzichte van bouwvergunning I.13. De bouwtekening stond hem niet ter beschikking.14.
1.9.
Tussen 17 januari 1996 en 7 februari 1997 heeft de notaris parkeerplaatsen aan de Singelparkeerders geleverd. In de betreffende leveringsaktes is op instigatie van de Notaris steeds bepaald (‘de clausule’):15.
‘Met betrekking tot het verkochte sub 4 verklaarde koper dat hem bekend is dat het gebruik en de inrichting geheel voor eigen rekening en risico is. Het is koper bekend dat de Gemeente hiervoor geen vergunning heeft afgegeven. Indien het gebruik door de overheid wordt ontzegd om welke reden dan ook, zal koper in deze nimmer de verkoper aanspreken, ook al geeft de inrichting een indicatie voor parkeerruimte.’
1.10.
Op 24 oktober 1996 heeft de gemeente aan de Vereniging bestuursdwang aangezegd strekkende tot verwijdering van 16 parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage. De gemeente schreef onder meer:16.
‘Uit een onderzoek (…) is gebleken dat in afwijking van de op 23 oktober 1995 verleende bouwvergunning (…) extra stelling- en schuifconstructies in de parkeergarage (…) zijn gebouwd, waarmee de in de vergunning genoemde maximale parkeercapaciteit van 34 auto's aanmerkelijk wordt overschreden. Deze constructies zijn gebouwd op de parkeerplaatsen die op de vergunningtekening zijn aangeduid met de nummer 1 tot en met 10 en 14 tot en met 18.
Het is op grond van de geldende bepalingen niet mogelijk hiervoor een bouwvergunning te verlenen, aangezien het gebouwde in strijd is met het geldende bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel.
De in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid tot het verlenen een van vrijstelling ten behoeve van parkeren kan op grond van het geldende beleid slechts worden benut voor 34 parkeerplaatsen. Bij de bouw van woningen wordt steeds uitgegaan van de norm van 0,5 parkeerplaats per woning.
(…)
Wij schrijven de Vereniging (…) als overtreder (…), en alle leden (…) als belanghebbenden aan om er voor zorg te dragen dat binnen zes weken na de dag, dat deze aanschrijving is verzonden of uitgereikt, de stelling- en schuifconstructies die zijn gebouwd op de parkeerplaatsen, die op de vergunningtekening zijn aangeduid met de nummers 1 tot en met 10 en 14 tot en met 18, zijn afgebroken en verwijderd.’
Deze bestuursdwangaanzegging, die erop neerkwam dat de 16 wel door bouwvergunning I maar niet door bouwvergunning II gedekte parkeerplaatsen dienden te worden verwijderd,17. is onherroepelijk geworden.
1.11.
Bij brief van 25 maart 1997 heeft de gemeente aan de raadsman van de Vereniging geschreven:18.
‘Bij besluit van 23 oktober 1995 is vergunning verleend om in afwijking van de bouwvergunning d.d. 30 januari 1995 het binnenterrein gelegen en behorend bij gebouw Herengracht (…) te onderbouwen met bestemming daarvan tot parkeergarage en het verenigen daarvan met het souterrain van hetzelfde gebouw, het geheel met een totale parkeercapaciteit van 34 parkeerplaatsen.
(…)
Daarbij zij opgemerkt dat in het kader van de bestuursdwang onzerzijds dan wel is aangesloten op de uitgevoerde vergunning van 23 oktober 1995, hetgeen voor de uitvoering de minst ingrijpende variant is, maar dat van gemeentezijde expliciet is aangegeven dat iedere andere (evt. civielrechtelijk afgedwongen) keuze waarbij tot een maximaal aantal van 34 parkeerplaatsen wordt gekomen in beginsel acceptabel is. Duidelijk moge zijn dat voor de gemeente niet relevant is wie civielrechtelijk in persoon rechten kan doen gelden op één der 34 parkeerplaatsen.’
Op 5 maart 2002 is tussen de Vereniging en de gemeente overeenstemming bereikt over de afkoop van de bestuursdwang voor € 363.024,17 (€ 22.689,01 x 16). De Vereniging heeft zich in dit kader voorts verbonden tussen 1 juli 2002 en 1 juli 2012 op werkdagen tussen 9.00 en 18.00 kostenloos 16 parkeerplaatsen aan de gemeente ter beschikking te stellen.19. De Vereniging heeft hiertoe een roulatiesysteem in het leven geroepen, zodanig dat die last op alle lidmaatschapsrechten gelijkelijk drukt.20.
1.12.
De Vereniging c.s. en negen andere Herengrachtparkeerders hebben de Notaris gedagvaard voor rechtbank Amsterdam (‘de rechtbank’) en gevorderd hem te veroordelen tot een nader gespecificeerde schadevergoeding en betaling van proceskosten. De rechtbank heeft bij vonnis van 19 december 2007 (‘het vonnis’) vijftien Herengrachtparkeerders niet-ontvankelijk verklaard en de Vereniging en twaalf Herengrachtparkeerders hun vorderingen ontzegd. Het hof heeft op het door alle oorspronkelijk eisers ingestelde hoger beroep met zijn arrest het vonnis van de rechtbank vernietigd, negen Herengrachtparkeerders niet-ontvankelijk verklaard, de Vereniging c.s. ontvankelijk verklaard,21. en de Notaris veroordeeld tot betaling aan hen van gespecificeerde schadevergoedingen alsmede tot betaling van proceskosten aan de Vereniging c.s.
2. Oordeel dat Notaris onderzoeksplicht heeft geschonden onjuist of onbegrijpelijk
2.1.
