In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens, tenzij anders vermeld, verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd (…), gesloten en getekend op 21 december 2016 door [verbalisant], hoofdagent van politie Eenheid Den Haag.
HR, 23-06-2020, nr. 19/00900
ECLI:NL:HR:2020:1071
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-06-2020
- Zaaknummer
19/00900
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1071, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑06‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:624
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2018:2891
ECLI:NL:PHR:2020:624, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1071
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Onttrekken van een auto aan het beslag, art. 198 Sr. Bewijsklachten over een onjuiste interpretatie van art. 198.1 Sr en verwerping verweer van verdachte t.a.v. bevoegdheid van de deurwaarder. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00900
Datum 23 juni 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 oktober 2018, nummer 22/001874-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.A.M. van Oers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2020.
Conclusie 17‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Onttrekken van een auto aan het beslag, art. 198 Sr. Bewijsklachten over een onjuiste interpretatie van art. 198.1 Sr en verwerping verweer van verdachte t.a.v. bevoegdheid van de deurwaarder. HR: art. 81.1 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/00900
Zitting 17 maart 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 30 oktober 2018 door het Gerechtshof Den Haag wegens ‘opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken’, veroordeeld tot een geldboete van € 1.750,00 subsidiair 35 dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte. Mr. J.A.M. van Oers, advocaat te Amsterdam, heeft bij schriftuur en aanvullende schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt, zo begrijp ik, dat het hof bij de interpretatie van art. 198, eerste lid, Sr van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan. Het tweede middel klaagt dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het verweer van verdachte ten aanzien van de bevoegdheid van de deurwaarder. Bij welwillende interpretatie ligt in beide middelen, samengenomen, een meer algemene bewijsklacht besloten. Gelet op de inhoud van beide middelen zal ik eerst de bewezenverklaring en bewijsvoering van het hof weergeven.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 2 juli 2015 tot en met 30 november 2016 te ' s-Gravenhage, opzettelijk een personenauto (BMW met kenteken [kenteken]), waarop door gerechtsdeurwaarders [A], op grond van het vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage, sector Kanton, d.d. 13 december 2012, beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.’
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsoverweging (met overname van voetnoten en weglating van verwijzingen):
‘Nadere bewijsoverweginq
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat nooit aan de verdachte is gevraagd zijn auto in te leveren. Aan de verdachte is slechts gevraagd waar de auto zich bevond, waarna hij daarvan schriftelijk opgave heeft gedaan. De verdachte heeft niet opzettelijk de auto aan het beslag onttrokken.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat bij de beoordeling van het verweer uit van de volgende feiten en omstandigheden.1.
Op 13 december 2012 is door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, vonnis gewezen in een procedure op tegenspraak. De verdachte is daarbij veroordeeld om een bedrag van € 1.572,41, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten, aan de Vereniging van eigenaars [a-straat] te [plaats] te betalen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.2.
Op 3 juni 2015 is ter tenuitvoerlegging van dat vonnis executoriaal beslag gelegd op de auto van de verdachte, een BMW met het kenteken [kenteken]. De verkoop van de auto is door de deurwaarder bepaald op 10 juli 2015.3.
Op 8 juni 2015 is het beslagexploit aan de verdachte betekend met achterlating van een afschrift van dat exploit op het toenmalige adres van de verdachte. De brief waarin de executieverkoop werd vermeld, is conform de wet op dat adres op de voordeur bevestigd.4.
Op 2 juli 2015 heeft de verdachte een mail gestuurd aan de deurwaarder, met de mededeling dat hij de aankondiging van de executie van de auto met het kenteken [kenteken] in goede orde had ontvangen, met het verzoek het beslag door te halen nu de auto per onderhandse akte is verpand.5.
Op 8 juli 2015 is door een incassomedewerker aan de verdachte een mail gestuurd, inhoudende dat de aangekondigde verkoop van 10 juli 2015 zal worden uitgesteld.6.
Op 23 december 2015 is door de deurwaarder een brief verzonden aan het van de verdachte bekende adres in Nederland, inhoudende dat de door de verdachte overgelegde pandakte buitengerechtelijk is vernietigd, waarmee de weg vrij is om de auto executoriaal te verkopen. De verdachte wordt verzocht binnen vijf dagen te berichten waar de auto zich bevindt en hem wordt medegedeeld dat, wanneer hij daaraan niet zal voldoen, aangifte gedaan zal worden wegens onttrekking van dat goed aan het beslag.7.
