Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/8.3.2.2
8.3.2.2 Processuele rechtsovertuigingen blijkend uit de wetsgeschiedenis, topica van procesrecht, rechtspraak en gedragsregels voor advocaten
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS382282:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3 (MvT), p. 4 -10.
Idem.
Idem, p. 5. Vgl. o.m. HR 17 december 1982 ( Van der Kroft/Lont), NJ 1984, 59 (WHH) en HR 25 april 1997 (Siedsma/Reek), NJ 1997, 528.
Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3 (MvT), p. 617.
Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3 (MvT), p. 5, 8 en 9. Vgl. HR 28 mei 1999, NJ 1999, 694 (HJS).
Wiarda/Koopmans 1999, p. 92. Zie ook Nieuwenhuis 1997, hfdst. 9 en Leijten 1991, p. 727.
WiardafKoopmans 1999, p. 92. Vgl. Nieuwenhuis 1997, p. 111 en p. 121, waar hij opmerkt dat het serieuze werk van analogie, rechtsverfijning en belangenafwegingen pas begint achter de open deuren van de topica.
Van der Wiel 2004, nr. 215.
Vgl. Dubbink 1990, p. 377.
484. De rechter kan, zo volgt uit het eerder geschetste kader, ter vaststelling van hetgeen een goede procesorde eist niet alleen acht slaan op beginselen van procesrecht, maar eveneens op een anderszins uit het reeds gepositiveerde recht sprekende waardering van belangen. Die waardering van diverse belangen laat zich hier niet uitputtend in abstracto beschrijven. Enige algemene aanknopingspunten kunnen echter worden gevonden in de parlementaire geschiedenis van de recente herziening van het procesrecht. Blijkens de toelichting op die herziening liggen daaraan de volgende uitgangspunten ten grondslag: vereenvoudiging van het procesrecht, deformalisering, modernisering van de verhouding tussen de rechter en partijen, efficiency en harmonisering van procesrecht.1 Uit de toelichting op deze uitgangspunten kan onder meer worden opgemaakt dat naar thans vigerende, algemene rechtsovertuigingen het procesrecht, en dus ook het ongeschreven procesrecht waarnaar met een beroep op de goede procesorde wordt verwezen, eenvoudig dient te zijn2, dat fouten alleen 'bestraft' dienen te worden indien het belang dat de geschonden norm beoogt te beschermen daadwerkelijk is aangetast3, dat de rechter ten aanzien van het verloop van de procedure en de instructie van de zaak niet lijdelijk behoeft en behoort te zijn4, dat een civiele procedure vlot dient te verlopen en dat alle participanten daaraan bijdragen5, alsook dat er zo veel mogelijk eenheid in het stelsel van procesrecht dient te bestaan en dat onnodige verschillen tussen de dagvaardingsprocedure en de verzoekschriftprocedure worden voorkomen.6
485. Aparte vermelding verdienen hier voorts de zogenaamde topica van het recht, meer in het bijzonder van het burgerlijk procesrecht. Topica kunnen worden omschreven als algemeen als juist aanvaarde opvattingen, gemeenplaatsen: vuistregels die, zo omschrijft Wiarda ze, doorgaans opgaan en daarom als grondslag voor verdere redeneringen kunnen worden gebruikt.7 Men denke aan de uitspraak dat niemand zich voor de rechter op zijn eigen onbehoorlijk gedrag kan beroepen (nemo su-am turpitudinem allegans auditur). Dergelijke topica kunnen worden gevonden in de doctrine of worden afgeleid uit rechtspraak en wetgeving. Veelal staan ze in nauw verband met, of zijn ze sterk verwant aan, een rechtsbeginsel.
Sommige topica, zoals de zojuist genoemde uitspraak, doen in alle rechtsgebieden opgeld. Het burgerlijk procesrecht heeft echter ook zijn eigen topica. Bijvoorbeeld de uitspraken dat geen rechter rechtspreekt zonder dat hij daartoe door een partij is aangezocht (nemo iudex sine actor), de uitspraak 'zonder belang, geen actie' (point d'intérêt, point d'action), de uitspraak dat de rechter niet meer of anders toewijst dan is gevorderd of verzocht (iudex ne eat ultra petita), de uitspraak dat de rechter het recht kent (ius curia novit, waarmee wordt bedoeld dat partijen de rechter niet op het recht behoeven te wijzen en dat de rechter bevoegd is tot ambtshalve aanvulling van rechtsgronden), de uitspraak dat aan alle procederen eens een einde behoort te komen (lites finiri oportet) en de uitspraak dat een nietigheid achterwege behoort te blijven, indien het door de geschonden vorm beschermde belang niet is geschaad (nullité sans grief n'opère rien).