In rov. 3.15 heeft het hof — onder verwijzing naar de clausule — vastgesteld dat
- (i)
is afgesproken dat aan de Singelparkeerders een voorwaardelijk recht op een parkeerplaats zou worden geleverd en
- (ii)
bij de Notaris naar eigen zeggen de veronderstelling bestond dat de parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage ‘zeker’ (gedekt door een bouwvergunning) en de parkeerplaatsen in de tweede kelder ‘onzeker’ (niet gedekt door een bouwvergunning) waren.
Deze vaststellingen zijn onbegrijpelijk. De Notaris heeft immers aangevoerd dat de jegens de Singelparkeerders bedongen clausule (‘gebruik en inrichting is geheel voor eigen risico’) erop ziet dat de gemeente voor het gebruik van de parkeerplaatsen in de tweede kelder (nog) geen vergunning had verleend.22. Deze stelling houdt onmiskenbaar in dat een vergunning voor het gebruik (een parkeervergunning) ontbrak, niet dat een bouwvergunning ontbrak. Derhalve valt niet in te zien hoe de clausule zou kunnen leiden tot
- (i)
verkrijging van een voorwaardelijk recht op een parkeerplaats door de Singelparkeerders. De clausule doet immers ontegenzeggelijk niet af aan het door de Singelparkeerders verkregen recht, maar adresseert slechts het eventuele blijven ontbreken van een vergunning voor het gebruik (parkeervergunning). Voorts valt niet in te zien
- (ii)
dat de ‘zekerheid’ van de parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage en de ‘onzekerheid’ van de parkeerplaatsen in de tweede kelder ziet op het al dan niet aanwezig zijn van een bouwvergunning. Uit de clausule blijkt immers ontegenzeggelijk dat het gaat om het ontbreken van een vergunning voor het gebruik (parkeervergunning).
Het ‘eigen zeggen’ van de Notaris doet hieraan niet af, omdat het hof hetgeen de Notaris heeft verklaard onmiskenbaar onjuist heeft geïnterpreteerd als betrekking hebbende op bouwvergunningen, terwijl de Notaris op parkeervergunningen doelde. Dit blijkt niet alleen uit zijn al aangehaalde betoog, maar ook uit zijn betoog dat hij — geconfronteerd met bouwvergunning II — ministerie diende te verlenen aan de Singelparkeerders terzake van de aan hen te leveren parkeerplaatsen. Als de Notaris was uitgegaan van de ‘onzekerheid’ van bouwvergunning II voor de tweede kelder, had hij zijn ministerie immers op die grond kunnen weigeren.23. Het slagen van (een of meer van de) de klachten van dit subonderdeel brengt mee dat ook rov. 3.16 e.v. niet in stand kunnen blijven.
2.2.
In rov. 3.17 heeft het hof geoordeeld dat de Notaris zijn onderzoeksplicht heeft geschonden door niet de van bouwvergunning II deel uitmakende bouwtekening te raadplegen. Aan dit oordeel heeft het hof ten grondslag gelegd
- (i)
dat de Notaris bij raadpleging van de bouwtekening zou hebben ontdekt dat door het verstrekken van bouwvergunning II een deel van de reeds aan Herengrachtparkeerders geleverde lidmaatschapsrechten zag op het gebruik van een parkeerplaats die niet langer gedekt werd door een bouwvergunning,
- (ii)
dat de Notaris als ervaren vastgoednotaris bekend was met de stringente parkeernormen in de Amsterdamse binnenstad en
- (iii)
dat de Notaris als elke notaris bekend mag worden geacht met de betekenis van de bij een bouwvergunning behorende en daarvan deel uitmakende bouwtekening.
2.3.
Het in § 2.2 weergegeven oordeel van het hof in rov. 3.17 is onjuist of onbegrijpelijk. Ten eerste heeft het hof met zijn in § 2.2 onder
- (i)
weergegeven argument miskend dat het feit dat onderzoek bepaalde kennis zou hebben opgeleverd, niet (zonder meer) kan bijdragen aan de conclusie dat dit onderzoek rechtens had behoren te worden verricht. Ten tweede was de uit de tekst van bouwvergunning II blijkende hoeveelheid van 34 parkeerplaatsen in overeenstemming met de stringente parkeernormen in de Amsterdamse binnenstad, zodat deze normen hem, anders dan het hof met zijn in § 2.2 onder
- (ii)
weergegeven argument tot uitgangspunt neemt, na kennisname van bouwvergunning II zelf geen aanleiding gaven tot raadpleging van de bouwtekening. Ten derde heeft het hof met zijn in § 2.2 onder
- (iii)
weergegeven argument miskend dat de betekenis van de bij een bouwvergunning behorende en daarvan deel uitmakende tekening niet zodanig is dat deze steeds door een notaris naast de tekst van de bouwvergunning zelf dient te worden opgevraad en geraadpleegd.24. In beginsel mag een notaris afgaan op die tekst. Ten vierde heeft het hof miskend dat een onderzoeksplicht van de Notaris slechts strekt tot bescherming van belangen waarmee de Notaris rechtens rekening behoorde te houden. Op het moment dat de Notaris bouwvergunning II onder ogen kreeg, hoefde de Notaris rechtens niet bedacht te zijn op de belangen van de Herengrachtparkeerders aan wie al lidmaatschapsrechten waren overgedragen, omdat de Notaris ervan mocht uitgaan dat deze Herengrachtparkeerders aldus een gebruiksrecht op een door een bouwvergunning gedekte parkeerplaats hadden verkregen. Hierna rust op de Notaris jegens hen geen onderzoeksplicht ten aanzien van het in stand blijven van deze bouwvergunning.