De verbalisant die de verdachte op 24 maart heeft verhoord, heeft aan de hand van het paspoort van de verdachte geconstateerd dat de verdachte op 21 december 2015 in Brazilië is gekomen en op 7 januari 2016 weer is vertrokken.8.
Op 16 februari 2016 is door de deurwaarder aangifte gedaan van onttrekking van een in beslag genomen goed.9.
Op 24 maart 2016 is de verdachte verhoord bij de politie. Hem is aldaar medegedeeld dat de BMW met kenteken [kenteken] in executoriaal beslag is genomen en dat op 23 december 2015 een brief naar de verdachte is gestuurd waarin stond dat hij binnen vijf werkdagen werd verzocht om de BMW over te dragen aan de gerechtsdeurwaarder, zodat de executieverkoop uitgevoerd kon worden.10.
Op 8 juni 2016 heeft de deurwaarder in reactie op een mail van de raadsman van de verdachte aangegeven dat er een voor tenuitvoerlegging vatbare titel ligt, die niet wordt opgeschort ingeval de verdachte, het niet eens is met de aan die titel voorafgaand genomen besluiten. De verdachte zal voor een laatste maal gesommeerd worden te melden waar het inbeslaggenomen voertuig zich bevindt, teneinde deze auto openbaar te verkopen. Deze mail is diezelfde dag door de raadsman doorgestuurd naar de verdachte.11.
Op 13 juni 2016 heeft de verdachte een mail gestuurd naar de deurwaarder, onder meer inhoudende dat de deurwaarder niet bevoegd is om namens de VVE over te gaan tot executie dan wel om aangifte te doen. De verdachte deelt mede dat de auto zich bevindt op de navolgende locatie: '[b-straat] (zonder nummer), [plaats], Croatia’.12.
Op 30 november 2016 heeft de deurwaarder desgevraagd verklaard dat de verdachte de BMW nog niet had ingeleverd dan wel de openstaande vordering had betaald.13.
Oordeel hof
Het hof overweegt dat de verdachte meermalen is verzocht mede te delen waar de auto zich bevond, opdat de aangekondigde executoriale verkoop doorgang kon vinden. Dit kan naar het oordeel van het hof bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat de auto ingeleverd diende te worden of in ieder geval aan de deurwaarder ter beschikking gesteld moest worden, teneinde deze executoriaal te verkopen.
Ook volgt uit de hiervoor weergegeven gang van zaken dat de verdachte op uiteenlopende gronden heeft gepoogd de executoriale verkoop tegen te gaan, terwijl niet is gebleken dat hij zich voor de door hem opgeworpen bezwaren, zoals aangewezen, op de voet van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met een executiegeschil tot de burgerlijke rechter heeft gewend.
Met de mededeling eerst op 13 juni 2016 dat de auto zich bevond op een globaal aangeduide plaats in Kroatië, heeft de verdachte niet voldaan aan zijn verplichting te melden waar het inbeslaggenomen voertuig zich bevond, om zodoende de executoriale verkoop mogelijk te maken. Die melding is namelijk onvoldoende gespecificeerd om het inbeslaggenomen voertuig zodanig eenvoudig te kunnen traceren, dat gezegd zou kunnen worden dat daarmee de auto ter executie aan de deurwaarder ter beschikking is gesteld. Bovendien heeft de verdachte pas op 13 juni 2016 voor het eerst melding gemaakt waar de auto zich bevond, terwijl hem in het jaar daaraan voorafgaand reeds op meerdere momenten kenbaar was gemaakt en geworden dat op zijn voertuig een executoriaal beslag rustte en deze executoriaal verkocht zou worden. Daarnaast had het op de weg van de verdachte gelegen om daarna de (nieuwe) locatie van de auto - die volgens zijn verklaring maar een maand op het opgegeven adres heeft gestaan en toen weer naar Nederland is gekomen14.- aan de deurwaarder op te geven, hetgeen hij ook heeft nagelaten. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door de auto niet aan de executerend deurwaarder ter beschikking te stellen niet alleen de executoriale verkoop van de BMW gefrustreerd, maar heeft hij ook die auto daarmee aan het beslag onttrokken en ligt daarin tevens besloten dat zijn opzet daar ook op was gericht. Het verweer wordt verworpen.’
