NJ 1999, 694
192 lid 1 Rv (‘recht op getuigenbewijs’): toepasselijkheid in verzoekschriftprocedures; beginselen behoorlijke rechtspleging / bewijsaanbod te vaag
HR 28-05-1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2922, m.nt. H.J. Snijders
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 mei 1999
- Magistraten
Martens, Korthals Altes, Heemskerk, Van der Putt-Lauwers, De Savornin Lohman
- Zaaknummer
R98/041HR
- Conclusie
A-G Hartkamp
- Noot
H.J. Snijders
- LJN
ZC2922
- JCDI
JCDI:ADS157874:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:ZC2922, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑05‑1999
- Wetingang
EVRM art. 6; Rv (oud) art. 182; Rv (oud) art. 192; Rv (oud) art. 407
Essentie
Art. 192 lid 1 Rv (‘recht op getuigenbewijs’): toepasselijkheid in verzoekschriftprocedures; beginselen behoorlijke rechtspleging. Bewijsaanbod te vaag.
Niet in art. 182 Rv genoemde bepalingen van bewijsrecht (zoals art. 192 lid 1 Rv) gelden — in verband met beginselen behoorlijke rechtspleging — ook in verzoekschriftprocedures tenzij aard desbetreffende procedure zich daartegen verzet, hetgeen niet het geval is bij alimentatieprocedure. Aan cassatieberoep tegen passeren bewijsaanbod te stellen eisen.
Samenvatting
In de onderhavige verzoekschriftprocedure wordt door de vrouw (alimentatiegerechtigde) aangeboden te bewijzen dat de man niet onvrijwillig werkloos is. Het hof gaat hieraan voorbij ‘reeds omdat het bewijsaanbod te ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.