2.4.
Gegrondbevinding van (een van) de klacht(en) van dit onderdeel brengt mee dat ook rov. 3.18 e.v. niet in stand kunnen blijven.
3. Oordeel dat Notaris zorgplicht heeft geschonden onjuist of onbegrijpelijk
3.1.
In rov. 3.18 heeft het hof geoordeeld dat de Notaris na raadpleging van de bouwtekening zou hebben ontdekt dat zijn veronderstelling onjuist was dat de parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage gedekt waren door een bouwvergunning en die in de tweede kelder niet gedekt waren door een bouwvergunning. Hij zou zich volgens het hof
- (i)
dan ook hebben gerealiseerd dat het leveren van voorwaardelijke parkeerplaatsen in de Singelgarage geen oplossing zou bieden voor de ontstane problematiek. De Notaris had dan, zo heeft het hof vervolgens geoordeeld
- (ii)
kunnen bewerkstelligen dat tussen alle betrokkenen — F&F én de gemeente én de Singelparkeerders én de Herengrachtparkeerders — overleg zou hebben plaatsgevonden over een mogelijke oplossing. Daarbij had de Notaris, aldus het hof
- (iii)
een waarschuwing moeten doen uitgaan naar de Vereniging c.q. naar de kopers van een lidmaatschapsrecht voor een parkeerplaats in de Herengrachtgarage.
De belangen van de Vereniging c.q. de kopers van een parkeerplaats waren immers, zoals de Notaris had kunnen en moeten weten, in het geding, nu deze waren aangetast door bouwvergunning II.
3.2.
Het in § 3.1 onder
- (i)
weergegeven oordeel van het hof is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. De Notaris verkeerde in de positie dat
- (a)
de voor de Herengrachtparkeerders gecreëerde lidmaatschapsrechten (op drie na25.) aan hen waren overgedragen,
- (b)
de met ieder afzonderlijk lidmaatschapsrecht verbonden specifieke parkeerplaatsen eerst wel alle door bouwvergunning I, maar later in een aantal gevallen niet door bouwvergunning II werden gedekt en
- (c)
de aan de Singelparkeerders te leveren parkeerplaatsen wel door bouwvergunning II werden gedekt.
In die positie was het niet onvoorwaardelijk maar onder het in de clausule besloten voorbehoud leveren aan de Singelparkeerders, waardoor het (komen te) ontbreken van vergunningen aan hen zouden kunnen worden tegengeworpen, in het licht van de geldende parkeernormen onmiskenbaar een maatregel die zou kunnen bijdragen aan het alsnog legaliseren van de niet door bouwvergunning II gedekte parkeerplaatsen van de Herengrachtparkeerders, hetgeen volgens het hof (rov. 3.19) een oplossing zou kunnen bieden, aangezien volgens het hof de gemeente zonder meer bereid was tot een oplossing te komen en voor haar niet van belang was om vast te houden aan de vergunde parkeerplaatsen voor de Singelparkeerders.
3.3.
Het in § 3.1 onder (ii) weergegeven oordeel van het hof is onjuist of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd voor zover daarin besloten ligt dat op de Notaris een rechtsplicht rustte om het door het hof bedoelde overleg tussen alle betrokkenen te initiëren. Allereerst valt niet in te zien waarom de Herengrachtparkeerders wier parkeerplaatsen ook door bouwvergunning II werden gedekt bij dergelijk overleg hadden moeten worden betrokken. Hun rechten waren immers niet in het geding.26. Voorts valt niet in te zien waarom de Singelparkeerders bij dergelijk overleg hadden moeten worden betrokken. Hun parkeerrechten waren immers evenmin in het geding, nu deze door bouwvergunning II werden gedekt. Bovendien had de Notaris (op slechts drie gevallen na) meegewerkt aan de overdracht van de lidmaatschapsrechten aan de Herengrachtparkeerders op het moment dat de parkeerplaatsen waarop de lidmaatschaprechten een gebruiksrecht gaven nog alle door bouwvergunning I werden gedekt,27. terwijl niet is gesteld of gebleken dat de Notaris niet had mogen meewerken aan het overdragen van de overige lidmaatschapsrechten. Voorts heeft het optreden van [A] (het op enig moment na de oorspronkelijke aanvraag ‘uitgummen’ van parkeersplaatsen op de aanvraag van bouwvergunning II) ervoor gezorgd dat F&F in een situatie terecht is gekomen dat zij tekortschoot in haar verplichtingen jegens de Herengrachtparkeerders met een lidmaatschapsrecht voor een niet door bouwvergunning II gedekte parkeerplaats. Als de Notaris al had moeten ontdekken dat een deel van de parkeerplaatsen van de Herengrachtparkeerders niet door bouwvergunning II werd gedekt (zie § 2), en als op hem terzake al een waarschuwingsplicht rustte (zie § 3.4), had hij het, in de hiervoor genoemde omstandigheden bij die waarschuwing mogen laten, en was de Notaris, gelet op zijn rol en positie in deze niet rechtens gehouden om overleg tussen alle betrokken te initiëren. In ieder geval is het oordeel van het hof dat hij hiertoe wel gehouden was onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, nu het niet (kenbaar) is ingegaan op de hiervoor genoemde omstandigheden.
3.4.