6. De tenlastelegging is toegesneden op art. 198, eerste lid, Sr, dat luidt:
‘1. Hij die opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag of aan een gerechtelijke bewaring onttrekt of, wetende dat het daaraan onttrokken is, verbergt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.’
7. Het eerste middel klaagt dat het hof aan de bestanddelen ‘opzettelijk enig goed aan het (…) gelegd beslag onttrekken’ een onjuiste uitleg heeft gegeven, omdat 1) de verdachte ‘steeds mededeling (heeft) gedaan waar het inbeslaggenomen voertuig zich bevindt’ en 2) ‘daaronder niet (kan) worden verstaan dat het voertuig diende te worden ingeleverd althans aan de deurwaarder ter beschikking diende te worden gesteld.’
8. Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, hiervoor onder randnummer 5 weergegeven, blijkt niet dat de verdachte ‘steeds mededeling’ heeft gedaan van waar de BMW zich bevond. Uit de bewijsvoering van het hof volgt dat de verdachte pas op 13 juni 2016 heeft medegedeeld waar de BMW zich bevond, en daarbij die plaats nog niet met de vereiste nauwkeurigheid heeft aangegeven. Uit hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd wordt ook niet aannemelijk dat de verdachte op andere momenten mededeling heeft gedaan van de vindplaats van de BMW. Daarmee ontbeert de klacht in zoverre feitelijke grondslag.
9. Met het onder 2) geciteerde wordt kennelijk opgekomen tegen de overweging van het hof dat ‘de verdachte meermalen is verzocht mede te delen waar de auto zich bevond, opdat de aangekondigde executoriale verkoop doorgang kon vinden’ en dit ‘naar het oordeel van het hof bezwaarlijk anders (kan) worden verstaan dan dat de auto ingeleverd diende te worden of in ieder geval aan de deurwaarder ter beschikking gesteld moest worden, teneinde deze executoriaal te verkopen.’ Uit deze overweging en het vervolg van ’s hofs overwegingen kan worden afgeleid dat het hof het melden van de plaats waar de auto zich bevond, beschouwt als een eerste en noodzakelijke stap om de executoriale verkoop van de auto mogelijk te maken. Door de vindplaats van de auto niet te melden, heeft de verdachte de auto derhalve onttrokken aan het beslag.
10. Uw Raad heeft tot op heden geen omschrijving gegeven van het ‘onttrekken aan een gelegd beslag’.15.De reikwijdte van de delictsomschrijving is wel langs andere weg verduidelijkt. In HR 30 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0176, NJ 1995/622 was conservatoir beslag gelegd op percelen grond. Daarna was grond van die percelen afgegraven en vervoerd. Uw Raad liet de veroordeling wegens art. 198 Sr in stand en overwoog onder meer dat voor de vraag of sprake is van onttrekken in de zin van dit artikel niet relevant is ‘of de beslaglegger door de aan de beslagene verweten gedraging is benadeeld (…) aangezien art. 198 Sr niet beoogt de belangen van de beslaglegger te beschermen doch strekt tot eerbiediging van een daad van het openbaar gezag’. Ook uit de formulering van de delictsomschrijving volgt een aanwijzing van gedragingen die onder ‘onttrekken’ zijn begrepen. Naast het opzettelijk onttrekken van enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag is strafbaar gesteld het ‘wetende dat het daaraan onttrokken is’, verbergen van dat goed. Dat duidt erop dat het onttrekken zelf ook in het verbergen en verborgen houden van het goed kan bestaan.16.Ik wijs er in dit verband nog op dat Uw Raad bij art. 341 Sr (oud) heeft aangenomen dat het onttrekken van goederen aan de boedel handelingen betreft ‘waardoor hetgeen rechtens onder bereik en beheer van de curator in het faillissement behoorde te komen, buiten diens bereik en beheer wordt gehouden’.17.Daaronder viel (en valt) van oudsher ook het ‘verbergen van goederen en daardoor buiten bereik en beheer van de curator’ stellen.18.Tegen deze achtergrond meen ik dat van onttrekken aan het beslag (onder meer) sprake is bij het buiten bereik van de deurwaarder brengen of houden van het betreffende vermogensbestanddeel. Dat brengt mee dat ’s hofs oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en noch onbegrijpelijk noch ontoereikend gemotiveerd is.19.
