Waarde en erfrecht
Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/6.3.6.3:6.3.6.3 Jurisprudentie betreffende aandelen
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/6.3.6.3
6.3.6.3 Jurisprudentie betreffende aandelen
Documentgegevens:
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS614407:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Toon alle voetnoten
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In het algemeen kan men zich de vraag stellen of de ‘verdelingswaarde’ van een persoonlijke onderneming, bijvoorbeeld een eenmanszaak, mag verschillen van de waarde van het gehele geplaatste aandelenkapitaal in een B.V. die een identieke onderneming drijft en de betrokken echtgenoot daarin volledige zeggenschap heeft. Naar mijn mening dient deze vraag in beginsel ontkennend te worden beantwoord, evenals de vraag of de waarde van aandelen onder dergelijke omstandigheden mag verschillen van de waarde van de certificaten van deze aandelen.1 Het verdraagt zich niet met de redelijkheid en billijkheid dat de ‘concernstructuur’ in die zin de verdelingswaarde bepaalt, zo bleek ook uit Arr.-rechtbank Rotterdam van 1 oktober 1979. Met het vorenstaande is niet gezegd dat de waarde van ieder aandeel in het geplaatste kapitaal van een N.V./B.V. te allen tijde gelijk is in het economische verkeer, en evenmin dat dat het geval is voor certificaten van aandelen. Ook staat daarmee niet vast dat de waarde van de onderneming – objectief bezien – gelijk is aan die van het gehele geplaatste aandelenkapitaal. De waarde kan onder meer worden beïnvloed door de fiscaliteit, door de statuten, door het aantal reeds gehouden of te verkrijgen aandelen enzovoort.
Voor de analyse van de arresten, laat ik de gekozen rechtsvorm dan ook buiten beschouwing.2 Dientengevolge treedt de ‘ware’ aard van de onderneming op de voorgrond, die – zoals in paragraaf 3.6.2 gezien – mede waardebepalend kan zijn. Of en in welke mate dit in de casus van HR 1 juni 1984 het geval is, kan niet worden beoordeeld omdat de – in de certificaten belichaamde – waarde van de onderneming niet ter sprake is gekomen. De uitkomst in het Visserijbedrijf-arrest stemt echter overeen met hetgeen men ten aanzien van een onderneming in de ‘Landbouw en Visserij’ kan verwachten. De waarde van de aandelen wordt berekend op basis van de rentabiliteits-/rendementswaarde met inachtneming van de latente belastingclaims. De motivering klinkt ‘bekend’ uit de ‘landbouwarresten’ in paragraaf 3.3: het voornemen van de man om de onderneming voort te zetten woog in de beslissing mee, in verband waarmee de uitkering aan de vrouw ter verdeling van de waarde van die onderneming niet groter is dan de man met behulp van het bedrijfsvermogen zou kunnen financieren zonder de continuïteit daardoor in gevaar te brengen, waarbij zelfs een matige tegenslag overleefd zou moeten kunnen worden.
De aard van de onderneming is – zo lijkt het althans – relevanter voor de waardebepaling dan het tijdens het huwelijk geldende vermogensrechtelijke regime. In het Visserijbedrijf was sprake van een uitsluiting van iedere huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap in combinatie met een Amsterdams verrekenbeding. Een verbintenisrechtelijke ‘gemeenschap van goederen’ derhalve.3 In de overige onder Onderneming of Aandelen aan de orde geweest zijnde jurisprudentie was sprake van de wettelijke gemeenschap van goederen althans van een beperkte huwelijksgemeenschap. Zoals in paragraaf 3.6.1 betoogd is er op voorhand geen reden om voor de waardebepaling een onderscheid te maken tussen een goederenrechtelijke en een verbintenisrechtelijke gemeenschap van goederen.
Ik kan dan ook geheel met Wortmann instemmen, als zij in haar noot onder het Visserijbedrijf arrest schrijft:
‘Ik neem aan dat deze beslissing ook voor gevallen van verdeling van een gemeenschap van goederen, waarbij het bedrijf aan de voortzettende echtgenoot wordt toegedeeld, van belang kan zijn.’