Het in § 3.1 onder (iii) weergegeven oordeel van het hof is onjuist of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd voor zover het inhoudt dat de Notaris een waarschuwing had moeten doen uitgaan naar de kopers van een lidmaatschapsrecht voor een parkeerplaats in de Herengrachtgarage die niet alleen door bouwvergunning I, maar ook door bouwvergunning II werd gedekt. De belangen van deze Herengrachtparkeerders waren immers, anders dan het hof kennelijk tot uitgangspunt neemt, niet (op voor de Notaris kenbare wijze) in het geding, nu deze niet waren aangetast door bouwvergunning II.28. In het algemeen strekken waarschuwingsplichten slechts tot bescherming van hen wier belangen op kenbare wijze in het geding zijn, en hoeft degene op wie een waarschuwingsplicht rust de waarschuwing derhalve slechts aan deze belanghebbenden te geven. Hetgeen het hof heeft vastgesteld kan niet de conclusie dragen dat in dit geval grond is voor een uitzondering op dit uitgangspunt. Het feit dat de Herengrachtparkeerders met een lidmaatschapsrecht dat zag op gebruik van een door bouwvergunning I en II gedekte parkeerplaats later hebben ingestemd met een regeling die ook hun rechten inkort, was voor de Notaris op het moment dat hij een waarschuwing zou moeten hebben doen uitgaan, immers geen kenbaar belang, zodat hij daar rechtens geen rekening mee hoefde te houden.29. Ook het door het hof in rov. 3.11 (door het overnemen van rov. 16 van het vonnis van de rechtbank) en 3.19 vastgestelde gegeven dat het de gemeente niet uitmaakte welke plaatsen zouden verdwijnen kan niet bijdragen aan de conclusie dat op de Notaris een waarschuwingsplicht rustte jegens de Herengrachtparkeerders wier parkeerplaats zowel door bouwvergunning I als door bouwvergunning II werd gedekt. Deze opstelling van de gemeente was allereerst niet kenbaar voor de Notaris op het moment dat hij een waarschuwing zou moeten hebben doen uitgaan. De houding van de gemeente hield eerder juist in dat zij niet (althans niet zonder meer) bereid was Bouwvergunning II te wijzigen ten faveure van de Herengrachtparkeerders wier lidmaatschapsrecht zag op een parkeerplaats die daardoor niet werd gedekt en ten detrimente van de Singelparkeerders, nu al in overeenstemming met Bouwvergunning II was gebouwd en de tweede kelder op het moment van het verlenen van Bouwvergunning II nagenoeg was voltooid.30. Bovendien doet de latere opstelling van de gemeente er niet aan af dat het door de laatstgenoemde Herengrachtparkeerders via het lidmaatschapsrecht verkre- gen gebruiksrecht op een parkeerplaats in alle opzichten geldig en bruikbaar was (gebleven), zodat hun rechten niet (kenbaar) in het geding waren voordat zij zelf instemden met een regeling die aan deze rechten afdeed.
4. Oordeel dat Notaris niet aan Singelparkeerders had mogen leveren onjuist of onbegrijpelijk
4.1.
In rov. 3.20 heeft het hof overwogen dat de Notaris eerst is in januari 1996 is begonnen met het leveren van parkeerplaatsen aan de Singelparkeerders en hiermee is doorgegaan tot februari 1997, na de aanschrijving bestuursdwang door de gemeente. Het hof heeft hieraan toegevoegd dat de in § 1.9 geciteerde clausule geen deugdelijke weg is gebleken om de reeds aan de Herengrachtparkeerders geleverde rechten zeker te stellen en bovendien inhoudelijk onjuist was, nu voor de aan de Singelparkeerders geleverde parkeerplaatsen wel een vergunning bestond. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat indien de Notaris niet zou zijn overgegaan tot levering van parkeerplaatsen aan de Singelparkeerders, niet de onomkeerbare situatie zou zijn ontstaan dat méér parkeerplaatsen waren geleverd dan de 34 plaatsen die door de gemeente waren vergund. Ook dit handelen heeft derhalve bijgedragen aan de situatie dat de Vereniging geconfronteerd werd met de gemeentelijke aanschrijving bestuursdwang, aldus het hof. Volgens het hof heeft de Notaris ook in dit opzicht onzorgvuldig gehandeld jegens de Vereniging c.s.
4.2.
Het in § 4.1 weergegeven oordeel van het hof dat de Notaris onzorgvuldig heeft gehandeld jegens de Vereniging c.s. door parkeerplaatsen te leveren aan de Singelparkeerders is onjuist of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Ten eerste valt niet in te zien wat het feit dat de Notaris pas in januari 1996 is begonnen met leveren aan de Singelparkeerders en/althans dat hij hiermee is doorgegaan tot na de aanschrijving bestuursdwang, kan bijdragen aan het oordeel dat hij, door zijn ministerie te verlenen aan de Singelparkeerders onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Vereniging c.s., nu de aanschrijving bestuursdwang slechts zag op een aantal specifieke, niet door bouwvergunning II gedekte parkeerplaatsen waarop de lidmaatschapsrechten van een aantal specifieke Herengrachtparkeerders zagen, die lidmaatschapsrechten niet verder strekten dan die parkeerplaatsen en de rechten van de Vereniging niet verder strekten dan de Herengrachtgarage, zodat de levering aan de Singelparkeerders op geen enkele manier afdeed aan de rechten van de Vereniging c.s. en de Notaris derhalve geen grond had zich van zijn ministerie te (mogen) onthouden.31.
4.3.