11. Voor het geval Uw Raad in het eerste middel tevens de klacht leest dat het hof de bewezenverklaring van het opzettelijk een personenauto aan het beslag onttrekken ontoereikend met redenen heeft omkleed merk ik nog het volgende op. Uit ’s hofs bewijsoverwegingen volgt dat verdachte op 2 juli 2015, derhalve aan het begin van de bewezenverklaarde periode, op de hoogte was van het op de auto gelegde beslag. Reeds vanaf dat moment diende hij zich te onthouden van handelingen waardoor de auto aan het beslag werd onttrokken. Op 24 maart 2016 is de verdachte door de politie verhoord; daar is hem medegedeeld dat hem op 23 december 2015 een brief is gestuurd waarin hem werd verzocht de BMW binnen vijf werkdagen over te dragen aan de gerechtsdeurwaarder. Op 13 juni 2016 heeft de verdachte medegedeeld dat de auto zich bevindt op de locatie ‘[b-straat] (zonder nummer), [plaats], Croatia’. Het hof wijst er ook op dat de verdachte vervolgens heeft nagelaten de nieuwe locatie van de auto ‘die volgens zijn verklaring maar een maand op het opgegeven adres heeft gestaan en toen weer naar Nederland is gekomen’ aan de deurwaarder op te geven. Het hof oordeelt dat de verdachte ‘door de auto niet aan de executerend deurwaarder ter beschikking te stellen niet alleen de executoriale verkoop van de BMW’ heeft gefrustreerd, maar dat hij die auto daarmee ook aan het beslag heeft onttrokken en dat daarin tevens besloten ligt ‘dat zijn opzet daar ook op was gericht’. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
12. Met het voorgaande is niet gezegd dat de verdachte de auto gedurende de gehele bewezenverklaarde periode heeft onttrokken aan het beslag. ’s Hofs overwegingen laten de mogelijkheid open dat de verdachte er na zijn mail van 2 juli 2015 aanvankelijk vanuit mocht gaan dat hij de deurwaarder nog niet behoefde te informeren. Uit de bewijsmotivering volgt evenwel dat in ieder geval vanaf 24 maart 2016 aan de verdachte duidelijk is geweest dat hij (de BMW aan de deurwaarder diende over te dragen en dat hij) de deurwaarder diende te informeren waar de BMW zich bevond. Ik teken daarbij aan dat het hof niet bewezen heeft verklaard dat gedurende de gehele bewezenverklaarde periode sprake was van opzettelijk onttrekken aan het beslag, maar dat de verdachte de BMW in de bewezenverklaarde periode opzettelijk aan dat beslag heeft onttrokken.
13. Het eerste middel faalt.
14. Het tweede middel klaagt dat het hof een onjuiste, althans beperkte uitleg heeft gegeven aan het verweer ‘ten aanzien van de bevoegdheid van de desbetreffende deurwaarder’. Er zou nooit ‘een concrete aanzegging van een uiteindelijke executoriale verkoop’ hebben plaatsgevonden. Verdachte zou daarmee ‘geen spoedeisend belang’ hebben gehad om ‘daartegen een executiegeschil op te starten.’ Daarbij zou een executiegeschil geen duidelijkheid bieden ‘omtrent de rechtsgeldigheid van de rechtshandelingen van een bestuurder van een niet juist benoemd bestuur van de VvE’. Gesteld wordt dat er sprake was van een ‘non-existent besluit’ om tot incasso over te gaan omdat de bestuurder van de VvE niet bevoegd was om de opdracht aan de deurwaarder te verstrekken.
15. Het middel is niet geformuleerd als een klacht over ontoereikende motivering van de verwerping van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Uit de bewezenverklaring en bewijsmotivering volgt dat het hof van oordeel is dat de gerechtsdeurwaarders [A] beslag hebben gelegd op de BMW in het kader van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van 13 december 2012. Concrete omstandigheden die aan de bevoegdheid van de deurwaarder doen twijfelen zijn noch in hoger beroep, noch in cassatie aangevoerd. Dat de verdachte betwist dat de bestuurder van de VvE tot het geven van de opdracht aan de deurwaarder bevoegd was, is een kwestie die voor de strafbaarstelling van art. 198 Sr niet terzake doet. De materiële juistheid van het beslag ligt niet ter beoordeling aan de strafrechter voor. Zolang het beslag bestaat, dient het te worden geëerbiedigd, ook indien het beslag voor bestrijding of opheffing vatbaar is.20.