Het aantrekkelijke van topica schuilt, om met Wiarda te spreken, in de omstandigheid dat zij zowel een objectieve als een subjectieve inslag hebben: 'objectief omdat zij berusten op hetgeen in een bepaalde tijd door allen, althans de meesten of de 'verstandigsten', voor juist wordt aangezien en dus een zekere consensus vooronderstellen; subjectief omdat er nooit een absolute geldigheid aan kan worden toegeschreven en de rechter er dus naar gelang van de kenmerken van het hem voorgelegde geval uitzonderingen op kan maken.'8
486. Ook de rechtspraak is, zoals gezegd, een belangrijke kennisbron van rechtsovertuigingen. De in dit onderzoek besproken uitspraken waarin een regel of beslissing werd gebaseerd op de eisen van een goede procesorde, kunnen derhalve materiaal aanleveren waarmee de rechter een op de eisen van een goede procesorde gebaseerde oplossing kan construeren in nieuwe kwesties. Evenals bij de afleiding van beginselen uit de onderzochte uitspraken, dient ook bij de afleiding van rechtsovertuigingen uit die uitspraken voorzichtigheid te worden betracht. Voorkomen moet worden dat een op de goede procesorde gebaseerd oordeel wordt verklaard uit dat oordeel zelf, door middel van een enkel uit dat oordeel afgeleide rechtsovertuiging.
Overigens kunnen rechtsovertuigingen ten aanzien van hetgeen een goede procesorde inhoudt ook duidelijk worden uit rechterlijke uitspraken waarin een processuele rechtsvraag wordt beantwoord zonder dat de rechter daarbij verwijst naar de eisen van een goede procesorde.9
487. De 'verkeersopvattingen' van advocaten vormen een belangrijke bron van rechtsovertuigingen die een rol kunnen spelen bij de vaststelling van wat een goede procesorde eist.10 Deze verkeersopvattingen komen tot uitdrukking in de - overigens (formeel) niet-bindende - Gedragsregels voor Advocaten (1992) en de tuchtrechtelijke uitspraken van de raden en het hof van discipline. Uit regel19 spreekt bijvoorbeeld de rechtsovertuiging dat niet rauwelijks tot rechtsmaatregelen wordt overgegaan en uit regel 30 dat advocaten te goeder trouw zijn ten aanzien van de feitelijke mededelingen die zij doen.
Neemt de rechter de verkeersopvattingen van advocaten in aanmerking bij de vaststelling van de inhoud van een goede procesorde, dan brengt dat mee dat de rechtsovertuigingen die binnen de kring van advocaten leven, medebepalend zijn voor de rechten en verplichtingen van de cliënten waarvoor die advocaten optreden: de procespartijen. Dit is niet het geval indien de rechter acht slaat op die verkeersopvattingen in een zaak waarbij een advocaat zelf als procespartij is betrokken. Met recht kan men zich afvragen waarom de binnen een bepaalde kring gehuldigde rechtsovertuigingen relevant zouden zijn voor hetgeen waartoe personen die zich buiten die kring bevinden, gehouden of gerechtigd zijn.11 In het hier relevante geval van doorwerking van verkeersopvattingen van advocaten in de vaststelling van de inhoud van een goede procesorde, kan daarop echter worden geantwoord dat de procespartij die zich krachtens overeenkomst laat vertegenwoordigen door een advocaat/procureur, uit hoofde van de aard van die overeenkomst ook wordt gebonden aan de onder advocaten gedeelde rechtsopvattingen over de wijze van procederen. Men kan stellen dat deze opvattingen, naast onder meer de procesrechtelijke wet- en overige regelgeving, deel uitmaken van de voorgeschreven omgangsvormen in de arena van de rechtsstrijd en dat degene die deze arena vertegenwoordigd door een advocaat betreedt, zich ook die omgangsvormen moet laten welgevallen.
Iets anders is dat de verkeersopvattingen van advocaten zijn gestoeld op rechtsovertuigingen die niet noodzakelijkerwijs zijn beperkt tot de kring van advocaten, maar wel juist binnen die kring tot uitdrukking komen, omdat advocaten zich beroepshalve met procederen bezighouden. Ook buiten die kring zouden zij echter draagvlak kunnen vinden, hetgeen bijvoorbeeld kan blijken uit het feit dat de desbetreffende rechtsovertuigingen ook in de rechtsliteratuur worden onderschreven. Ten aanzien van de rechtsopvattingen die spreken uit de genoemde regels 19 en 30, lijkt dit het geval te zijn.