Ten tweede valt niet in te zien wat de feiten
- (i)
dat de in § 1.9 geciteerde clausule geen deugdelijke weg is gebleken om de reeds aan de Herengrachtparkeerders geleverde rechten zeker te stellen en/of
- (ii)
dat deze clausule inhoudelijk onjuist was,
kunnen/kan bijdragen aan het oordeel dat hij door zijn ministerie te verlenen aan de Singelparkeerders onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Vereniging c.s., nu deze feiten er niet aan afdoen dat de aanschrijving bestuursdwang slechts zag op een aantal specifieke, niet door bouwvergunning II gedekte parkeerplaatsen waarop de lidmaatschapsrechten van een aantal specifieke Herengrachtparkeerders zagen, die lidmaatschapsrechten niet verder strekten dan die parkeerplaatsen en de rechten van de Vereniging niet verder strekten dan de Herengrachtgarage, zodat de levering aan de Singelparkeerders op geen enkele manier afdeed aan de rechten van de Vereniging c.s. en de Notaris derhalve geen grond had zich van zijn ministerie te (mogen) onthouden. Bovendien is 's hofs uitgangspunt dat de clausule inhoudelijk onjuist was onbegrijpelijk op de in § 2.1 aangevoerde gronden.
4.4.
Bouwvergunning II ziet op 34 specifieke parkeerplaatsen. Een aantal van de parkeerplaatsen waarop de lidmaatschapsrechten van de Herengrachtparkeerders zagen, werd niet door bouwvergunning II gedekt en de aanschrijving bestuursdwang had specifiek en uitsluitend op deze parkeerplaatsen betrekking. Het hof heeft miskend dat onder deze omstandigheden niet valt in te zien hoe de levering van (door bouwvergunning II gedekte) parkeerplaatsen aan de Singelparkeerders zou kunnen bijgedragen aan de gemeentelijke aanschrijving bestuursdwang met betrekking tot de niet door bouwvergunning II gedekte parkeerplaatsen van specifieke Herengrachtparkeerders, zodat de Notaris hier ook geen rekening mee hoefde te houden.32. Afzien van levering aan de Singelparkeerders zou er immers niet aan hebben afgedaan dat een aantal parkeerplaatsen van Herengrachtparkeerders niet door bouwvergunning II waren gedekt, terwijl dit de specifieke en uitsluitende grond van de gemeentelijke bestuursdwangaanschrijving was.
4.5.
Onder deze in § 4.2–4.4 genoemde omstandigheden en gelet op zijn ministerieplicht33. valt in ieder geval niet in te zien op welke grond de Notaris had mogen — laat staan moeten — afzien van het leveren aan de Singelparkeerders van de hen toekomende en door bouwvergunning II gedekte parkeerrechten. Ook hierom is het oordeel van het hof dat de Notaris van deze leveringen had behoren af te zien, onjuist althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
4.6.
Dit laatste geldt temeer nu het hof niet (kenbaar) is ingegaan op de in dit verband door de Notaris ingenomen stellingen dat
- a.
de Vereniging c.s. ten opzichte van de Singelparkeerders derden waren, die geen recht op het gebruik van de tweede kelder konden doen gelden en daarbij niet waren betrokken;34.
- b.
bouwvergunning II alleen heeft afgedaan aan de mogelijkheid gebruik te maken van 16 specifieke parkeerplaatsen waarop lidmaatschapsrechten van specifieke Herengrachtparkeerders zagen, en de leveringen aan de Singelparkeerders geen afbreuk aan die rechten hebben opgeleverd;35.
- c.
voor de Notaris niet voorzienbaar was dat levering aan de Singelparkeerders tot schade bij de Vereniging c.s. zou kunnen leiden, omdat de Vereniging c.s. geen rechten op de tweede kelder konden doen gelden.36.
Indien het hof aan deze stellingen voorbij is gegaan omdat het deze niet relevant achtte voor de beantwoording van de vraag of de Notaris onzorgvuldig jegens de Vereniging c.s. heeft gehandeld door aan de Singelparkeerders te leveren, is het uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Het antwoord op deze vraag hangt immers af van alle omstandigheden van het geval. Indien het hof dit niet heeft miskend heeft het zijn oordeel dat de Notaris onzorgvuldig heeft gehandeld onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd door niet (kenbaar) op deze voor dit oordeel relevante stellingen in te gaan. Hieraan doet niet af dat het hof in rov. 3.18 wel op de stelling van de Notaris dat de Vereniging c.s. derden waren is ingegaan, nu rov. 3.18 niet ziet op de vraag of de Notaris aan de Singelparkeerders mocht leveren, maar op de wezenlijk andere vraag of de Notaris een waarschuwingsplicht heeft geschonden.
4.7.
Het oordeel van het hof is in ieder geval onjuist of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd voor zover het inhoudt dat de Notaris jegens de kopers van een lidmaatschapsrecht voor een parkeerplaats in de Herengrachtgarage die niet alleen door bouwvergunning I, maar ook door bouwvergunning II werd gedekt, een rechtsplicht had zich van medewerking aan levering van parkeerplaatsen aan de Singelparkeerders te onthouden. De belangen van deze Herengrachtparkeerders waren immers, anders dan het hof kennelijk tot uitgangspunt neemt, niet (voor op de Notaris kenbare wijze) in het geding, nu deze niet waren aangetast door bouwvergunning II. Het feit dat deze Herengrachtparkeerders later hebben ingestemd met een regeling die ook hun rechten inkort, was voor de Notaris op het moment dat ministerie werd gevraagd, geen kenbaar belang.37. Ook het door het hof in rov. 3.11 (door het overnemen van rov. 16 van het vonnis van de rechtbank) en 3.19 vastgestelde gegeven dat voor de gemeente niet van belang was om vast te houden aan de vergunde parkeerplaatsen voor de Singelparkeerders kan niet bijdragen aan de conclusie dat op de Notaris jegens de Herengrachtparkeerders wier parkeerplaats zowel door bouwvergunning I als door bouwvergunning II werd gedekt een plicht rustte zich van medewerking aan levering van parkeerplaatsen aan de Singelparkeerders te onthouden. Deze opstelling van de gemeente was allereerst niet kenbaar voor de Notaris op het moment dat hij zijn ministerie verleende. De gemeente was juist niet (althans niet zonder meer) bereid Bouwvergunning II te wijzigen ten faveure van de Herengrachtparkeerders wier lidmaatschapsrecht zag op gebruik van een parkeerplaats die daardoor niet werd gedekt en ten detrimente van de Singelparkeerders, nu al in overeenstemming met Bouwvergunning II was gebouwd en de tweede kelder op het moment van het verlenen van Bouwvergunning II nagenoeg was voltooid.38. Bovendien doet de latere opstelling van de gemeente er niet aan af dat het door de laatstgenoemde Herengrachtparkeerders verkregen lidmaatschapsrecht een gebruiksrecht op een parkeerplaats inhield dat in alle opzichten geldig en bruikbaar was (gebleven), zodat hun rechten niet (kenbaar) in het geding waren voordat zij zelf instemden met een regeling die aan deze rechten afdeed.