16. In het middel kan ook een klacht worden gelezen over ‘s hofs overweging dat niet is gebleken dat de verdachte zich ‘voor de door hem opgeworpen bezwaren, zoals aangewezen op de voet van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met een executiegeschil tot de burgerlijke rechter heeft gewend’. Een executiegeschil zou ‘uiteindelijk geen duidelijkheid (geven) omtrent de rechtsgeldigheid van de rechtshandelingen van een bestuurder van een niet juist benoemd bestuur van de VvE en de daarmee samenhangende verstrekking van een incasso mandaat aan de deurwaarder’. De steller van het middel meldt dat verdachte een bodemprocedure tegen de VvE aanhangig heeft gemaakt ‘om daarmee de incasso bevoegdheid van de deurwaarder in rechte te laten verwerpen’ maar dat deze ‘lopende de behandeling bij het Hof is opgeschort wegens faillissement’ van de verdachte.
17. Voor zover is beoogd te betogen dat de verdachte geen kennis had van het beslag (en de uiteindelijke executoriale verkoop), verwijs ik naar randnummer 11. Voor zover de steller van het middel ervan uit zou gaan dat voor een meer indringende toetsing van het beslag door de strafrechter wel ruimte is als de verdachte bij het inwinnen van een voor de rechtmatigheid van het gelegde beslag relevant oordeel van de burgerlijke rechter op belemmeringen en bezwaren stuit, meen ik dat het middel berust op een onjuiste rechtsopvatting. Ook de verdachte die belemmerd is in zijn mogelijkheden om in een bodemprocedure een oordeel van de burgerlijke rechter over de bevoegdheid van het bestuur van de VvE te verkrijgen dient een gelegd beslag te eerbiedigen.
18. Het tweede middel faalt.
19. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de formulering ontleend aan art. 81, eerste lid, RO. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑03‑2020
Een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, d.d. 13 december 2012.
Een beslagexploit van Incasso Gerechtsdeurwaarders [A] d.d. 3. juni 2015.
Een exploit van betekening van Incasso Gerechtsdeurwaarders [A] d.d. 8 juni 2015 en een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2016, als relaas van [betrokkene 1].
Een mail van de verdachte gericht aan [betrokkene 2]/Team VVE d.d. donderdag 2 juli 2015 12:08 uur.
Een mail van [betrokkene 3] gericht aan de verdachte d.d. woensdag 8 juli 2015 15:51 uur.
Een brief van Incasso Gerechtsdeurwaarders [A] d.d. 23 december 2015.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 maart 2016.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 16 februari 2016, als verklaring van [betrokkene 2].
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 maart 2016.
Een mail van [A], Team VVE aan mr. J.A.M. van Oers d.d. 8 juni 2016 14:15 uur en een mail van mr. J.A.M. van Oers aan de verdachte d.d. 8 juni 2016 22:10 uur.
Een mail van de verdachte gericht aan [e-mailadres]. d.d..13. juni 2016 21:07 uur.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2016, als relaas van [verbalisant].
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 oktober 2018.
Vgl. HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8365, NJ 2013/76.
J.M. Verheul, Tekst en Commentaar Strafrecht, art. 341 Sr, aantekening 10 onder d. Dat een ‘faillissementsbeslag’ niet een ‘krachtens de wet gelegd beslag’ in de zin van het eerste lid van art. 198 Sr is (HR 27 oktober 1959, ECLI:NL:HR:1959:199, NJ 1960/73 m.nt. Röling) is geen reden om bij de interpretatie van het begrip ‘onttrekken’ in deze strafbepaling niet te letten op de uitleg die in art. 341 Sr aan dat begrip gegeven is.
Ik wijs er nog op dat de verdachte in HR 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:125 (art. 81 RO) veroordeeld was wegens het onttrekken van een auto aan een gelegd beslag door ‘de deurwaarde niet te informeren over de plaats waar de auto zich bevond’ en deze auto ook ‘op een later moment’ niet aan de deurwaarder ter beschikking te stellen. In die zaak werd in cassatie niet bestreden dat van ‘onttrekken’ in de zin van art. 198 Sr sprake was.
Zie HR 23 mei 1910, W 9041 en de conclusie van A-G Ledeboer voor dat arrest alsmede recentelijk HR 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:125 (81 RO) en de conclusie voor dat arrest, alsmede de daarin vermelde rechtspraak en literatuur.