5. Aanname causaal verband onjuist of onbegrijpelijk
5.1.
In rov. 3.19 heeft het hof geoordeeld dat in voldoende mate is komen vast te staan dat, indien de Notaris niet normschendend zou hebben gehandeld, de schade van de Herengrachtparkeerders niet zou zijn ontstaan. Volgens het hof had dit gekund doordat de gemeente de 34 parkeerplaatsen in de Herengrachtgarage alsnog zou legaliseren, of doordat anderszins tot een oplossing zou zijn gekomen. Het hof verwijst hierbij naar het standpunt van de gemeente dat het voor haar niet van belang was om vast te houden aan de vergunde parkeerplaatsen voor de Singelparkeerders. Het hof acht hierbij in rov. 3.20 van groot belang dat op het moment dat de Notaris kennis kreeg van Bouwvergunning II nog niet aan Singelparkeerders was geleverd. Het hof verwijst naar het feit dat de Notaris ook na de aanschrijving bestuursdwang is doorgegaan met leveren aan Singelparkeerders, dat de bij die leveringen gebruikte clausule geen deugdelijke weg is gebleken om de geleverde rechten van de Herengrachtparkeerders zeker te stellen en bovendien inhoudelijk onjuist was. Indien de Notaris niet zou zijn overgegaan tot levering van parkeerplaatsen aan de Singelparkeerders, zou volgens het hof niet de onomkeerbare situatie zijn ontstaan dat méér parkeerplaatsen waren geleverd dan de 34 plaatsen die door de gemeente waren vergund. Ook dit handelen heeft derhalve, zo vervolgt het hof, bijgedragen aan de situatie dat de Vereniging geconfronteerd werd met de gemeentelijke aanschrijving bestuursdwang.
5.2.
Het oordeel van het hof dat sprake is van condicio sine qua non-verband (‘csqn-verband’) tussen het aan de Notaris verweten handelen en de schade van de Vereniging c.s. is onjuist of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Voor zover het hof mocht hebben geoordeeld dat de door het hof aangenomen schending van zijn onderzoeksplicht door de Notaris schade heeft veroorzaakt, heeft het hof miskend dat het enkele doen van onderzoek geen schade kan voorkomen.
5.3.
Indien het hof heeft geoordeeld dat de waarschuwing die de Notaris volgens het hof aan de Vereniging c.s. had behoren te geven of het achterwege laten van levering aan de Singelparkeerders de schade van de Vereniging c.s. had kunnen voorkomen, heeft het hof miskend dat de schade (bestaande uit het op grond van bestuursdwang moeten verwijderen van 16 specifieke parkeerplaatsen) geheel is veroorzaakt door het verlenen van bouwvergunning II, en dat enig handelen nadien van de Notaris daaraan niet afdoet, althans niet valt in te zien hoe enig ander handelen van de Notaris nadien de schade (geheel) had kunnen voorkomen.39. Althans heeft het hof miskend dat niet, althans niet zonder meer, valt in te zien hoe een waarschuwing van de Notaris dat Bouwvergunning II de parkeerplaatsen van een aantal specifieke Herengrachtparkeerders niet dekte of het achterwege laten van levering aan de Singelparkeerders,40. de gemeentelijke aanschrijving bestuursdwang had kunnen voorkomen, waarvan vaststaat dat de door de Vereniging c.s. gestelde schade daarmee in csqn-verband staat. Bouwvergunning II ziet immers op een aantal specifieke parkeerplaatsen, waaronder de voor de Singelparkeerders bedoelde parkeerplaatsen in de tweede kelder.41. Op de tweede kelder konden de Herengrachtparkeerders hoe dan ook geen recht doen gelden.42.
5.4.
Het door het hof gesuggereerde alsnog legaliseren van de 34 parkeerplaatsen zou alleen mogelijk zijn indien
- (i)
de Singelparkeerders hun rechten zouden willen of moeten prijsgeven of
- (ii)
de gemeente bereid zou zijn af te wijken van het door haar gestelde maximum van 34 parkeerplaatsen voor het complex als geheel.
Het hof heeft — mede gelet op de stellingen van de Notaris terzake43. — ten onrechte in het midden gelaten of aannemelijk is dat
- (i)
de Singelparkeerders hun rechten zouden willen of moeten prijsgeven, althans dat dit zou kunnen geschieden op een wijze die de Vereniging c.s. een gunstiger vermogenspositie zou opleveren dan de huidige. Voorts heeft het hof — mede gelet op het relevante verweer van de Notaris44. — onvoldoende (kenbaar) bij zijn oordeel betrokken dat
- (ii)
de gemeente niet bereid was af te wijken van het maximum van 34 parkeerplaatsen voor het complex als geheel,
althans heeft het hof ten onrechte (impliciet) aangenomen dat de gemeente hiertoe bereid was tegen condities die de Vereniging c.s. een gunstiger vermogenspositie zou opleveren dan de huidige. Juist de door de Vereniging c.s. met de gemeente bereikte schikking toont aan dat dit laatste niet in de rede ligt.
5.5.
Bij dit alles is het hof bovendien ten onrechte niet ingegaan op het essentiële verweer van de Notaris dat de gemeente niet (althans niet zonder meer) bereid was Bouwvergunning II te wijzigen ten faveure van de Herengrachtparkeerders wier parkeerplaats daardoor niet werd gedekt en ten detrimente van de Singelparkeerders, nu al in overeenstemming met Bouwvergunning II was gebouwd en de tweede kelder op het moment van het verlenen van Bouwvergunning II nagenoeg was voltooid.45. Dit verweer strekt tot de conclusie dat de situatie al onomkeerbaar was op het moment dat zich enige litigieuze normschending van de Notaris zou kunnen hebben voorgedaan en csqn-verband tussen eventuele normschending en schade hierom ontbreekt.
5.6.
Ook het oordeel van het hof dat na een waarschuwing van de Notaris of bij achterwege laten van levering aan de Singelparkeerders ‘anderszins tot een oplossing zou zijn gekomen’ en dat het achterwege blijven van de waarschuwing of het uitvoeren van de leveringen derhalve in csqn-verband staat met de schade, is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Ten eerste heeft het hof miskend dat niet (zonder meer) valt in te zien welke andere oplossingen er denkbaar zijn naast de hiervoor besproken mogelijkheden. Ten tweede is het hof niet (kenbaar) ingegaan op het betoog van de Notaris dat de door de Vereniging c.s. beschreven strategieën geen slagingskans hadden.46.
5.7.
De Notaris heeft aangevoerd dat alleen de Herengrachtparkeerders op wier parkeerplaatsen de bestuursdwang betrekking had, schade hebben geleden,47. en dat het nadeel dat de overige Herengrachtparkeerders ten gevolge van hun akkoord met een regeling met de gemeente lijden, het gevolg is van een vrijwillige keuze.48. Op dit — onweersproken — verweer is het hof echter niet (kenbaar) ingegaan. Het oordeel dat het handelen van de Notaris schade heeft veroorzaakt is — mede in het licht van voornoemd verweer van de Notaris — onjuist of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd voor zover het de Herengrachtparkeerders betreft wier parkeerplaats zowel door bouwvergunning I als door bouwvergunning II werd gedekt. Hun positie is immers op geen enkele wijze aangetast door enig door het hof vastgesteld tekortschieten van de Notaris. Dat deze Herengrachtparkeerders hun positie later vrijwillig hebben ingekort in het kader van de met de gemeente getroffen schikking, kan hier niet (zonder meer) aan afdoen.
5.8.
De Notaris heeft betwist dat de in het kader van de minnelijke schikking door de Vereniging betaalde boete in csqn-verband staat met zijn handelen.49. Deze stelling had het hof, anders dan het heeft gedaan, (kenbaar) in zijn beoordeling moeten betrekken, omdat gegrondbevinding ervan leidt tot afwijzing van de vordering terzake van de boete.
6. Schadevergoedingsverweren ten onrechte niet behandeld
6.1.
De Notaris heeft ten verwere onder meer het volgende aangevoerd.
- a.
Niet de leveringen van parkeerplaatsen aan de Singelparkeerders maar bouwvergunning II was de oorzaak van het onbruikbaar worden van parkeerplaatsen van specifieke (door de gemeente met de bestuursdwangaanschrijving geadresseerde) Herengrachtparkeerders. Dat de leveringen aan de Singelparkeerders schade zouden veroorzaken aan de Herengrachtparkeerders, was voor de Notaris niet voorzienbaar.50.
- b.
Alleen de rechthebbenden op de parkeerplaatsen waarop de bestuursdwangaanschrijving van de gemeente was gericht, hebben schade geleden. De andere Herengrachtparkeerders hebben geen vorderingsrecht. Het nadeel dat de niet door de bestuursdwang getroffen Herengrachtparkeerders ten gevolge van hun akkoord met een regeling met de gemeente lijden, is het gevolg van een vrijwillige keuze.51.
6.2.
Deze verweren strekken (mede) tot de conclusie dat de schade waarvan de Vereniging c.s. vergoeding vorderen niet in zodanig verband staat met de aan de Notaris verweten gedragingen, dat deze aan de Notaris als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend, althans dat deze schade (mede) een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Gegrondbevinding van deze verweren leidt tot (gedeeltelijke) afwijzing van de vorderingen van de Vereniging c.s., althans van de vorderingen van de Herengrachtparkeerders wier parkeerplaatsen ook door bouwvergunning II werden gedekt. Hierom had het hof op deze verweren, anders dan het heeft gedaan, (kenbaar) in moeten gaan, zonodig onder ambtshalve aanvulling van rechtsgronden.
7. Ten onrechte proceskostenveroordeling in voorwaardelijk incidenteel appel
Het hof heeft de Notaris ten onrechte veroordeeld in de proceskosten in het voorwaardelijk incidenteel appel. Nu de Notaris in het dictum van de uitspraak in eerste aanleg in het gelijk is gesteld, behoefde hij immers niet voorwaardelijk incidenteel te appelleren om het hof ertoe te bewegen zijn door de rechtbank verworpen verweren zonodig opnieuw te behandelen. Het feit dat de Notaris de betreffende verweren als een beroep op niet-ontvankelijkheid heeft gepresenteerd, maakt dit niet anders, nu het in feite om principale verweren gaat.
8. Proces-verbaal niet beschikbaar
Op het moment van het verstrijken van de cassatietermijn was het proces-verbaal van de pleitzitting bij het hof nog niet beschikbaar. De Notaris behoudt zich het recht voor om, indien het proces-verbaal daar aanleiding toe geeft, op basis van dat proces-verbaal aanvullende cassatieklachten aan te voeren.
Conclusie
De Notaris vordert op grond van dit middel de vernietiging van het arrest, met zodanige verdere beslissing, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten.
Kosten exploot: € 76,31
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 23‑05‑2011
Hof rov. 2.2.
Hof rov. 2.3 jo. productie 3 bij inl.dgv. en productie 1 bij MvG.
Hof rov. 2.4.
Deze term zal hierna ook worden gebruikt voor de natuurlijke personen die als oorspronkelijk eiser in deze procedure optreden, onverschillig of zij nog lid zijn van de Vereniging.
Hof rov. 2.8 jo. productie 1 bij MvG.
Hof rov. 2.5.
CvA § 2.11; Plta I § 3.5.
Hof rov. 2.7.
Plta I § 3.5.
Productie 5 bij inl.dgv., p. 1.
Hof rov. 2.6 jo. productie 2 bij MvG. Het hof spreekt ook wel van ‘kaart’.
CvA § 2.8 en 5.3.
CvA § 2.16; MvA § 4.17–4.18.
CvA § 2.17.
Hof rov. 2.9.
Productie 12 bij inl.dgv., p. 1–3 = productie 10 bij CvA jo. productie 2 bij MvG. In het procesdossier van de Notaris ontbreekt in beide gevallen p. 2 van de brief van de Gemeente van 24 oktober 1996. Het laatste tekstblok van het weergegeven citaat staat op deze pagina, die de Notaris thans overlegt als productie.
CvA § 2.19; MvA § 4.21, 6.4 en 6.24.
Productie 3 bij MvG.
Zie productie 12 bij inl.dgv, laatste 2 pagina's.
Hof rov. 2.11–2.12.
In de opsomming van de ontvankelijke partijen op p. 22 van het arrest en de daaropvolgende veroordelingen op p. 22–23 ontbreekt [gerequireerde 4] (appellant sub 4). De Notaris gaat ervan uit dat het hier verschrijvingen betreft, gelet op rov. 3.4 jo. de volzin na 1 op p. 22 van het in zoverre in cassatie onbestreden arrest, waarin wordt geoordeeld dat [gerequireerde 4] ontvankelijk is.
MvA § 8.11 jo. 4.19.
AAnC § 6.12 en 8.2; MvA § 8.16.
MvA § 8.26.
CvA § 2.8 en 5.3.
AAnC § 4.8; Plta I § 2.2; MvA § 6.4–6.6 en 6.24.
CvA § 2.8 en 5.3.
AAnC § 4.8; Plta I § 2.2; MvA § 6.6 en 6.24; Plta II § 2.3.
CvA § 4.8; Plta I § 2.2; MvA § 6.6 en 6.23–6.24; Plta II § 2.3.
AAnC § 9.2–9.4; MvA § 8.30–8.34; Plta I § 3.3, 3.5 en 4.10; MvA § 8.9, 8.15 en 8.30–8.32; Plta II § 4.5 en 4.9.
AAnC § 8.2; Plta I § 4.17–4.18; MvA § 8.16; Plta II § 3.6–3.9 en 5.1.
AAnC § 6.5.
CvA § 5.9; AAnC § 6.12 en 8.2; Plta I § 4.18; MvA § 8.16; Plta II § 3.6, 3.9 en 5.1.
CvA § 5.6; AAnC § 6.4 en 6.12; Plta I § 3.1–3.2; MvA § 2.3.
CvA § 5.7–5.8; AAnC § 6.6 en 6.12; Plta I § 3.3; MvA § 8.18.
AAnC § 6.5 en 6.12.
CvA § 4.8; Plta I § 2.2; MvA § 6.6 en 6.23–6.24; Plta II § 2.3.
AAnC § 9.2–9.4; MvA § 8.30–8.34; Plta I § 3.3, 3.5 en 4.10; MvA § 8.9, 8.15 en 8.30–8.32; Plta II § 4.5 en 4.9.
CvA § 5.7–5.8; AAnC § 2.2, 6.4–6.6, 6.12, 7.1–7.5 8.2 en 9.1; Plta I § 4.11; MvA § 2.2–2.4, 8.1–8.8 en 8.30.
AAnC § 6.7–6.8.
CvA § 6.2.
CvA § 5.6; MvA § 8.10.
MvA § 8.39.
AAnC § 9.2.
AAnC § 9.2–9.4; MvA § 8.30–8.34; Plta I § 3.3, 3.5 en 4.10; MvA § 8.9, 8.15 en 8.30–8.32; Plta II § 4.5 en 4.9.
MvA § 8.33–8.34.
AAnC § 4.8; MvA § 6.5. In de daarop aansluitende MvA § 6.6 wordt verduidelijkt dat het gaat om [gerequireerde 7], [gerequireerde 9], [gerequireerde 13] en [gerequireerde 16].
MvA § 6.23; Plta II § 2.3.
AAnC § 10.12 in fine.
CvA § 5.7–5.8 en 6.2; AAnC § 6.5; MvA § 8.19; Plta II § 3.7.
AAnC § 4.8; MvA § 6.5 en 6.23; Plta II § 2.3.